ECLI:NL:RBAMS:2019:3179

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
2 mei 2019
Publicatiedatum
2 mei 2019
Zaaknummer
13.751.170-19
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Europees strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Heropening van de zaak inzake de omzetting van straffen in het kader van Europees aanhoudingsbevel

Op 2 mei 2019 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak die betrekking heeft op de omzetting van straffen van een opgeëiste persoon, die in Nederland gedetineerd is. De zaak betreft een Europees aanhoudingsbevel (EAB) dat is uitgevaardigd door de District Court in Zamość, Polen, en dat strekt tot de aanhouding en overlevering van de opgeëiste persoon. De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon vastgesteld en de vordering van de officier van justitie behandeld. De opgeëiste persoon is bijgestaan door zijn raadsman en een tolk. De rechtbank heeft de termijn voor uitspraak verlengd om voldoende tijd te hebben voor de beoordeling van de overlevering.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de opgeëiste persoon niet in persoon aanwezig was bij de eerdere zittingen in Polen, wat een belangrijke factor is in de beoordeling van de overlevering. De verdediging heeft aangevoerd dat de overlevering moet worden geweigerd op basis van artikel 12 van de Overleveringswet, omdat de opgeëiste persoon niet op de hoogte was van de zittingen. De officier van justitie heeft echter betoogd dat de weigeringsgrond niet van toepassing is en dat de opgeëiste persoon wel degelijk op de hoogte was van de procedures.

De rechtbank heeft besloten het onderzoek te heropenen en de zaak aan te houden om nadere vragen te stellen aan de uitvaardigende justitiële autoriteit in Polen. Dit is van belang voor de beoordeling of de omzettingsprocedure onder de reikwijdte van de Overleveringswet valt. De rechtbank heeft de oproeping van de opgeëiste persoon en een tolk bevolen voor een nader te bepalen datum.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13.751.170-19
RK nummer: 19/1813
Datum uitspraak: 2 mei 2019
TUSSEN
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 28 februari 2019 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 3 oktober 2018 door
the District Court in Zamość, second penal division(Polen) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon] ,
geboren te [geboorteplaats] (Polen) op [geboortedatum] ,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
gedetineerd in het [detentieplaats] ,
hierna te noemen de opgeëiste persoon.

1.Procesgang

De vordering is behandeld op de openbare zitting van 25 april 2019. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. U.E.A. Weitzel. De opgeëiste persoon is bijgestaan door zijn raadsman, mr. J.W.P. Beijen, advocaat te Amsterdam en door een tolk in de Poolse taal.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van artikel 22, eerste lid, OLW uitspraak moet doen met dertig dagen verlengd omdat zij die verlenging nodig heeft om over de verzochte overlevering te beslissen.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht. De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij de Poolse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB wordt melding gemaakt van een
I.
sentence of the regional court in Hrubieszówvan 19 december 2017 met zaaknummer II K 786/17 (
which became legally valid on 27 December 2017);
II.
summary judgment of the regional court of Warszawa Praga-Południe in Warsawvan 27 februari 2017 met zaaknummer IV K 862/16 (
which became legally valid on 23 August 2017);
III.
summary judgment of the regional court of Warszawa Praga-Południe in Warsawvan 11 juli 2017 met zaaknummer IV K 1324/16 (
which became legally valid on19 July 2017).
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van vrijheidsstraffen voor de duur van
I. één jaar (waarvan nog elf maanden en 28 dagen moet worden uitgezeten),
II. zes maanden en 28 dagen,
III. vier maanden en 12 dagen,
door de opgeëiste persoon te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat.
De vrijheidsstraffen zijn aan de opgeëiste persoon opgelegd bij de hiervoor genoemde vonnissen.
Deze vonnissen betreffen de feiten zoals die zijn omschreven in onderdeel E van het EAB. Een door de griffier gewaarmerkte fotokopie van dit onderdeel is als bijlage aan deze uitspraak gehecht.
3.1.
Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW
3.1.1
Inleiding
Uit het EAB blijkt dat de opgeëiste persoon niet in persoon is verschenen bij de behandelingen ter terechtzitting die tot
vonnis Ien
vonnis IIhebben geleid.
Volgens rubriek D van het EAB is de dagvaarding in de zaak die tot
vonnis Iheeft geleid
- met zaaknummer II K 786/17 - in persoon aan de opgeëiste persoon uitgereikt. Dit wordt bevestigd in rubriek F waarin is opgenomen:

(…) In the case number II K 786/17 (…) He received personally the summon to
be present at the trail (de rechtbank begrijpt: trial) in court (…)
Ten aanzien van
vonnis II- met zaaknummer IV K 862/16 - wordt in rubriek D meegedeeld dat de opgeëiste persoon niet op de hoogte is gebracht van de datum van de terechtzitting, maar dat een gewaarmerkte kopie van het vonnis op 2 mei 2017 aan de opgeëiste persoon is betekend. Het schrijven met de gewaarmerkte kopie van het vonnis is in persoon door hem ontvangen. Dit wordt bevestigd in rubriek F waarin is meegedeeld:

In the case number IV K 862/16 (…) The convict personally received the letter including the certified copy of the judgment. [opgeëiste persoon] filed means of appeal from that summary judgment such as an objection, and next on 23 august 2017 on the court trial on which [opgeëiste persoon] was present, he withdrew the objection. (…)
Uit het EAB in rubriek D blijkt dat de opgeëiste persoon in persoon is verschenen bij de behandeling ter terechtzitting die tot
vonnis III- met zaaknummer IV K 1324/16 - heeft geleid. Rubriek F vermeldt hieromtrent:

In the case number IV K 1324/16 (…) The convict was present on the trial, during the trial he filed a motion for issuing a conviction sentence without running an evidence proceeding, however he was not present while the sentence was being delivered. By the sentence of 11 July 2017 the court imposed on him the penalty of9 months restriction of liberty with the duty to perform unpaid, controlled work for social purposes - accordingly to the motion of [opgeëiste persoon] . (…)
3.1.2
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft aangevoerd dat de overlevering moet worden geweigerd ten aanzien van vonnis I tot en met III. Subsidiair moet de zaak worden aangehouden om nadere vragen aan de uitvaardigende justitiële autoriteit te stellen.
Ten aanzien van
vonnis Ibetwist de opgeëiste persoon dat hij in persoon is gedagvaard. Dit is namelijk onmogelijk, omdat hij in die periode al in Nederland verbleef en hier werkte. Dit houdt in dat het EAB ziet op een vonnis dat niet op tegenspraak is gewezen zonder dat zich één van de omstandigheden als bedoeld in artikel 12 onder a tot en met c OLW voordoet. Aangezien evenmin een verzetgarantie is verstrekt, moet de overlevering ten aanzien van vonnis I op grond van artikel 12 worden geweigerd.
In
vonnis IIen
vonnis IIIis de opgeëiste persoon veroordeeld tot een ‘
restriction of liberty’ van respectievelijk één jaar en twee maanden en van negen maanden met daaraan gekoppeld de verplichting om een taakstraf te verrichten. De precieze hoogte van de taakstraf is niet genoemd. Omdat de taakstraf door de opgeëiste persoon niet lijkt te zijn verricht, heeft een zitting plaatsgevonden waarbij vrijheidsstraffen van respectievelijk zes maanden en 28 dagen en vier maanden en 12 dagen zijn opgelegd. De opgeëiste persoon is voor deze zitting niet opgeroepen en is daarbij ook niet aanwezig geweest. Evenmin heeft een gemachtigde raadsman op die zitting namens hem het woord gevoerd.
In deze zaak is geen sprake van een situatie als bedoeld in het arrest Ardic van het Hof van Justitie van de Europese Unie [1] . Uit de toelichting in het EAB onder rubriek F blijkt namelijk dat sprake is geweest van een beslissing waarbij de aard van de eerdere beslissing is omgezet, maar ook de maat van die straf is gewijzigd. Omdat nieuwe onvoorwaardelijke gevangenisstraffen zijn opgelegd, moet er bovendien van uit worden gegaan dat de rechtbank in Polen over een zekere mate van beoordelingsbevoegdheid beschikte.
3.1.3
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft aangevoerd dat de weigeringsgrond als bedoeld in
artikel 12 OLW niet van toepassing is.
In de zaak die tot
vonnis Iheeft geleid is de opgeëiste persoon in persoon gedagvaard. Dat blijkt met name uit de zinsnede “
he received personally”. Dit betekent in Polen dat een persoon het schrijven zelf heeft ontvangen of opgehaald. De enkele ontkenning van de opgeëiste persoon is onvoldoende om te twijfelen aan de informatie in het EAB.
Met betrekking tot
vonnis IIis de opgeëiste persoon niet bij de behandeling van zijn zaak in eerste aanleg aanwezig geweest. Hij heeft hoger beroep ingesteld tegen het vonnis in eerste aanleg, dat hij vervolgens ter zitting heeft ingetrokken. Dus is het vonnis in eerste aanleg in stand gelaten. Er is eerst een hogere vervangende hechtenis opgelegd en daarna heeft een omzetting plaatsgevonden naar een lagere vervangende hechtenis. Dit duidt erop dat de opgeëiste persoon een begin heeft gemaakt met het uitvoeren van zijn taakstraf. Het duidt niet op een verandering van de aard en de mate van de straf. Dit laatste geldt ook voor
vonnis III.
Ten slotte is de opgeëiste persoon in het kader van
vonnis IIIter terechtzitting aanwezig geweest. Hij heeft aldaar bekend en zich neergelegd bij de straf die zou worden opgelegd. Hij was dus op de hoogte van de terechtzitting waar de straf zou worden uitgesproken en heeft er voor gekozen om daar niet te verschijnen.
3.1.4
Oordeel van de rechtbank
Naar het oordeel van de rechtbank is de weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW niet van toepassing op
vonnis I. Er is in dit geval geen grond om te twijfelen aan de juistheid van de mededeling van de uitvaardigende justitiële autoriteit inzake de betekening in persoon. De loutere ontkenning van de opgeëiste persoon is onvoldoende om aan de juistheid van die mededeling te twijfelen.
Voor wat betreft de
vonnissen IIen
IIIziet de rechtbank aanleiding om het onderzoek ter zitting te heropenen en te schorsen voor het stellen van vragen.
In rubriek F is onder andere meegedeeld:

In the case number IV K 862/16 (…) The sentence ruled against him the penalty of1 year and 2 months of restriction of libertywith the duty to perform unpaid controlled work for social purposes. (…) In connection with the fact that the convict was evading from the execution of the penalty of restriction of liberty ruled against him, the regional court in Hrubieszów by its decision of 7 December 2017 ruled asubstitute penalty of deprivation of liberty for the period of 6 months and 28 days.(…)
In the case number IV K 1324/16 (…) By the sentence of 11 July 2017 the court imposed on him the penalty of9 months of restriction of libertywith the duty to perform unpaid, controlled work for social purposes - accordingly to the motion of [opgeëiste persoon] . In connection with the fact that the convict evaded from execution of the penalty of restriction of liberty ruled against him, the regional court in Hrubieszów by its decision of 7 December 2017 ruleda substitute penalty of deprivation of liberty for the period of 4 months and 12 days. (…)
Uit het vorenstaande leidt de rechtbank af dat de opgelegde straffen inhoudende ‘
restriction of liberty with the duty to perform unpaid, controlled work for social purposes’ zijn omgezet in ‘
a substitute penalty of deprivation of liberty’ door
the regional court in Hrubieszów.
De rechtbank ziet zich gesteld voor de vraag of
the regional court in Hrubieszówin de omzettingsprocedure al dan niet beschikte over beoordelingsruimte bij het omzetten van de straf.
Het antwoord op deze vraag is van belang bij de beoordeling of de procedure tot omzetting onder de reikwijdte van artikel 12 OLW/artikel 4bis Kaderbesluit 2002/584/JBZ valt.
Om die reden verzoekt de rechtbank de officier van justitie om de volgende vragen aan de uitvaardigende justitiële autoriteit voor te leggen:
Beschikte
the regional court in Hrubieszówover een discretionaire bevoegdheid in de procedure op 7 december 2017 waarin de ‘
restriction of liberty with the duty to perform unpaid, controlled work for social purposes’ is omgezet in ‘
a substitute penalty of deprivation of liberty’?
Zo ja, kan in dat geval voor de omzettingsprocedures in
vonnis IIen
vonnis IIIrubriek D. van het EAB worden ingevuld?
Het vorenstaande leidt tot de volgende beslissing.

4.Beslissing

HEROPENTen
SCHORSThet onderzoek voor onbepaalde tijd teneinde de officier van justitie in de gelegenheid te stellen de voormelde vragen te stellen aan de uitvaardigende
justitiële autoriteit;
BEVEELTde oproeping van de opgeëiste persoon tegen een nader te bepalen datum en tijdstip, met tijdige kennisgeving aan zijn raadsman;
BEVEELTde oproeping van een tolk in de Poolse taal tegen een nader te bepalen datum en tijdstip.
Aldus gedaan door
mr. J.A.A.G. de Vries, voorzitter,
mrs. Ch.A. van Dijk en J.H. Beestman, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. Y.M.E. Jurgens, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 2 mei 2019.
De jongste rechter is buiten staat deze
uitspraak mede te ondertekenen.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.HvJ 22 december 2017, ECLI:EU:C:2017:1026