In deze zaak heeft de Wrakingskamer van de Rechtbank Amsterdam op 28 maart 2019 een verzoek tot wraking toegewezen. Het verzoeker, die verdachte is in een strafzaak, stelde dat de rechter-commissaris, mr. S.F. van Merwijk, hem niet had gehoord voordat hij de status van bedreigde getuige verleende aan getuige QQ. De rechter-commissaris had deze beslissing genomen zonder de verdediging in de gelegenheid te stellen om hun zienswijze te geven, met als argument dat het ondenkbaar was dat de verdediging iets zou kunnen aanvoeren dat hem zou overtuigen. De Wrakingskamer oordeelde dat deze handelwijze in strijd was met artikel 226a, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, dat vereist dat de procespartijen worden gehoord. Door deze schending van de hoorplicht had de rechter-commissaris de schijn van vooringenomenheid op zich geladen, wat leidde tot een objectief gerechtvaardigde vrees dat hij niet onpartijdig zou zijn. De Wrakingskamer concludeerde dat er zwaarwegende feiten en omstandigheden waren die de vrees van verzoeker objectief konden rechtvaardigen, en heeft het wrakingsverzoek toegewezen.