ECLI:NL:RBAMS:2019:3156

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
30 april 2019
Publicatiedatum
1 mei 2019
Zaaknummer
13/751148-19
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Europees strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overlevering op basis van Europees aanhoudingsbevel; toetsing aan artikel 12 OLW en dubbele strafbaarheid

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 30 april 2019 uitspraak gedaan over een vordering tot overlevering op basis van een Europees aanhoudingsbevel (EAB) dat door Polen was uitgevaardigd. De vordering was ingediend door de officier van justitie en betreft de opgeëiste persoon die in Polen is veroordeeld tot een vrijheidsstraf van twee jaar. De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon vastgesteld en de procedure behandeld op een openbare zitting op 16 april 2019, waarbij de opgeëiste persoon werd bijgestaan door zijn raadsman en een tolk.

De rechtbank heeft de weigeringsgrond van artikel 12 van de Overleveringswet (OLW) onderzocht, waarbij de raadsman betoogde dat de omzettingsbeslissing van een eerder voorwaardelijk opgelegde straf niet aan de vereisten van artikel 12 OLW voldeed. De rechtbank oordeelde echter dat de omzettingsbeslissing niet onder de reikwijdte van artikel 12 OLW viel, omdat de aard of maat van de straf niet was gewijzigd. De rechtbank verwierp het verweer van de raadsman en concludeerde dat de overlevering kon worden toegestaan, aangezien er geen weigeringsgronden waren die aan de overlevering in de weg stonden.

De rechtbank heeft vastgesteld dat het EAB voldeed aan de eisen van artikel 2 OLW en dat de feiten waarvoor de overlevering werd verzocht, ook onder de Nederlandse wetgeving strafbaar waren. De rechtbank heeft uiteindelijk besloten om de overlevering van de opgeëiste persoon toe te staan, zodat hij zijn straf in Polen kan ondergaan. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer, met de voorzitter en twee andere rechters, en is openbaar uitgesproken.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/751148-19
RK nummer: 19/1376
Datum uitspraak: 30 april 2019
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 20 februari 2019 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 25 januari 2019 door
the District Court of Legnica – III Criminal Department(Polen) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon] ,
geboren te [geboorteplaats] (Polen) op [geboortedag] 1986,
wonende op het adres:
[adres] ,
hierna te noemen de opgeëiste persoon.

1.Procesgang

De vordering is behandeld op de openbare zitting van 16 april 2019. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. M. Diependaal. De opgeëiste persoon is bijgestaan door zijn raadsman, mr. S. de Goede, advocaat te Breda en door een tolk in de Poolse taal.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van artikel 22, eerste lid, OLW uitspraak moet doen met dertig dagen verlengd omdat zij die verlenging nodig heeft om over de verzochte overlevering te beslissen.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht. De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij de Poolse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB wordt melding gemaakt van een vonnis van 20 november 2015 van
the Regional Court of Gliwice, met kenmerk: IX K 1082/15.
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf voor de duur van twee jaar, door de opgeëiste persoon te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat. Deze straf staat volgens het EAB nog geheel open. De vrijheidsstraf is aan de opgeëiste persoon opgelegd bij het hiervoor genoemde vonnis.
Dit vonnis betreft de feiten zoals die zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB. Een door de griffier gewaarmerkte fotokopie van dit onderdeel is als bijlage aan deze uitspraak gehecht.
Uit aanvullende informatie van de uitvaardigende justitiële autoriteit van 18 maart 2019 volgt dat bij de uitspraak van 20 november 2015 de tenuitvoerlegging van de hiervoor genoemde gevangenisstraf voorwaardelijk is opgeschort.
Bij beslissing van 9 augustus 2018 van
the Regional Court of Lublin(kenmerk: II Ko 1315/18) is de tenuitvoerlegging bevolen van de oorspronkelijk voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf (hierna: de omzettingsbeslissing).
3.1.
Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW
Met de raadsman en de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat de weigeringsgrond van artikel 12 OLW zich niet voordoet ten aanzien van het vonnis van 20 november 2015. Uit het EAB en de aanvullende informatie van de uitvaardigende justitiële autoriteit van 18 maart 2019 volgt immers dat de situatie van artikel 12 onder a OLW zich voordoet, nu de opgeëiste persoon de dagvaarding voor de zitting van 20 november 2015 persoonlijk heeft ontvangen en ervan in kennis is gesteld dat een vonnis kan worden gewezen wanneer hij niet ter terechtzitting verschijnt.
Standpunt van de raadsman
De raadsman heeft, zakelijk weergegeven, betoogd dat de omzettingsbeslissing van 9 augustus 2018 ook moet worden getoetst aan artikel 12 OLW. Onder verwijzing naar het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 22 december 2017 in de zaak Ardic [1] heeft de raadsman gesteld dat bij de omzettingsbeslissing weliswaar geen andere straf is opgelegd, maar dat er wel een andere straf opgelegd had kúnnen worden. De bevoegdheid om de aard of de maat van de straf te wijzigen bij een omzettingsbeslissing, volgt volgens de raadsman uit artikel 74 van het Poolse wetboek van strafrecht; de raadsman heeft dit artikel voorgehouden zoals in zijn pleitaantekeningen is vermeld:
Article 74.
§ 1. The time and manner of execution of the imposed obligations, specified in Article 72 shall be determined by the court after hearing from the sentenced person; the imposition of the obligation specified in Article 72 § 1 section 6 shall require the additional consent from the sentenced person.
§2. If educational or general care considerations warrant this, the court may, during the probation period, institute, extend or modify the obligations imposed on a person sentenced to a deprivation of liberty with a conditional suspension of its execution, as mentioned in Article 72 § 1 sections 3 through 8, or release him from these obligations (except the obligation specified in Article 72 § 2), and likewise either place the sentenced person under supervision or release him from the aforesaid Article.
Ondanks het feit dat alle gegevens van de opgeëiste persoon bekend waren bij de autoriteiten, is de opgeëiste persoon niet op de hoogte gesteld van de zitting die heeft geleid tot de omzettingsbeslissing. Dit heeft dus geheel buiten zijn medeweten om plaatsgevonden. Ten aanzien van de zitting die tot de omzettingsbeslissing heeft geleid, wordt dan ook niet voldaan aan de vereisten van artikel 12 OLW, zodat de overlevering op basis van dit artikel moet worden geweigerd.
Subsidiair heeft de raadsman verzocht om de behandeling van de zaak aan te houden, zodat de opgeëiste persoon in de gelegenheid wordt gesteld om stukken over te leggen waaruit de afspraken volgen tussen de opgeëiste persoon en de Poolse reclassering. Deze afspraken kunnen aantonen dat de opgeëiste persoon van zijn reclasseringsambtenaar de garantie heeft gekregen, dat – bij naleving van de voorwaarden – de voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf niet zou worden omgezet.
Standpunt van officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de omzettingsbeslissing niet onder het bereik van artikel 12 OLW valt.
Oordeel van de rechtbank
Rechtsoverwegingen 75 tot en met 77 van het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 22 december 2017 in de zaak Ardic luiden als volgt:
Hoewel de onherroepelijke rechterlijke beslissing waarbij de betrokkene wordt veroordeeld, met inbegrip van die tot vaststelling van de vrijheidsstraf die de betrokkene moet ondergaan, duidelijk onder artikel 6 van het EVRM valt, volgt uit de rechtspraak van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens dat die bepaling daarentegen niet van toepassing is op kwesties inzake de tenuitvoerlegging of de toepassing van een dergelijke vrijheidsstraf (…).
Dat is slechts anders wanneer na een beslissing waarin uitspraak is gedaan over de schuld van de betrokkene en de betrokkene tot een vrijheidsstraf is veroordeeld, een nieuwe rechterlijke beslissing wordt gegeven waarbij de aard of de maat van de eerder uitgesproken straf wordt gewijzigd, hetgeen het geval is wanneer een gevangenisstraf wordt vervangen door uitzetting (…).
In het licht van het bovenstaande moet dus worden geoordeeld dat het in artikel 4 bis, lid 1, van kaderbesluit 2002/584 voorkomende begrip „beslissing” voor de doelstellingen van dat artikel niet ziet op een beslissing inzake de tenuitvoerlegging of toepassing van een eerder uitgesproken vrijheidsstraf, behalve wanneer die beslissing ertoe strekt of tot gevolg heeft dat de aard of maat van die straf wordt gewijzigd en de autoriteit die deze beslissing heeft gegeven, op dat punt over een zekere mate van beoordelingsbevoegdheid beschikte (…).
Op basis van dit arrest is het vaste jurisprudentie dat een omzettingsbeslissing waarbij is bepaald dat een opgeëiste persoon een aanvankelijk voorwaardelijk opgelegde vrijheidsstraf alsnog moet ondergaan, niet onder de reikwijdte van artikel 12 OLW valt, omdat hierbij de aard noch de maat van de aanvankelijk uitgesproken straf is gewijzigd.
De rechtbank ziet in deze zaak geen aanleiding hiervan af te wijken. Allereerst kan worden vastgesteld dat bij de omzettingsbeslissing van 9 augustus 2018 de aanvankelijk opgelegde gevangenisstraf van 2 jaar, niet is gewijzigd. De rechtbank volgt de raadsman niet in zijn verweer dat bij de onderhavige omzettingsbeslissing de straf wel gewijzigd had kúnnen worden. Het Poolse artikel 74 dat de raadsman heeft voorgehouden – voor zover deze bepaling op dit moment geldend recht is in Polen – ziet slechts op de mogelijkheid om
de voorwaardenwaar de veroordeelde aan moet voldoen in het kader van de opgeschorte tenuitvoerlegging van de straf, te wijzigen of aan te passen. Het primaire verweer wordt daarom verworpen.
Nu de omzettingsbeslissing van 9 augustus 2018 niet onder de reikwijdte van artikel 12 OLW valt, zijn de gestelde afspraken die de opgeëiste persoon met de Poolse reclassering heeft gemaakt, in deze overleveringsprocedure niet relevant. Het aanhoudingsverzoek wordt daarom afgewezen.

4.Strafbaarheid

4.1.
Feit vermeld op bijlage 1 bij de OLW
Onderzoek naar de dubbele strafbaarheid van feit I, zoals omschreven in onderdeel E van het EAB, moet achterwege blijven, nu de uitvaardigende justitiële autoriteit dit strafbare feit heeft aangeduid als een feit vermeld in de lijst van bijlage 1 bij de OLW. Het feit valt op deze lijst onder nummer 20, te weten:
oplichting
Volgens de in rubriek c) van het EAB vermelde gegevens is op dit feit naar het recht van Polen een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren gesteld.
4.2.
Feit waarvoor dubbele strafbaarheid is vereist
De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft feit II, zoals omschreven in onderdeel E van het EAB, niet aangeduid als een feit waarvoor het vereiste van toetsing van dubbele strafbaarheid niet geldt. Overlevering kan in dat geval alleen worden toegestaan, indien voldaan wordt aan de kaderbesluitconform uitgelegde eisen die in artikel 7, eerste lid, aanhef en onder b, OLW juncto artikel 7, eerste lid, onder a 2°, OLW zijn neergelegd.
De rechtbank stelt vast dat hieraan is voldaan.
Dit feit levert naar Nederlands recht op:
opzettelijk gebruik maken van een vervalst geschrift, als bedoeld in artikel 225, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht, als ware het echt en onvervalst

5.Slotsom

Nu is vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW en ook overigens geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg staan, dient de overlevering te worden toegestaan.

6.Toepasselijke wetsbepalingen

De artikelen 225 Wetboek van Strafrecht en 2, 5 en 7 OLW.

7.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan
the District Court of Legnica – III Criminal Departmentten behoeve van de tenuitvoerlegging van de vrijheidsstraf, te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat, wegens de feiten waarvoor zijn overlevering wordt verzocht.
Aldus gedaan door
mr. R.A.J. Hübel, voorzitter,
mrs. E. de Rooij en A.K. Glerum, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. A.T.P. van Munster, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 30 april 2019.
De oudste rechter is buiten staat deze uitspraak mede te ondertekenen.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.C‑571/17 PPU, ECLI:EU:C:2017:1026