7.4.Oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals van een en ander ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan vijf strafbare feiten. Hij heeft onder andere een snorfiets en een fiets gestolen, goederen uit een auto weggenomen en een bromfiets verduisterd. Uit al deze feiten blijkt dat verdachte geen respect heeft voor de eigendommen van anderen. Verder is door het handelen van verdachte schade ontstaan aan de bromfietsen. De rechtbank neemt dit verdachte kwalijk.
De rechtbank heeft kennisgenomen van een Uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 18 maart 2019 waaruit blijkt dat verdachte veelvuldig is veroordeeld in verband met vermogensdelicten. Verdachte heeft meerdere keren (deels voorwaardelijke) jeugddetentie opgelegd gekregen met daarbij bijzondere voorwaarden en ook de gedragsbeïnvloedende maatregel.
Minder- of meerderjarigensanctierecht?
Ingevolge artikel 77b van het Wetboek van Strafrecht kan ten aanzien van degene die ten tijde van het begaan van het strafbaar feit de leeftijd van zestien jaar, maar nog niet de leeftijd van achttien jaar heeft bereikt, het minderjarigenstrafrecht buiten toepassing worden gelaten en recht worden gedaan overeenkomstig het meerderjarigenstrafrecht, indien daartoe grond wordt gevonden in de ernst van het begane feit, de persoonlijkheid van de dader of de omstandigheden waaronder het feit is begaan.
Inforsa en de Raad hebben – zoals hierboven weergegeven – geadviseerd om met toepassing van artikel 77b Sr aan verdachte een voorwaardelijke ISD-maatregel op te leggen.
Met de officier van justitie en de raadsman is de rechtbank echter van oordeel dat de gronden om te komen tot toepassing van meerderjarigensanctierecht in dit advies onvoldoende zijn onderbouwd. Verdachte heeft een uitgebreid strafblad, kampt met verslavingsproblematiek en heeft opnieuw meerdere vermogensdelicten en een overtreding van de Opiumwet (softdrugs) gepleegd maar in de ernst van de begane feiten of de omstandigheden waaronder die zijn gepleegd is geen zelfstandige grond voor toepassing van meerderjarigenstrafrecht te vinden. De rechtbank ziet ook onvoldoende aanleiding in de persoonlijkheid van verdachte om een uitzondering op de hoofdregel – dat een minderjarige volgens het jeugdrecht wordt berecht – te rechtvaardigen. Gebleken is dat verdachte sinds augustus vorig jaar een positieve ontwikkeling doormaakt, zoals ook volgt uit de verklaringen van de heer [persoon 5] en mevrouw [persoon 4] ter zitting. Verdachte woont begeleid, werkt en houdt zich goed aan de afspraken rondom de begeleiding en behandeling. Er lijkt nu sprake van een intrinsieke motivatie. De rechtbank zal daarom verdachte bestraffen volgens het jeugdsanctierecht, zodat het opleggen van een ISD-maatregel – die overigens ook niet door het Openbaar Ministerie gevorderd is – niet aan de orde kan zijn.
De rechtbank ziet aanleiding om bij de strafoplegging acht te slaan op de afspraken zoals deze ten aanzien van een aantal delictsgroepen zijn neergelegd in de Landelijke Oriëntatiepunten voor straftoemeting Jeugd, die dienen ter bevordering van de rechtseenheid in de strafoplegging. Bij de vaststelling van deze oriëntatiepunten wordt uitgegaan van het modale feit gepleegd door
first offenders.
Bij de eerste keer recidive wordt een verhoging toegepast van maximaal 50% of een andere strafmodaliteit toegepast. Bij
verdererecidive kan een verhoging worden toegepast van meer dan 50% of een andere strafmodaliteit.
Het betreffen in de onderhavige zaak de volgende uitgangspunten voor strafoplegging:
- diefstal bromfiets: werkstraf vanaf 40 uur / 20 dagen jeugddetentie;
- diefstal fiets: werkstraf vanaf 30 uur / 15 dagen jeugddetentie;
- diefstal uit een auto: werkstraf 60 uur / 30 dagen jeugddetentie;
- verduistering van een bromfiets: vanaf 30 uur / 15 dagen jeugddetentie.
Gelet op al het voorgaande zal aan verdachte een jeugddetentie van vier maanden worden opgelegd waarvan twee maanden voorwaardelijk. Het onvoorwaardelijke deel heeft verdachte al in voorarrest doorgebracht, zodat hij niet opnieuw in detentie komt. Aan het voorwaardelijke deel zal de rechtbank de voorwaarden verbinden zoals die door de Raad en Inforsa zijn geadviseerd. Om verdere recidive te voorkomen is het van groot belang dat verdachte begeleid blijft wonen, een dagbesteding heeft en intensief wordt behandeld voor onder meer zijn verslavingsproblematiek. Verdachte dient daarbij toezicht en begeleiding te krijgen van Inforsa. Indien verdachte zich niet houdt aan (één van) deze bijzondere voorwaarden zal hij opnieuw in een Justitiële Jeugdinrichting worden geplaatst. Gelet op de vele eerdere veroordelingen tot jeugddetentie zal de rechtbank als straf enkel jeugddetentie opleggen voor de feiten 1, 2, 3 primair en 4 subsidiair. De straf strekt zich niet uit tot feit 5, nu dat een overtreding betreft waar op grond van artikel 77h lid 1 sub b van het Wetboek van Strafrecht geen jeugddetentie voor kan worden opgelegd. Ten aanzien van feit 5 zal de rechtbank met toepassing van artikel 9a Wetboek van Strafrecht geen afzonderlijke straf opleggen.
Ten aanzien van de benadeelde partijen en de schadevergoedingsmaatregel
De benadeelde partij [persoon 6] vordert € 620,- aan materiële schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering kan worden toegewezen met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De raadsman heeft bepleit dat de vordering slechts kan worden toegewezen voor een bedrag van € 120,-. De vordering is voor het overige niet met facturen onderbouwd. De raadsman had de benadeelde partij nadere vragen willen stellen, maar nu deze niet is verschenen en aanhouding van de zaak een onevenredige belasting van het strafgeding zal opleveren, dient de vordering voor het overige deel van € 500,- niet-ontvankelijk te worden verklaard.
De rechtbank is van oordeel dat vast staat dat aan de benadeelde partij door het onder 1 bewezen verklaarde rechtstreeks materiële schade is toegebracht. Uit de facturen blijkt dat de schade aan de koplamp en het contactslot € 120,- bedraagt. Daarnaast wordt € 500,- schadevergoeding gevorderd voor de reparatie aan het frame. Deze vordering is niet met facturen onderbouwd. Uit het dossier is echter af te leiden dat verdachte met kracht het stuurslot heeft verbroken en dat daardoor flinke schade is ontstaan. Onder die omstandigheden acht de rechtbank het gevorderde bedrag niet onredelijk. De rechtbank concludeert dan ook dat de vordering in zijn geheel zal worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd.
In het belang van [persoon 6] voornoemd wordt als extra waarborg voor betaling de schadevergoedingsmaatregel (artikel 36f Wetboek van Strafrecht) aan verdachte opgelegd.
De benadeelde partij [persoon 7] vordert € 60,- aan materiële schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering kan worden toegewezen met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De raadsman heeft bepleit dat de vordering niet-ontvankelijk dient te worden verklaard, nu hij vrijspraak heeft bepleit.
De rechtbank is van oordeel dat vast staat dat aan de benadeelde partij door het onder 2 bewezen verklaarde rechtstreeks materiële schade is toegebracht. De rechtbank acht het gevorderde bedrag niet onredelijk en concludeert dat de vordering in zijn geheel zal worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd.
In het belang van [persoon 7] voornoemd wordt als extra waarborg voor betaling de schadevergoedingsmaatregel (artikel 36f Wetboek van Strafrecht) aan verdachte opgelegd.
Vorderingen tenuitvoerlegging voorwaardelijke veroordelingen
Bij de stukken bevindt zich de op 9 juli 2018 ter griffie van deze rechtbank ontvangen vordering van de officier van justitie in het arrondissement Amsterdam in de zaak met parketnummer 13/684640-15, betreffende het onherroepelijk geworden vonnis d.d. 23 februari 2017 van de meervoudige strafkamer te Amsterdam, waarbij verdachte is veroordeeld tot een jeugddetentie voor de duur van zes maanden, met bevel dat van deze straf een gedeelte, groot 127 dagen niet tenuitvoergelegd zal worden, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat veroordeelde zich voor het einde van een op twee jaren bepaalde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Bij vonnis van 7 augustus 2017 zijn al 90 dagen van de voorwaardelijk opgelegde jeugddetentie tenuitvoergelegd.
Bij vonnis van 13 maart 2018 is voornoemde proeftijd verlengd met één jaar.
Bij de stukken bevindt zich een akte waaruit blijkt dat de kennisgeving, bedoeld in artikel 366a van het Wetboek van Strafvordering, aan verdachte is uitgereikt.
Gebleken is dat verdachte zich voor het einde van voornoemde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt, zoals naar voren komt uit de verdere inhoud van dit vonnis.
Met de officier van justitie ziet de rechtbank aanleiding om de tenuitvoerlegging van het resterende voorwaardelijk strafdeel, te weten 37 dagen jeugddetentie, te gelasten. De rechtbank zal gelet op het belang om de positieve ontwikkeling van verdachte niet met detentie te doorkruisen deze jeugddetentie omzetten in een werkstraf.
Bij de stukken bevindt zich de op 9 juli 2018 ter griffie van deze rechtbank ontvangen vordering van de officier van justitie in het arrondissement Amsterdam in de zaak met parketnummer 13/741288-17, betreffende het onherroepelijk geworden vonnis d.d. 13 maart 2018 van de meervoudige kamer te Amsterdam, waarbij verdachte is veroordeeld tot een jeugddetentie voor de duur van 135 dagen, met bevel dat van deze straf een gedeelte, groot 34 dagen niet tenuitvoergelegd zal worden, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat veroordeelde zich voor het einde van een op twee jaren bepaalde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Bij beslissing van 30 mei 2018 zijn al 14 dagen van de voorwaardelijk opgelegde jeugddetentie tenuitvoergelegd.
Bij de stukken bevindt zich een akte waaruit blijkt dat de kennisgeving, bedoeld in artikel 366a van het Wetboek van Strafvordering, aan verdachte is uitgereikt.
Gebleken is dat verdachte zich voor het einde van voornoemde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt, zoals naar voren komt uit de verdere inhoud van dit vonnis.
Met de officier van justitie ziet de rechtbank ook ten aanzien van deze vordering aanleiding om de tenuitvoerlegging van het resterende voorwaardelijk strafdeel, te weten 20 dagen jeugddetentie, te gelasten. De rechtbank zal ook in dit geval deze jeugddetentie omzetten in een werkstraf.
Bij de stukken bevindt zich de op 9 juli 2018 ter griffie van deze rechtbank ontvangen vordering van de officier van justitie in het arrondissement Amsterdam in de zaak met parketnummer 13/746056-17, betreffende het onherroepelijk geworden vonnis d.d. 7 augustus 2017 van de meervoudige strafkamer te Amsterdam, waarbij verdachte is veroordeeld tot een jeugddetentie voor de duur van twee weken, met bevel dat deze straf niet tenuitvoergelegd zal worden, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat veroordeelde zich voor het einde van een op twee jaren bepaalde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Bij vonnis van 13 maart 2018 is voornoemde proeftijd verlengd met één jaar.
Bij de stukken bevindt zich een akte waaruit blijkt dat de kennisgeving, bedoeld in artikel 366a van het Wetboek van Strafvordering, aan verdachte is uitgereikt.
Gebleken is dat verdachte zich voor het einde van voornoemde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt, zoals naar voren komt uit de verdere inhoud van dit vonnis. Met de officier van justitie en de raadsman is de rechtbank van oordeel dat deze vordering dient te worden afgewezen, gelet op de beide hiervoor toegewezen vorderingen tot tenuitvoerlegging. De rechtbank acht het toewijzen van deze twee vorderingen voldoende, zodat verdachte zich naast die te verrichten werkstraffen zich kan richten op zijn behandeling en begeleiding bij [naam forensisch centrum] , [instelling voor begeleid wonen] en Inforsa.