ECLI:NL:RBAMS:2019:3163

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
26 maart 2019
Publicatiedatum
1 mei 2019
Zaaknummer
13/751834-18
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Internationaal strafrecht
Procedures
  • Rekestprocedure
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overlevering op basis van Europees Aanhoudingsbevel met betrekking tot strafbare feiten in België

Op 26 maart 2019 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een rekestprocedure betreffende de overlevering van een opgeëiste persoon aan België op basis van een Europees Aanhoudingsbevel (EAB). De vordering tot overlevering werd ingediend door de officier van justitie op 9 januari 2019 en betreft een EAB dat op 2 oktober 2018 door de Rechtbank van Eerste Aanleg Antwerpen is uitgevaardigd. De opgeëiste persoon, geboren in 1981, heeft de Nederlandse nationaliteit en verblijft op een adres in Nederland. Tijdens de openbare zitting op 12 maart 2019 werd de identiteit van de opgeëiste persoon bevestigd en zijn onschuldverweer besproken. De raadsvrouw van de opgeëiste persoon betoogde dat het EAB ongenoegzaam was, omdat het niet duidelijk was op basis van welke bewijzen de verdenking was ontstaan. De rechtbank oordeelde echter dat het EAB voldoende informatie bevatte over de strafbare feiten en de betrokkenheid van de opgeëiste persoon. De rechtbank concludeerde dat de feiten ook naar Nederlands recht strafbaar zijn en dat er geen weigeringsgronden zijn voor de overlevering. De rechtbank heeft de overlevering toegestaan, onder de voorwaarde dat de opgeëiste persoon na veroordeling in België terugkeert naar Nederland om zijn straf daar uit te zitten. De beslissing is genomen in overeenstemming met de relevante artikelen van de Overleveringswet (OLW) en het Wetboek van Strafrecht.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/751834-18
RK nummer: 19/206
Datum uitspraak: 26 maart 2019
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 9 januari 2019 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 2 oktober 2018 door de Rechtbank van Eerste Aanleg Antwerpen, afdeling Turnhout (België) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon]
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1981,
verblijvend op het adres [BRP-adres] ,
hierna te noemen de opgeëiste persoon.

1.Procesgang

De vordering is behandeld op de openbare zitting van 12 maart 2019. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. J.J.M. Asbroek. De opgeëiste persoon is bijgestaan door zijn raadsvrouw, mr. S.M. Hoogenraad, advocaat te Zoetermeer.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van artikel 22, eerste lid, OLW uitspraak moet doen met dertig dagen verlengd omdat zij die verlenging nodig heeft om over de verzochte overlevering te beslissen.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht. De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij de Nederlandse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB wordt melding gemaakt van een aanhoudingsmandaat bij verstek afgeleverd door de onderzoeksrechter van de Rechtbank van Eerste Aanleg Antwerpen, afdeling Turnhout van
2 oktober 2018, referentie OR K. Helsen 2018/127.
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van een door de justitiële autoriteiten van de uitvaardigende lidstaat ingesteld strafrechtelijk onderzoek ter zake van het vermoeden dat de opgeëiste persoon zich schuldig heeft gemaakt aan naar het recht van België strafbare feiten.
Deze feiten zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB. Een door de griffier gewaarmerkte fotokopie van dit onderdeel is als bijlage aan deze uitspraak gehecht.
3.1.
Genoegzaamheid
3.1.1.
Standpunt van de raadsvrouw
De raadsvrouw heeft betoogd dat het EAB ongenoegzaam is. Hiertoe heeft zij aangevoerd dat niet duidelijk is op basis van welke tapgesprekken en observaties de verdenking tegen de opgeëiste persoon is gerezen. Ook ontbreekt vermelding van de mate van betrokkenheid van de opgeëiste persoon. Deze gebreken hebben als gevolg dat de opgeëiste persoon niet in staat is zijn onschuld aan te tonen.
3.1.2.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank overweegt dat het EAB gegevens dient te bevatten op basis waarvan het voor de opgeëiste persoon duidelijk is waarvoor zijn overlevering wordt verzocht en het voor de rechtbank duidelijk is of het verzoek voldoet aan de in de OLW geformuleerde vereisten. Daartoe dient het EAB een beschrijving te bevatten van de omstandigheden waaronder de strafbare feiten zijn gepleegd, met vermelding van, in ieder geval, het tijdstip, de plaats en de mate van betrokkenheid van de opgeëiste persoon bij de strafbare feiten. Bovendien dient die beschrijving de naleving van het specialiteitsbeginsel te kunnen waarborgen.
In de onderhavige zaak is duidelijk waarvoor de overlevering is gevraagd. Uit het EAB blijkt dat de opgeëiste persoon wordt gezocht in verband met de verdenking dat hij zich op 7 nader geconcretiseerde data heeft schuldig gemaakt aan (poging tot) diefstal met braak in vereniging. Daarbij is steeds de plaats waar de strafbare feiten zouden zijn gepleegd nader omschreven. Tot slot blijkt uit
Form Ade mate van betrokkenheid van de opgeëiste persoon.
De rechtbank is – met de officier van justitie – van oordeel dat de feiten daarmee genoegzaam zijn omschreven.
Hierbij merkt de rechtbank op dat – volgens vaste jurisprudentie van deze rechtbank – de uitvaardigende justitiële autoriteit alleen de vermeende betrokkenheid van de opgeëiste persoon bij de strafbare feiten duidelijk moet maken en dat vermelding van de gronden van de verdenking niet vereist is. Het is niet aan deze rechtbank om te toetsen of er voldoende gronden zijn voor de beschreven verdenking.
Tot slot overweegt de rechtbank dat de feitsomschrijving er niet toe dient om de opgeëiste persoon tot het voeren van een onschuldverweer in staat te stellen (zie bijvoorbeeld ECLI:NL:RBAMS:2010:BN7964).
De rechtbank verwerpt het verweer.

4.Strafbaarheid

Feiten vermeld op bijlage 1 bij de OLW
Onderzoek naar de dubbele strafbaarheid van de feiten 1 tot en met 7 waarvoor de overlevering wordt verzocht, moet achterwege blijven, nu de uitvaardigende justitiële autoriteit de strafbare feiten heeft aangeduid als feiten vermeld in de lijst van bijlage 1 bij de OLW. De feiten vallen op deze lijst onder nummer 18, te weten:
georganiseerde of gewapende diefstal.
Volgens de in rubriek c) van het EAB vermelde gegevens is op deze feiten naar het recht van België een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren gesteld.

5.Onschuldverweer

De opgeëiste persoon heeft verklaard niet schuldig te zijn aan de feiten. Hij heeft dit echter tijdens het verhoor ter zitting niet aangetoond.
De onschuldbewering kan dan ook niet leiden tot weigering van de overlevering.

6.De garantie als bedoeld in artikel 6, eerste lid, OLW

De opgeëiste persoon heeft de Nederlandse nationaliteit. Zijn overlevering kan daarom alleen worden toegestaan, indien naar het oordeel van de rechtbank is gewaarborgd dat, zo hij ter zake van de feiten waarvoor de overlevering kan worden toegestaan in de uitvaardigende lidstaat tot een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf wordt veroordeeld, hij deze straf in Nederland zal mogen ondergaan.
Het Parket van de procureur des Konings Antwerpen heeft bij brief van 25 januari 2019 de volgende garantie gegeven:
(…)
Overeenkomstig artikel 5§3 van het kaderbesluit van 13 juni 2002 betreffende het Europees aanhoudingsbevel, bied ik u de garantie voor terugkeer naar Nederland van de door u over te leveren Nederlandse onderdaan of ingezetene, in casu de Nederlandse onderdaan [opgeëiste persoon] .
Deze garantie houdt in dat, eens betrokkene in België onherroepelijk tot een vrijheidsbenemende straf of maatregel is veroordeeld, deze persoon naar Nederland zal terugkeren om zijn straf of maatregel aldaar te ondergaan. De terugkeer zal gebeuren op basis van het Europees Kaderbesluit inzake de toepassing van het beginsel van wederzijdse erkenning op de vrijheidsbenemende straffen of maatregelen uitgesproken in een lidstaat van de Europese Unie (2008/909/JBZ).
Naar het oordeel van de rechtbank is de hiervoor vermelde garantie voldoende.
Uit artikel 2:13, eerste lid, aanhef en onder f, Wet wederzijdse erkenning en tenuitvoerlegging vrijheidsbenemende en voorwaardelijke sancties volgt dat deze garantie alleen kan worden geëffectueerd, indien de feiten ook naar Nederlands recht strafbaar zijn.
Aan deze voorwaarde is voldaan.
De feiten 1 tot en met 7 zijn inderdaad ook naar Nederlands recht strafbaar en leveren op:
  • feiten 1, 2, 5 en 7:
  • feiten 3, 4 en 6:

7.Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 13, eerste lid, aanhef en onder a, OLW

Het EAB heeft betrekking op strafbare feiten die geacht worden geheel of gedeeltelijk op Nederlands grondgebied te zijn gepleegd.
In die situatie staat artikel 13, eerste lid, aanhef en onder a, OLW de overlevering niet toe.
Met een beroep op artikel 13, tweede lid, OLW heeft de officier van justitie gevorderd dat wordt afgezien van deze weigeringsgrond. Uit het oogpunt van een goede rechtsbedeling behoort overlevering aan de Belgische autoriteiten plaats te vinden.
De volgende argumenten zijn aangevoerd:
  • eventuele bewijsmiddelen bevinden zich in België;
  • benadeelde partijen bevinden zich in België;
  • medeverdachten worden/zijn in België vervolgd.
Gelet op de door de officier van justitie aangevoerde argumenten heeft de officier van justitie naar het oordeel van de rechtbank in redelijkheid tot haar vordering kunnen komen. Daarom moet van bedoelde weigeringsgrond worden afgezien.

8.Slotsom

Nu is vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW en ook overigens geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg staan, dient de overlevering te worden toegestaan.

9.Toepasselijke wetsartikelen

De artikelen 45 en 311 Wetboek van Strafrecht en 2, 5, 6 en 7 en 13 OLW.

10.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan de Rechtbank van Eerste Aanleg Antwerpen, afdeling Turnhout ten behoeve van het in België tegen hem gerichte strafrechtelijk onderzoek naar de feiten waarvoor zijn overlevering wordt verzocht.
Aldus gedaan door
mr. A.K. Glerum, voorzitter,
mrs. A.W.C.M. van Emmerik en E. Laanen, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. N. Wijkman, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 26 maart 2019.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.