Uitspraak
RECHTBANK AMSTERDAM
uitspraak van de meervoudige kamer van 8 januari 2019 in de zaak tussen
[eiser] , eiser, wonende te Ouderkerk aan de Amstel, hierna: [eiser] (gemachtigde: mr. R. Raddahi),
het algemeen bestuur van het waterschap Amstel, Gooi en Vecht, verweerder, hierna: AGV (gemachtigde: mr. M.J.M. Jacobs).
Procesverloop
Overwegingen
8 januari 2019 [2] uitgelegd, onder verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) van 25 april 2012, [3] dat er juridisch drie elementen zijn te onderscheiden bij waterberging en dat deze elementen ook van toepassing zijn in een procedure over een noodoverloopgebied. Het eerste is de aanwijzing van een gebied tot bergingsgebied, in dit geval het bij bestemmingsplan aanwijzen van DRH (niet als bergingsgebied maar) als noodoverloopgebied. Het tweede element betreft de aanleg en inrichting van het gebied, waarbij de benodigde inrichtingsmaatregelen worden getroffen en het derde element betreft de inundatie zelf, het onder water laten lopen van het gebied. In deze procedure gaat het alleen over het tweede element: de aanleg en inrichting van DRH, namelijk de aanleg van de stuw en het inlaatwerk. In geding is het Projectplan dat daartoe is vastgesteld. De rechtbank beoordeelt of AGV in redelijkheid het Projectplan heeft kunnen vaststellen.
10 gram slib per m2 in de polder terecht komt. Volgens [eiser] is dit te laag, omdat in de notitie van 5 januari 2015 van [naam 3] een gemiddelde gemeten hoeveelheid zwevend slib van ongeveer 15 mg per liter is vermeld. Daarom mocht AGV het toxicologisch rapport niet aan het Projectplan ten grondslag leggen.
Beslissing
mr. D. Sullivan, leden,in aanwezigheid van mr. C. Pasteuning, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 8 januari 2019.