4.4Oordeel van de rechtbank
Bij de beantwoording van de vraag of sprake is van schuld aan een verkeersongeval in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 (hierna: WVW), zoals primair onder 1. is ten laste gelegd, komt het volgens vaste jurisprudentie aan op het geheel van gedragingen van de verdachte, de aard en de concrete ernst daarvan en de overige omstandigheden van het geval. Van schuld in de zin van dit artikel is pas sprake in het geval van een aanmerkelijke mate van verwijtbare onvoorzichtigheid.
Verdachte is onder invloed van (iets) meer dan de wettelijke toegestane hoeveelheid alcohol de weg op gegaan. Hij reed met een snelheid van 140 kilometer per uur waar maximaal 70 kilometer per uur was toegestaan. De rechtbank is van oordeel dat voornoemd gedrag van verdachte zeer onvoorzichtig en onoplettend is geweest. Verdachte heeft immers een voor hem rijdende auto veel te laat gezien waardoor hij op het laatste moment met een enorme snelheid naar rechts moest uitwijken. Daar reed de Renault Twingo en doordat verdachte met veel te hoge snelheid reed zag hij die auto veel te laat, waardoor hij niet meer kon remmen. Als gevolg van het gedrag van verdachte heeft de aanrijding plaatsgevonden. Volgens de rechtbank is niet vast komen te staan of het ongeluk plaatsvond op de rechterrijstrook of op de uitvoegstrook. Dit doet echter niet af aan het gegeven dat het drankgebruik en veel te hoge snelheid ervoor hebben gezorgd dat verdachte achterop de Renault Twingo reed waarin meerdere personen zaten.
Het letsel dat het [slachtoffer 1] hieraan heeft overgehouden kwalificeert de rechtbank, gezien de aard en de ernst ervan, als zwaar lichamelijk letsel in de zin van de Wegenverkeerswet 1994. Uit haar letselverklaring volgt dat zij na het ongeval kampte met een gebroken jukbeen waaraan zij is geopereerd in het ziekenhuis. In haar slaap is een metalen pin geplaatst. Zij had hoofdpijn, kon een week lang niet kauwen, moest vloeibaar voedsel eten en kon een periode niet werken. [slachtoffer 4] heeft naar eigen zeggen drie maanden een nekkraag gedragen en had een gebroken nekwervel. Wegens het ontbreken van medische stukken kan de rechtbank echter niet vaststellen of hij, en zo ja wat voor, letsel aan het incident heeft overgehouden, zodat verdachte hiervan wordt vrijgesproken. Ten aanzien van [slachtoffer 2] , [slachtoffer 3] en [slachtoffer 4] geldt verder dat uit het procesdossier niet volgt of zij als gevolg van het ongeluk lichamelijk letsel hadden waardoor een verhindering in de uitoefening van hun normale bezigheden ontstond. Ook hiervan wordt verdachte vrijgesproken.
De rechtbank acht het onder 1. primair en onder 2. ten laste gelegde dus bewezen, waarbij de rechtbank komt tot zeer onvoorzichtig en onoplettend rijgedrag van verdachte en zwaar lichamelijk letsel bij [slachtoffer 1] .
5. Bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van de in rubriek 4. vervatte bewijsmiddelen bewezen dat verdachte
ten aanzien van het onder 1. primair ten laste gelegde:
hij op 15 april 2017 te Amsterdam, als verkeersdeelneer, namelijk als bestuurder van een personenauto, daarmee rijdend over de Gooiseweg, zich zodanig, te weten zeer onvoorzichtig en onoplettend heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden, waardoor aan de inzittende van de Renault Twingo met kenteken [nummer] ,
[slachtoffer 1] , zwaar lichamelijk letsel, te weten een gebroken jukbeen, werd toegebracht, bestaande dat gedrag hieruit:
verdachte heeft gereden over de Gooiseweg, komende uit de richting van de Bijlmerdreef en gaande in de richting van de Rijksweg A10, ter hoogte van de Daalwijkdreef,
- terwijl verdachte bekend was, en
- terwijl het donker was, en
- terwijl het wegdek vochtig was, en
- terwijl verdachte onder invloed van alcohol verkeerde,
verdachte heeft, gekomen ter hoogte van de Daalwijkdreef, gereden met een snelheid van ongeveer 140 kilometer per uur,
verdachte is met (nagenoeg) onverminderde snelheid van rijstrook gewisseld, waarbij hij niet dan wel onvoldoende op het overige verkeer heeft gelet en niet dan wel onvoldoende afstand heeft gehouden van de voor hem op de rechter rijstrook en/of uitvoegstrook rijdende voornoemde Renault Twingo, en vervolgens heeft verdachte niet tijdig en voldoende afgeremd, waarna verdachte vervolgens tegen voornoemde Renault Twingo is aangereden, waardoor aan voornoemde [slachtoffer 1] vorenomschreven zwaar lichamelijk letsel werd toegebracht,
terwijl bij een onderzoek als bedoeld in artikel 8, tweede lid, aanhef en onder a van de Wegenverkeerswet 1994, het alcoholgehalte in zijn, verdachtes, adem 250 microgram alcohol
per liter uitgeademde lucht bleek te zijn;
ten aanzien van het onder 2. ten laste gelegde:
hij op 15 april 2017 te Amsterdam, als bestuurder van een voertuig (personenauto), dit voertuig heeft bestuurd, na zodanig gebruik van alcoholhoudende drank, dat het alcoholgehalte van zijn adem bij een onderzoek als bedoeld in artikel 8, tweede lid aanhef en onder a van de Wegenverkeerswet 1994, 250 microgram alcohol per liter uitgeademde lucht bleek te zijn.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.