In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 25 april 2019 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een jeugdige verdachte, die werd beschuldigd van meerdere diefstallen en wederspannigheid. De verdachte, die als minderjarig werd aangemerkt, had eerder in Italië een oudere leeftijd opgegeven. De rechtbank heeft de zaak behandeld op basis van het onderzoek dat plaatsvond op de zitting van 11 april 2019, waarbij de officier van justitie, mr. M. Modder, en de raadsvrouw, mr. J.P.W. Temminck Tuinstra, aanwezig waren. De tenlastelegging omvatte diefstal in vereniging van een tas en schoenen, alsook wederspannigheid tegen ambtenaren van de N.V. Nederlandse Spoorwegen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat er geen redenen waren voor schorsing van de vervolging.
De rechtbank heeft de bewijsvoering zorgvuldig gewogen. De verdachte werd vrijgesproken van de diefstal van een jas, omdat er onvoldoende bewijs was dat hij deze had gestolen. Echter, de rechtbank oordeelde dat de diefstal van de tas op 30 oktober 2018 in Amsterdam wel bewezen kon worden, gezien de nauwe samenwerking tussen de verdachte en zijn medeverdachte. De rechtbank oordeelde dat de verdachte als afleider fungeerde, wat essentieel was voor de uitvoering van de diefstal.
De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een jeugddetentie van 37 dagen, gelijk aan de tijd die hij al in voorlopige hechtenis had doorgebracht. De rechtbank heeft ook de vordering van de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaard, omdat deze onvoldoende was onderbouwd. De rechtbank heeft de beslissing gegrond op de relevante artikelen van het Wetboek van Strafrecht en heeft de verdachte als first offender aangemerkt, wat invloed had op de strafoplegging.