ECLI:NL:RBAMS:2019:317

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
8 januari 2019
Publicatiedatum
18 januari 2019
Zaaknummer
AMS 18/5100
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het projectplan voor de aanleg van een noodoverloopgebied in de Ronde Hoep

Op 8 januari 2019 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in de zaak tussen het algemeen bestuur van het waterschap Amstel, Gooi en Vecht (AGV) en een eiseres die beroep had ingesteld tegen het projectplan "Noodoverloopgebied De Ronde Hoep". Dit projectplan, dat op 22 maart 2018 door AGV was vastgesteld, betreft de aanleg van een inlaatwerk en een stapelstuw in de polder De Ronde Hoep. De rechtbank heeft zich in deze procedure beperkt tot de beoordeling van de aanleg en inrichting van het gebied, en niet de planologische aanwijzing of ingebruikstelling van het noodoverloopgebied. De eiseres betoogde dat de keuze voor de aanwijzing van het gebied als noodoverloopgebied onvoldoende was gemotiveerd en dat alternatieven niet goed waren onderzocht. De rechtbank oordeelde dat deze beroepsgrond niet kon leiden tot vernietiging van het projectplan, omdat het betoog betrekking had op de aanwijzing van het gebied, wat niet in deze procedure aan de orde was.

Daarnaast voerde de eiseres aan dat de verantwoordelijkheid voor schade door AGV ten onrechte op belanghebbenden werd afgewenteld. De rechtbank oordeelde dat het projectplan niet in strijd was met de Waterwet en dat de nadelige gevolgen van het projectplan in het plan waren beschreven. De rechtbank concludeerde dat er geen reden was om te oordelen dat AGV het projectplan niet in redelijkheid had kunnen vaststellen. Het beroep van de eiseres werd ongegrond verklaard, en er was geen aanleiding voor vergoeding van griffierecht of proceskosten. De uitspraak werd openbaar uitgesproken en partijen werden op de hoogte gesteld van hun rechtsmiddelen.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 18/5100

uitspraak van de meervoudige kamer van 8 januari 2019 in de zaak tussen

[eiseres] ,eiseres, hierna: [eiseres] (gemachtigden: R. Leurs en R. Geuzinge),
en

het algemeen bestuur van het waterschap Amstel, Gooi en Vecht, verweerder, hierna: AGV (gemachtigde: mr. M.J.M. Jacobs).

Procesverloop

Bij besluit van 22 maart 2018 heeft AGV het Projectplan “Noodoverloopgebied De Ronde Hoep” (het bestreden besluit, hierna: het Projectplan) vastgesteld.
[eiseres] heeft tegen het Projectplan beroep ingesteld.
AGV heeft een verweerschrift ingediend.
De behandeling op de zitting heeft, gelijktijdig met vier andere zaken
(nrs. AMS 4960, 4962, 4971 en 4993), plaatsgevonden op 27 november 2018. [eiseres] werd op de zitting vertegenwoordigd door haar gemachtigden. AGV heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde, bijgestaan door [naam 1] en [naam 2] , projectleiders, en mr. A.C. Schogt, juridisch adviseur bij Waternet.

Overwegingen

Partijen
1. De raad van de gemeente Ouder-Amstel heeft bij brief van 31 oktober 2018 aan de rechtbank verzocht om ook als partij in deze procedure te worden aangemerkt. De rechtbank wijst dit verzoek af omdat de raad niet bevoegd is om de gemeente in rechte te vertegenwoordigen. [1]
Projectplan
2.1.
Het Projectplan voorziet in de aanleg van een inlaatwerk aan de westzijde van de polder De Ronde Hoep (hierna: DRH) en een stapelstuw voor de woonwijk Benning. Met het inlaatwerk kan DRH in een noodsituatie, die volgens AGV minder dan één keer in de honderd jaar voorkomt, gecontroleerd onder water worden gezet. In de reguliere situatie staat de Amstellandboezem, waar DRH in ligt, in open verbinding met het Noordzeekanaal en het Amsterdam Rijnkanaal. In de noodsituatie wordt de Amstellandboezem afgesloten van andere watersystemen en functioneert het als een afzonderlijk systeem.
2.2.
[eiseres] is gelegen in de Ronde Hoep [adres] .
Grondslag
3. Zoals ter zitting is vastgesteld is niet meer in geschil dat artikel 5.4, eerste lid, van de Waterwet de wettelijke grondslag is voor het Projectplan.
Kader
4. De rechtbank heeft in overwegingen 4.1 en 4.2. van haar uitspraak van
8 januari 2019 [2] uitgelegd, onder verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) van 25 april 2012, [3] dat er juridisch drie elementen zijn te onderscheiden bij waterberging en dat deze elementen ook van toepassing zijn in een procedure over een noodoverloopgebied. Het eerste is de aanwijzing van een gebied tot bergingsgebied, in dit geval het bij bestemmingsplan aanwijzen van DRH (niet als bergingsgebied maar) als noodoverloopgebied. Het tweede element betreft de aanleg en inrichting van het gebied, waarbij de benodigde inrichtingsmaatregelen worden getroffen en het derde element betreft de inundatie zelf, het onder water laten lopen van het gebied. In deze procedure gaat het alleen over het tweede element: de aanleg en inrichting van DRH, namelijk de aanleg van de stuw en het inlaatwerk. In geding is het Projectplan dat daartoe is vastgesteld. De rechtbank beoordeelt of AGV in redelijkheid het Projectplan heeft kunnen vaststellen.
Keuze DRH
5.1.
Het betoog van [eiseres] komt er in de kern op neer dat de keuze om DRH aan te wijzen als noodoverloopgebied onvoldoende is gemotiveerd. [eiseres] verwijst ter onderbouwing van dit betoog naar het bij haar zienswijze overgelegde rapport. [4] Volgens [eiseres] zijn alternatieven niet goed onderzocht. Volgens [eiseres] ligt haar perceel op de laagste plek van DRH en zijn de voorzieningen in de kelder, waaronder koelkasten en opslag van wijnen, en het parkeerterrein van levensbelang voor [eiseres] . [eiseres] vreest dat het inlaten van water in de DRH haar voortbestaan in gevaar brengt.
5.2.
De rechtbank overweegt dat het betoog van [eiseres] ziet op de aanwijzing van DRH als noodoverloopgebied, dus het eerste element in de uitspraak van de Afdeling van 25 april 2012. Daarom kan deze beroepsgrond niet leiden tot vernietiging van het Projectplan.
Beschermingsmaatregelen
6.1.
[eiseres] betoogt dat de verantwoordelijkheid voor het voorkomen van schade, terwijl deze door AGV veroorzaakt wordt, ten onrechte wordt afgewenteld op belanghebbenden, eigenaren en bewoners. [eiseres] vindt het onbegrijpelijk dat de Vergoedingsregeling beschermingsmaatregelen noodoverloopgebied De Ronde Hoep tot stand is gebracht als alternatief voor maatregelen, die AGV zelf had moeten nemen.
6.2.
De rechtbank heeft in overweging 8.2. van haar uitspraak van 8 januari 2019 [5] uitgelegd, onder verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling van uitspraak van 14 december 2016, [6] dat het niet zo is dat er geen nadelige gevolgen mogen optreden als gevolg van het Projectplan. Evenmin is vereist dat met alle betrokkenen volledige overeenstemming bestaat over de te nemen maatregelen.
6.3.
In het Projectplan is, onder meer in paragraaf 2.7.2, beschreven welke nadelige gevolgen er kunnen optreden, welke voorzieningen worden en kunnen worden getroffen en welke mogelijkheden er zijn voor een (financiële) vergoeding. In zoverre is het Projectplan naar het oordeel van de rechtbank dan ook niet in strijd met het tweede lid van artikel 5.4. van de Waterwet.
Schade
7.1.
Tot slot voert [eiseres] over de Beleidsregels gevolgschade noodoverloopgebied De Ronde Hoep (hierna: de Beleidsregels) aan dat deze ontoereikend zijn, met name omdat de toezegging dat 100% schade wordt vergoed bij inundatie, mede door de definiëring van het begrip inundatie in de Beleidsregels, is verlaten door AGV.
7.2.
De rechtbank is van oordeel dat de Beleidsregels geen onderdeel uitmaken van het Projectplan. De Beleidsregels zien op de schadevergoeding na inundatie van DRH en betreffen dus niet het tweede element. Dat de Beleidsregels als bijlage bij het Projectplan zijn gepresenteerd, maakt dat niet anders.
7.3.
Voor zover [eiseres] vreest voor het voortbestaan van haar bedrijf, wanneer DRH onder water wordt gezet en dit volgens [eiseres] ook tot rechtsongelijkheid ten opzichte van andere bedrijven buiten DRH leidt, gaat dit argument eveneens over (onherstelbare) schade na inundatie van DRH. Deze schade door inundatie betreft evenmin het tweede element.
Conclusie
8. Gelet op het voorgaande, ziet de rechtbank in de beroepsgronden geen reden voor het oordeel dat AGV het Projectplan niet in redelijkheid heeft kunnen vaststellen. Het beroep is daarom ongegrond. Voor een vergoeding van het griffierecht of de proceskosten is geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.C. Loman, voorzitter, en mr. J.H.M. van de Ven en
mr. D. Sullivan, leden,in aanwezigheid van mr. C. Pasteuning, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 8 januari 2019.
griffier
voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.

Voetnoten

1.Op grond van artikel 171, eerste lid, van de Gemeentewet, vertegenwoordigt de burgemeester de gemeente in en buiten rechte.
2.Zaak nr. AMS 18/4993.
3.ECLI:NL:2012:BW3861. Te vinden op www.rechtspraak.nl. De Afdeling verwijst voor haar uitleg ook naar de wetsgeschiedenis (Kamerstukken II 2006-2007, 30 818, nr. 3, blz. 44 tot en met 46).
4.Het rapport “De Polder Spreekt” van ing. J. van der Kroon van november 2009.
5.Zaak nr. AMS 18/4993.
6.ECLI:NL:RVS:2016:3310. Te vinden op www.rechtspraak.nl.