ECLI:NL:RBAMS:2019:3111
Rechtbank Amsterdam
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Aanranding en bewijsminimum in de zaak tegen een beveiliger op school
In deze zaak heeft de politierechter van de Rechtbank Amsterdam op 30 april 2019 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een beveiliger, die beschuldigd werd van aanranding. De verdachte, geboren in 1957 en werkzaam als beveiliger op een school, werd ervan beschuldigd op 18 januari 2018 een jonge vrouw te hebben gedwongen tot het dulden van een ontuchtige handeling, namelijk een tongzoen. De zaak kwam ter terechtzitting na een onderzoek op 16 april 2019, waar de officier van justitie, mr. W.M. van der Most, de verdachte vrij wilde spreken, terwijl de verdediging ook pleitte voor vrijspraak op basis van vrijwilligheid van de handeling.
De politierechter heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat er geen gronden waren voor schorsing van de vervolging. De rechter heeft de verklaringen van de aangeefster en getuigen gewogen, waarbij de emotionele toestand van de aangeefster na het voorval en de verklaringen van getuigen als ondersteunend bewijs werden gezien. De verdachte heeft ter terechtzitting erkend dat er een tongzoen heeft plaatsgevonden, maar stelde dat dit vrijwillig was. De politierechter oordeelde echter dat de verklaring van de aangeefster, ondersteund door getuigen, overtuigender was dan die van de verdachte.
Uiteindelijk kwam de politierechter tot de conclusie dat er voldoende wettig bewijs was voor de aanranding en dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan het feit. De rechter legde een taakstraf van 40 uur op, met de mogelijkheid van vervangende hechtenis indien de taakstraf niet naar behoren werd verricht. De uitspraak benadrukt het belang van ondersteunend bewijs in zaken van aanranding en de kwetsbaarheid van slachtoffers in dergelijke situaties.