ECLI:NL:RBAMS:2019:3164

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
26 maart 2019
Publicatiedatum
1 mei 2019
Zaaknummer
13/752050-18
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overlevering op basis van Europees Aanhoudingsbevel met betrekking tot Poolse rechtsstaat en strafbaarheid

Op 26 maart 2019 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende de overlevering van een opgeëiste persoon aan Polen op basis van een Europees Aanhoudingsbevel (EAB). De vordering tot overlevering werd ingediend door de officier van justitie op 22 januari 2019 en betreft de aanhouding en overlevering van de opgeëiste persoon, die in Polen is geboren en daar een straf heeft gekregen. De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon vastgesteld en de vordering behandeld op een openbare zitting op 12 maart 2019, waarbij de opgeëiste persoon werd bijgestaan door zijn raadsvrouw en een tolk.

De rechtbank heeft de overlevering toegestaan, ondanks de zorgen over de rechtsstaat in Polen. De raadsvrouw van de opgeëiste persoon voerde aan dat de overlevering moest worden geweigerd vanwege een verstekvonnis, maar de rechtbank oordeelde dat de opgeëiste persoon aanwezig was bij de zittingen die leidden tot de onderliggende vonnissen. De rechtbank concludeerde dat er geen weigeringsgronden waren op basis van de Overleveringswet (OLW) en dat het EAB voldeed aan de eisen van artikel 2 OLW. De rechtbank heeft ook overwogen dat de situatie in Polen zorgwekkend is, maar dat er geen reëel gevaar was voor een flagrante schending van de rechten van de opgeëiste persoon. De rechtbank heeft de overlevering toegestaan, zodat de opgeëiste persoon zijn straf kan ondergaan in Polen.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/752050-18
RK nummer: 19/650
Datum uitspraak: 26 maart 2019
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 22 januari 2019 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 9 april 2018 door de
Regional Court in Poznań(Polen) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon]
geboren te [geboorteplaats] (Polen) op [geboortedatum] 1986,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
uit anderen hoofde gedetineerd in de [plaats detentie] ,
hierna te noemen de opgeëiste persoon.

1.Procesgang

De vordering is behandeld op de openbare zitting van 12 maart 2019. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. J.J.M. Asbroek. De opgeëiste persoon is bijgestaan door zijn raadsvrouw, mr. P.R.L.V.M. Kruik, advocaat te
‘s-Gravenhage en door een tolk in de Poolse taal.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van artikel 22, eerste lid, OLW uitspraak moet doen met dertig dagen verlengd omdat zij die verlenging nodig heeft om over de verzochte overlevering te beslissen.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht. De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij de Poolse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB wordt melding gemaakt van een
aggregate judgment of the District Court in Szamotuły of 26 June 2014 sustained by the judgment of the Regional Court in Poznań of 23 October 2014 sentencing [opgeëiste persoon] to 2 years and 2 months’ imprisonment (A) and the aggregate sentence of 6 months’ imprisonment (B), reference numbers II K 168/14, IV Ka 825.14.
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf
voor de duur van 2 jaar en 2 maanden, door de opgeëiste persoon te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat. Van deze straf resteren volgens het EAB nog 1 jaar en 8 maanden, en
voor de duur van 6 maanden, door de opgeëiste persoon te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat.
De vrijheidsstraffen zijn aan de opgeëiste persoon opgelegd bij het hiervoor genoemde vonnis.
Dit vonnis betreft de feiten zoals die zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB. Een door de griffier gewaarmerkte fotokopie van dit onderdeel is als bijlage aan deze uitspraak gehecht.
3.1.
Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW
3.1.1.
Inhoud van de stukken
Onderdeel d) van het EAB houdt onder meer het volgende in:
Indicate if the person appeared in person at the trial resulting in the decision:
Yes, the person appeared in person at the trial resulting in the decision.
Op verzoek van de officier van justitie heeft
the Regional Court in Poznańbij brief van 14 februari 2019 onder meer het volgende medegedeeld:
-
with regard to questions forwarded on 06/02/2019 the Court states that the aggregate judgment pertains to individual penalties that [opgeëiste persoon] received per separate sentences. The aggregate judgment indicated by the Court in the EAW Form concerns the cumulation of individual custodial sentences that [opgeëiste persoon] received and as a result two aggregate penalties were adjudicated. [opgeëiste persoon] had previously received four individual judgements, namely:
o
by the District Court in Hrubieszów on 18/03/2008 with regard to Case No. II K 374/07 for an offence under Article 291 § l of the Penal Code (described in Section E of the Form under 2.I) and with regard to Case No. IV K 120/08 for an offence under Article 157 § 1 of the Penal Code (described in Section E of the Form under 2.II) - the District Court in Szamotuły with regard to Case No. II K 168/14 adjudicated the aggregate judgment - the custodial sentence of two years and two months (Section C of the Form)
o
and by the District Court in Hrubieszów on 04/09/2013 with regard to Case No. II K 531/13 for an offence under Article 13 § 1 of the Penal Code in conjunction with Article 64 § 1 of the Penal Code (described in Section E of the Form under 2.III) and by the District Court in Szamotuły dated 25/09/2013 with regard to Case No. II K 80l/13 for an offence under Article 270 §1 of the Penal Code committed on 14/06/2013 (described in Section E of the Form under 2.IV) - the District Court in Szamotuły with regard to Case No. II K 168/14 adjudicated the aggregate judgment - the custodial sentence of six months (Section C of the Form).
(…)
Verder heeft
the Regional Court in Poznańbij brief van 28 februari 2019 onder meer het volgende medegedeeld:
(…) would like to inform you that with regard to Case No. II K 120/08, II K 531/13, II K 374/07 and II K 801/13 the Convict, [opgeëiste persoon] , appeared in person at the court sessions when the judgments were passed. Also, the Court would like to indicate that there were no appeal proceedings conducted with regard to the above-referred cases.
In reference to Case No. II K 168/14 it has to be indicated that the Convict participated at
the court hearing held on 26/06/2014 when the judgment was passed and he later brought an appeal to this judgment. The Convict did not participate in the appeal court hearing
although he had been duly notified of it and he did not request to be brought to the court hearing.
Tevens heeft de uitvaardigende justitiële autoriteit bij de hiervoor genoemde brief voor ieder van de vonnissen onderdeel d) van het EAB overgelegd.
Ten aanzien van “
the aggregate judgment” met referentienummers
II K 168/14 en IV Ka 825/14waar het EAB op ziet, heeft de uitvaardigende justitiële autoriteit de informatie als verstrekt in onderdeel d) van het EAB als volgt aangevuld:
Indicate if the person appeared in person at the trial resulting in the decision:
X Yes, the person appeared in person at the trial resulting in the decision. II K 168/14
If you have ticked the box under point 2, please confirm the existence of one of the following:
IV Ka 825/14
X 3.1a. the person was summoned in person on …. (day/month/year) and thereby informed of the scheduled date and place of the trial which resulted in the decision and was informed that a decision may be handed down if he or she does not appear for the trial;
Ten aanzien van de vier onderliggende vonnissen met referentienummers
II K 374/07,
IV K 120/08,
II K 531/13en
II K 801/13houdt onderdeel d) steeds in:
Indicate if the person appeared in person at the trial resulting in the decision:
Yes, the person appeared in person at the trial resulting in the decision.
Tot slot heeft de
Sąd Rejonowy w Szamotułachbij brief van 1 maart 2019 onder meer het volgende medegedeeld:
(…) de kennisgeving met datum en tijdstip van de terechtzitting in hoger beroep in de strafzaak met nummer IV Ka 825/14 (II K 168/14) op 19-09-2014 aan de veroordeelde [opgeëiste persoon] is betekend (ontvangstbevestiging bijgesloten).
3.1.2.
Standpunt van de raadsvrouw
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat – kort gezegd – de overlevering moet worden geweigerd omdat de opgeëiste persoon stelt dat sprake is van een verstekvonnis waartegen hij in beroep wil komen.
3.1.3.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank is – met de officier van justitie – van oordeel dat de weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW niet aan de orde is. Blijkens het EAB en de hiervoor opgenomen aanvullende informatie is de opgeëiste persoon aanwezig geweest bij de terechtzittingen die hebben geleid tot de vier onderliggende vonnissen (referentienummers
II K 374/07,
IV K 120/08,
II K 531/13en
II K 801/13). Tevens is de opgeëiste persoon aanwezig geweest bij de zitting die heeft geleid tot het vonnis (referentienummer
II K 168/14) waarbij de vier straffen zijn samengevoegd tot één straf. Weliswaar is de opgeëiste persoon niet aanwezig geweest bij de behandeling in hoger beroep (referentienummer
IV Ka 825/14) tegen dit samengestelde vonnis, maar hij is hiervoor tijdig en in persoon opgeroepen en daarbij is hij op de hoogte gebracht van de datum en plaats van de behandeling ter terechtzitting die tot de beslissing heeft geleid. Aldus is ten aanzien van dit arrest sprake van de situatie als omschreven in artikel 12, sub a, OLW.
De rechtbank verwerpt het verweer.

4.Strafbaarheid

4.1.
Feit vermeld op bijlage 1 bij de OLW
Onderzoek naar de dubbele strafbaarheid van feit IV waarvoor de overlevering wordt verzocht, moet achterwege blijven, nu de uitvaardigende justitiële autoriteit het strafbare feit heeft aangeduid als een feit vermeld in de lijst van bijlage 1 bij de OLW. Het feit valt op deze lijst onder nummer 23, te weten:
vervalsing van administratieve documenten en handel in valse documenten; vervalsing van betaalmiddelen.
4.2.
Feiten waarvoor dubbele strafbaarheid is vereist
De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft de feiten I tot en met III niet aangeduid als feiten waarvoor het vereiste van toetsing van dubbele strafbaarheid niet geldt. Overlevering kan in dat geval alleen worden toegestaan, indien voldaan wordt aan de kaderbesluitconform uitgelegde eisen die in artikel 7, eerste lid, aanhef en onder b, OLW juncto artikel 7, eerste lid, onder a 2°, OLW zijn neergelegd.
De rechtbank stelt vast dat hieraan is voldaan.
De feiten leveren naar Nederlands recht op:
feit I:
opzetheling;
feit II:
mishandeling;
feit III:
poging tot diefstal door twee of meer verenigde personen.

5.Artikel 35 OLW

De raadsvrouw heeft ter zitting aangevoerd dat de opgeëiste persoon in Nederland moet worden behandeld voor zijn verslaving.
De rechtbank overweegt dat het aan de officier van justitie is om de situatie van de opgeëiste persoon te beoordelen in het kader van de feitelijke overlevering op grond van artikel 35, derde lid, van de OLW. Hetgeen is aangevoerd levert geen weigeringsgrond op.

6.Poolse rechtsstaat

6.1.
Standpunt van de raadsvrouw
De raadsvrouw heeft – kort gezegd – betoogd dat de overlevering moet worden geweigerd, gelet op de zorgelijke situatie met betrekking tot de Poolse rechtsstaat.
6.2.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat sprake is van een zorgelijke ontwikkeling in Polen. De ernst hiervan wordt onder andere geïllustreerd door de zogeheten artikel 7-procedure die door de Europese Commissie tegen Polen is gestart. De rechtbank heeft daarbij kennis genomen van het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie (Hof van Justitie) van 25 juli 2018 in zaak C-216/18 PPU (ECLI:EU:C:2018:586). Dit overleveringsverzoek ziet, anders dan de beslissing waar het arrest op ziet, op de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf, die al is opgelegd bij het eerder aangehaalde vonnis uit 2014. Niet is gebleken van een verband tussen dit vonnis en de recente, zorgelijke ontwikkeling in Polen. De rechtbank overweegt dat in deze omstandigheden niet kan worden geoordeeld dat bij overlevering van de opgeëiste persoon aan Polen sprake is van een reëel gevaar van een flagrante schending van de aan hem toekomende rechten, zoals gewaarborgd in artikel 47 Handvest. De rechtbank ziet in deze omstandigheden geen aanleiding het onderzoek ter zitting aan te houden om aanvullende vragen te stellen aan de Poolse autoriteiten. De rechtbank verwerpt het verweer.

7.Slotsom

Nu is vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW en ook overigens geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg staan, dient de overlevering te worden toegestaan.

8.Toepasselijke wetsbepalingen

De artikelen 300, 311 en 416 Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2, 5 en 7 OLW.

9.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan de
Regional Court in Poznańten behoeve van de tenuitvoerlegging van de vrijheidsstraf, te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat, wegens de feiten waarvoor zijn overlevering wordt verzocht.
Aldus gedaan door
mr. A.K. Glerum, voorzitter,
mrs. A.W.C.M. van Emmerik en E. Laanen, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. N. Wijkman, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 26 maart 2019.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.