ECLI:NL:RBAMS:2019:3104

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
23 april 2019
Publicatiedatum
30 april 2019
Zaaknummer
13/684164-18
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Materieel strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Jeugdzaak tegen minderjarige voor stalking, bedreiging en diefstal

In deze jeugdzaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 23 april 2019 uitspraak gedaan tegen een minderjarige verdachte, geboren in 2001, die zich schuldig heeft gemaakt aan meerdere strafbare feiten, waaronder stalking en bedreiging van zijn ex-vriendin, [persoon 4]. De rechtbank heeft de zaken, die onder de parketnummers 13/684164-18 (zaak A) en 13/706013-19 (zaak B) zijn ingediend, gevoegd behandeld. De verdachte is op tegenspraak veroordeeld voor belaging, bedreiging, diefstal en het voorhanden hebben van een nepvuurwapen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte in de periode van januari 2018 tot en met april 2018 herhaaldelijk contact heeft gezocht met [persoon 4] en haar moeder, waarbij hij hen bedreigde en beledigende berichten verstuurde. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan stelselmatige inbreuk op de persoonlijke levenssfeer van [persoon 4], wat leidde tot ernstige gevolgen voor haar welzijn. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een jeugddetentie van 100 dagen, waarvan 50 dagen voorwaardelijk, en een werkstraf van 120 uren. Daarnaast zijn er vrijheidsbeperkende maatregelen opgelegd, waaronder een contactverbod met de slachtoffers en een gebiedsverbod. De rechtbank heeft ook schadevergoedingen toegewezen aan de benadeelde partijen, [persoon 4] en [persoon 7].

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM
Parketnummers: 13/684164-18 (zaak A) en 13/706013-19 (zaak B)
Datum uitspraak: 23 april 2019
op tegenspraak
VERKORT VONNIS
van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] ( [geboorteland] ) op [geboortedag] 2001,
ingeschreven in de Basisregistratie personen op het adres [adres 1]
De rechtbank heeft de zaken, die bij afzonderlijke dagvaardingen onder de bovenvermelde parketnummers zijn aangebracht, gevoegd. Deze zaken worden hierna genoemd respectievelijk zaak A en zaak B.
De rechtbank heeft beraadslaagd naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van
9 april 2019.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. M. Modder en van wat verdachte en zijn raadsvrouw, mr. C.H. Pentinga, naar voren hebben gebracht.
Voorts heeft de rechtbank kennisgenomen van wat onder meer door mevrouw [persoon 1] , namens de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: Raad), de heer [persoon 2] , namens de William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering (hierna: WSS), de heer [persoon 3] , namens GGZ Reclassering Inforsa en door de moeder van verdachte naar voren is gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is – kort gezegd – ten laste gelegd dat hij zich heeft schuldig gemaakt aan
Zaak A
1. de belaging van [persoon 4] in de periode van 21 februari 2018 tot en met 17 april 2018 te Amsterdam;
2. de bedreigingen van [persoon 4] in de periode van 28 februari 2018 tot en met 16 april 2018 te Amsterdam;
3. de vernieling van een ruit van de woning van [persoon 7] op 21 februari 2018 te Amsterdam;
4. de diefstal van kleding bij De Bijenkorf te Amsterdam op 6 juni 2018;
5. de belaging van [persoon 4] in de periode van 10 januari 2018 tot en met 12 februari 2018 te Amsterdam;
6. de bedreigingen van [persoon 4] in de periode van 7 februari 2018 tot en met 9 februari 2018 te Amsterdam;
7. het voorhanden hebben van een nepvuurwapen op 10 februari 2018 te Amsterdam;
8. de beroving van [persoon 5] in vereniging op 31 december 2017 te Amsterdam;
9. de beroving van [persoon 6] in vereniging op 6 januari 2018 te Amsterdam;
11. de diefstal van een jas bij De Bijenkorf te Amsterdam op 21 januari 2018;
Zaak B
De diefstal van een jas bij de Bijenkorf te Amsterdam op 2 februari 2019.
De tekst van de integrale tenlasteleggingen is opgenomen in een bijlage die aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.

2.Voorvragen

De dagvaardingen zijn geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

3.Waardering van het bewijs

3.1.
De belaging en bedreigingen van [persoon 4] (zaak A feit 1, 2, 5 en 6)
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat deze feiten kunnen worden bewezen.
De raadsvrouw heeft benadrukt dat verdachte ontkent de belaging en bedreigingen te hebben gepleegd. Uit het dossier blijkt dat [persoon 4] contact met verdachte heeft gezocht. Echter, niet met zekerheid kan worden vastgesteld dat de outlook.com emailadressen door verdachte zijn gebruikt. Het is daarnaast de vraag of de onder 1 ten laste gelegde belaging bewezen kan worden, omdat er alleen is gebeld. Er is onvoldoende bewijs voor het aanmaken van een H&M account door verdachte. Ten aanzien van de feiten 2 en 5 heeft de raadsvrouw verder geen opmerkingen gemaakt. Ten aanzien van feit 6 heeft de raadsvrouw bepleit dat niet kan worden vastgesteld dat [persoon 4] op de hoogte is geraakt van de bedreigingen die via de moeder zijn geuit.
Oordeel rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat op basis van het dossier kan worden vastgesteld dat [persoon 4] en haar moeder [persoon 7] in de periode van 10 januari 2018 tot en met 17 april 2018 veelvuldig en door diverse telefoonnummers zijn gebeld en (WhatsApp) berichten hebben ontvangen en dat zij vanuit verschillende e-mailadressen berichten hebben ontvangen, steeds met beledigende en bedreigende inhoud zoals in de tenlastelegging is omschreven.
Afzender
Anders dan de raadsvrouw is de rechtbank met de officier van justitie van oordeel dat uit de bewijsmiddelen volgt dat in alle ten laste gelegde gevallen verdachte de verzender en gebruiker is van de telefoonnummers en e-mailadressen en dat hij dus ook degene is geweest die de bedreigingen heeft geuit. Een deel van de telefoonnummers wordt door verdachte zelf genoemd, staan op naam van zijn moeder, of zijn stem wordt herkend in een opgenomen gesprek. Ook ten aanzien van de e-mailadressen blijkt dat deze van verdachte zijn of dat deze vanuit het IP-adres horend bij de woning van verdachte zijn aangemaakt. Daarnaast is de inhoud van de teksten gelijkluidend wat betreft inhoud, taalgebruik en schrijfwijze en hebben zij allemaal betrekking op de situatie rondom [persoon 4] en verdachte. De ontkennende verklaringen van verdachte dat hij dit niet is geweest of dat de situatie precies andersom is, namelijk dat zijn accounts zijn gebruikt door [persoon 4] , worden niet verder onderbouwd en zijn ook in het licht van het bewijs dat volgt uit het dossier niet geloofwaardig.
Belaging
De rechtbank is van oordeel dat de aard, de duur, de frequentie en de intensiteit van de vastgestelde gedragingen van verdachte, de omstandigheden waaronder deze hebben plaatsgevonden en de invloed daarvan op het persoonlijk leven en de persoonlijke vrijheid van het slachtoffer - naar objectieve maatstaven bezien - zodanig zijn geweest dat van een stelselmatige inbreuk op haar persoonlijke levenssfeer sprake is geweest. Uit het dossier komt naar voren dat verdachte op indringende en intensieve wijze heeft geprobeerd met het slachtoffer in contact te komen nadat zij de relatie had beëindigd. Deze gedragingen van verdachte hebben grote gevolgen gehad in het persoonlijk leven en de persoonlijke vrijheid van [persoon 4] . De rechtbank acht daarmee bewezen dat de verdachte zich aan de in zaak A onder 1 en 5 ten laste gelegde belaging schuldig heeft gemaakt.
Bedreiging
De rechtbank stelt voorop dat voor een veroordeling ter zake van bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht, is vereist dat de bedreigde daadwerkelijk op de hoogte is geraakt van de bedreiging en de bedreiging van dien aard is en onder zodanige omstandigheden is geschied dat bij de bedreigde in redelijkheid de vrees kon ontstaan dat hij het leven zou kunnen verliezen en dat het opzet van de verdachte daarop was gericht.
De rechtbank is van oordeel dat aan de hand van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting voldoende is komen vast te staan dat [persoon 4] daadwerkelijk op de hoogte is geraakt van de ten laste gelegde bedreigingen. Weliswaar is een deel van de bedreigingen, zoals onder 6 ten laste gelegd, aan de moeder van [persoon 4] verzonden en zijn die bedreigingen mogelijk niet allemaal door [persoon 4] zelf gelezen. Gebleken is echter dat zij wel wetenschap heeft gehad van de inhoud van de berichten. De rechtbank acht dit, ook gelet op het feitencomplex dat ten grondslag ligt aan de bewezen verklaarde belaging, en de herhaalde aangiftes van bedreigingen door [persoon 4] over de ten laste gelegde periode, voldoende om tot de bewezenverklaring van de in zaak A onder 2 en 6 ten laste gelegde bedreigingen te komen.
3.2.
de vernieling (zaak A feit 3)
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat kan worden bewezen dat het verdachte is geweest die een baksteen tegen de ruit van mevrouw [persoon 7] heeft gegooid.
Hoewel het gelet op hetgeen hiervoor is overwogen ten aanzien van de belaging en bedreigingen niet ondenkbaar is dat verdachte betrokken is geweest bij dit feit, ontbreekt het in het dossier aan direct bewijs dat verdachte daadwerkelijk degene is geweest die een voorwerp tegen de ruit gegooid heeft. De rechtbank acht dan ook met de raadsvrouw niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen in zaak A onder 3 is ten laste gelegd, zodat verdachte daarvan dient te worden vrijgesproken.
3.3.
de winkeldiefstallen (zaak A feit 4, 11 en zaak B)
Met de officier van justitie en de raadsvrouw acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich drie maal schuldig heeft gemaakt aan diefstal van goederen uit de Bijenkorf te Amsterdam.
3.4.
imitatievuurwapen (zaak A feit 7)
Met de officier van justitie en de raadsvrouw acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het voorhanden hebben van een imitatievuurwapen.
3.5.
de straatroven (zaak A feiten 8 en 9)
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat kan worden bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de ten laste gelegde straatroven, ook omdat deze in onderlinge samenhang bezien dienen te worden.
De raadsvrouw heeft vrijspraak bepleit.
De rechtbank is van oordeel dat het dossier ten aanzien van de twee straatroven – naast de aangiften – onvoldoende bewijsmateriaal bevat waar uit blijkt dat verdachte een van de daders van die feiten is geweest. Zodoende wordt niet aan het bewijsminimum zoals bedoeld in artikel 342 Wetboek van Strafvordering voldaan. Ook de door de officier van justitie gebruikte constructie met schakelbewijs acht de rechtbank daarvoor niet toereikend. De rechtbank acht dan ook met de raadsvrouw niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen in zaak A onder 8 en 9 is ten laste gelegd, zodat verdachte daarvan dient te worden vrijgesproken.

4.Bewezenverklaring

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
ten aanzien van het in zaak A onder 1 ten laste gelegde:
op tijdstippen in de periode van 21 februari 2018 tot en met 17 april 2018 te Amsterdam, wederrechtelijk stelselmatig opzettelijk inbreuk heeft gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van [persoon 4] , met het oogmerk voornoemde [persoon 4] , vrees aan te jagen, immers heeft hij, verdachte, meermalen gebeld en (dreigende) berichten getuurd naar het telefoonnummer welke in gebruik is/was bij voornoemde [persoon 4] en/of [persoon 7] (moeder van voornoemde [persoon 4] );
ten aanzien van het in zaak A onder 2 ten laste gelegde:
op tijdstippen in de periode van 28 februari 2018 tot en met 16 april 2018 te Amsterdam, [persoon 4] (telkens) heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, door
- een afbeelding, met daarop een persoon met meerdere vuurwapens, patroonhouders en munitie, met daarbij de tekst: "als ik je pak ben jij der morgen niet meer bitch" naar het e-mailadres van voornoemde [persoon 4] te sturen en
- naar de telefoon welke in gebruik is/was bij voornoemde [persoon 4] en/of [persoon 7] (moeder van voornoemde [persoon 4] ) een afbeelding, met daarop een geladen vuurwapen, te sturen en/of (vervolgens) een bericht te sturen met daarin de tekst: " Wollah op mijn opa de graf een van jullie krijgt een 9 mm op ze hoofd kanker sukkeltjes wacht maar je kent [verdachte] nog niet" en
- tegen [persoon 8] telefonisch (dreigend) te zeggen dat hij, verdachte voornoemde [persoon 4] zou opzoeken als hij over een week uit de inrichting zou komen en dat hij, verdachte voornoemde [persoon 4] dan zou neersteken;
ten aanzien van het in zaak A onder 4 ten laste gelegde:
op 6 juni 2018 te Amsterdam, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening uit een winkelpand (gelegen aan de [adres 2] ) heeft weggenomen kledingstukken (ter waarde van 2265 euro), toebehorende aan De Bijenkorf;
ten aanzien van het in zaak A onder 5 ten laste gelegde:
op tijdstippen in de periode van 10 januari 2018 tot en met 12 februari 2018 te Amsterdam, wederrechtelijk stelselmatig opzettelijk inbreuk heeft gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van [persoon 4] , met het oogmerk voornoemde [persoon 4] , vrees aan te jagen, immers heeft hij, verdachte, meermalen gebeld naar het telefoonnummer van voornoemde [persoon 4] en [persoon 7] (moeder van voornoemde [persoon 4] ) en dreigende berichten getuurd naar het telefoonnummer en (email)account van voornoemde [persoon 4] en [persoon 7] ;
ten aanzien van het in zaak A onder 6 ten laste gelegde:
op tijdstippen in de periode van 7 februari 2018 tot en met 9 februari 2018 te Amsterdam, [persoon 4] telkens heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en met zware mishandeling en met verkrachting, door voornoemde [persoon 4] en [persoon 7] (moeder van voornoemde [persoon 4] )
- op 7 februari 2018 dreigend te mededelen/zeggen dat hij, verdachte, iemands tanden eruit gaat slaan als voornoemde [persoon 4] en/of [persoon 7] weer naar de politie gaan en/of dat hij, verdachte, voornoemde [persoon 4] door haar hoofd gaat schieten als voornoemde [persoon 4] nog één keer verdachte zijn naam zegt en/of voornoemde [persoon 7] dreigend de woorden toe te voegen: "Je krijgt iets van mij binnen, het is een waarschuwing, het is een bedreiging ja, haar mond als ik mijn naam uit haar mond hoor komen, mijn rechterhand op de Koran, ik pak haar, wollah , ik schiet haar door haar hoofd ja hier" en
- op of omstreeks 8 februari 2018 dreigend de woorden toe te voegen: "Ik blaf niet. Ik bijt. Onthou dat" en/of "Hb gezegd als ik nog een ding hoor kijk of je veilig thuis blijft", en door een foto van het lesrooster van voornoemde [persoon 4] naar voornoemde [persoon 7] te sturen en
- op 9 februari 2018 dreigend de woorden toe te voegen: "kanker hoer laat mog een x iemamd van je famielie e anoniem bellen ik ga jou moeder neuken je begint me te bluffen ik ga je kkr hoofd grond in slaan [naam 1] zoek je aandacht ewaaaa k hb geen telefoo s gehad krijg ik eentje ik neuk je kkr ramen";
Ten aanzien van het in zaak A onder 7 ten laste gelegde
op 10 februari 2018 te Amsterdam, een wapen van categorie I, onder 7°, te weten een imitatievuurwapen (pistool), zijnde een voorwerp dat voor wat betreft zijn vorm en afmetingen een sprekende gelijkenis vertoonde met een vuurwapen (semi automatisch wapen, model S.F NO:9908, met demper) voorhanden heeft gehad;
ten aanzien van het in zaak A onder 11 ten laste gelegde:
op 21 januari 2019 te Amsterdam, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een jas (ter waarde van 950,- Euro), toebehorende aan het winkelbedrijf De Bijenkorf;
Ten aanzien van het in zaak B ten laste gelegde:
op 2 februari 2019 te Amsterdam, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een jas, toebehorende aan De Bijenkorf.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in zijn verdediging geschaad.

5.Bewijs

De rechtbank grondt haar beslissing dat verdachte het bewezen geachte heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.

6.Strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.Strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.Motivering van de straffen en maatregelen

8.1.
de vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft bij requisitoir gevorderd dat verdachte ter zake van de door in zaak A onder 1, 2, 3, 4, 5, 6, 7, 8, 9 en 11 en in zaak B bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een jeugddetentie voor de duur van 180 dagen, met aftrek van voorarrest, waarvan 130 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren. Daarbij dienen de bijzondere voorwaarden te worden opgelegd zoals door de Raad geadviseerd. Voorts dient verdachte toezicht en begeleiding te krijgen van de WSS. Tevens dient aan verdachte een werkstraf voor de duur van 200 uren te worden opgelegd, met bevel, voor het geval dat de veroordeelde de werkstraf niet naar behoren heeft verricht, dat vervangende jeugddetentie zal worden toegepast voor de duur van 100 dagen. Ten slotte dient aan verdachte een vrijheidsbeperkende maatregel te worden opgelegd in de vorm van een contact- en gebiedsverbod. Verdachte mag geen contact opnemen met de slachtoffers en niet in een straal van een kilometer van de woning komen, op straffe van 2 weken detentie per keer dat verdachte deze voorwaarde overtreedt.
8.2.
standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft naar voren gebracht dat er bij de strafoplegging rekening dient te worden gehouden dat de relatiebreuk met [persoon 4] heel zwaar is geweest voor verdachte. Uit de rapportage blijkt dat er bij verdachte onder stress psychotische verschijnselen kunnen optreden. Momenteel wordt verdachte behandeld bij Inforsa en zal hij daar mee verder gaan om met zijn boosheid te leren omgaan. Indien verdachte van de bepleite onderdelen wordt vrijgesproken, dient de strafeis evenredig te worden verminderd. Ten slotte vindt de raadsvrouw het afdoende dat het contactverbod slechts in de bijzondere voorwaarden wordt opgenomen. Het gaat nu ook goed en er wordt in de toekomst mogelijk nog een poging tot herstelbemiddeling gedaan.
8.3.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank ziet aanleiding om bij de strafoplegging acht te slaan op de afspraken zoals deze ten aanzien van een aantal delictsgroepen zijn neergelegd in de Landelijke Oriëntatiepunten voor straftoemeting Jeugd, die dienen ter bevordering van de rechtseenheid in de strafoplegging. Bij de vaststelling van deze oriëntatiepunten wordt uitgegaan van het modale feit gepleegd door
first offenders.
Het betreffen in de onderhavige zaken onder andere de volgende feiten met de volgende uitgangspunten voor strafoplegging bij een first-offender:
- winkeldiefstal met schade boven € 150,-  werkstraf 30 uren;
- voorhanden hebben nepvuurwapen  werkstraf 30 uren.
Ten aanzien van de belagingen en deze vorm en mate van de bedreigingen bestaan geen oriëntatiepunten voor strafoplegging.
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals van een en ander ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan meerdere strafbare feiten. Hij heeft zich in de periode van januari 2018 tot en met april 2018 schuldig gemaakt aan belaging en bedreiging van zijn ex-vriendin [persoon 4] . Nadat zij hun relatie had beëindigd heeft verdachte haar en haar moeder vaak gebeld en vele berichten en foto’s verstuurd met dreigende teksten als ‘als ik je pak ben jij der morgen niet meer bitch’ en ‘ik schiet haar door haar hoofd’. Verdachte heeft daardoor een grote inbreuk gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van [persoon 4] . Uit haar aangiften en vordering benadeelde partij volgt dat zij zich zeer onveilig heeft gevoeld en nog steeds bang is. Zij heeft haar bijbaan opgezegd uit angst dat hij haar komt opzoeken en zij mag van haar ouders niet alleen naar buiten. Door een psycholoog is vastgesteld dat bij haar sprake is van een Post Traumatische Stress Stoornis. Verdachte heeft niet stil gestaan bij de gevolgen die deze feiten voor [persoon 4] hebben gehad. Ook gedurende het opsporingsonderzoek en ter zitting heeft verdachte geen inzage gegeven in zijn belevingswereld en zijn motivatie.
Daarnaast heeft verdachte een imitatievuurwapen voorhanden gehad. Dit soort voorwerpen vormt een gevaar, omdat zij nauwelijks te onderscheiden zijn van echte vuurwapens. Zij worden dan ook niet zelden gebruikt om gewapende overvallen mee te plegen of personen mee te bedreigen. Het ongecontroleerd bezit van dergelijke voorwerpen leidt tot gevoelens van onveiligheid in de samenleving.
Verdachte heeft zich ook nog drie maal schuldig gemaakt aan winkeldiefstal bij De Bijenkorf van zeer dure kleding. Het plegen van dit soort feiten heeft maatschappelijke gevolgen. Dat bedrijf ziet zich gedwongen om steeds meer kostbare beveiligingsmaatregelen te treffen om te voorkomen dat zijn goederen worden gestolen. De kosten hiervan worden uiteindelijk aan de consument doorberekend zodat die een hogere prijs betaalt. De rechtbank neemt het verdachte kwalijk dat hij dit soort feiten pleegt en hij dient daarvoor te worden bestraft.
De rechtbank heeft kennisgenomen van een Uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 18 maart 2019 waaruit blijkt dat verdachte niet eerder strafrechtelijk is veroordeeld. Hij zal dan ook worden aangemerkt als first offender.
De rechtbank heeft voorts kennisgenomen van onder meer de volgende rapportages, die in het kader van de persoonlijke omstandigheden van verdachte zijn opgemaakt:
  • rapporten van de Raad opgemaakt op 4 mei 2018 en 4 februari 2019;
  • Psychologisch Pro Justitia rapport opgemaakt door [persoon 9] , kinder- en jeugdpsychiater op 14 juli 2018.
De kinder- en jeugdpsychiater komt tot de volgende conclusie.
Verdachte is lijdend aan een ziekelijke stoornis te beschrijven als een ongespecificeerde persoonlijkheidsstoornis (autonomieproblemen, realiteitsverlies bij stress, agressieregulatieproblemen) en een normoverschrijdende gedragsstoornis beginnend in de adolescentie. Deze was ook aanwezig ten tijde van de feiten. In algemene zin kan worden gezegd dat het emotioneel niet kunnen verdragen van het beëindigen van de liefdesrelatie, autonomieproblemen en naïviteit van verdachte en gevoelens van boosheid en agressieregulatieproblemen een mogelijke relatie hebben tot de feiten. Het recidiverisico wordt ingeschat als gemiddeld. Aanbevolen wordt om een intensieve outreachende forensisch psychiatrische behandeling in te zetten als interventie. Deze kan plaatsvinden bij Inforsa van Arkin.
Ter zitting heeft de Raad gelet op de conclusies van de psychiater geadviseerd om aan verdachte een deels voorwaardelijke jeugddetentie op te leggen, waarbij het onvoorwaardelijke deel gelijk is aan het voorarrest. Aan het voorwaardelijke deel dienen als bijzondere voorwaarden te worden verbonden dat verdachte meewerkt aan zijn behandeling bij Inforsa, dat hij meewerkt aan een begeleiding van een coach vanuit IFA Spirit of een andere instelling. Verdachte moet tevens meewerken aan het krijgen en behouden van een zinvolle dagbesteding en vrijetijdsbesteding. Daarbij dient hij zich aan een contactverbod te houden met betrekking tot de slachtoffers. De Raad adviseert dadelijke uitvoerbaarheid van de voorwaarden. Daarnaast kan aan verdachte een onvoorwaardelijke werkstraf worden opgelegd.
De WSS heeft gedurende de schorsing van de voorlopige hechtenis wisselende ervaringen gehad met verdachte. Verdachte heeft een waarschuwing gekregen omdat hij zich niet aan de afspraken hield, en vanaf dat moment is hij zich bewust van het belang van meewerken. Het is de bedoeling om met verdachte te zoeken naar werk en/of school voor vijf dagen per week.
Inforsa heeft naar voren gebracht dat verdachte zich goed houdt aan de behandelafspraken. De komende periode zal de behandeling zich met name richten op delict preventie, om zo het recidiverisico te verminderen. Verdachte heeft baat bij een zinvolle dagbesteding. Daarnaast dient zijn netwerk te worden vergroot, dit kan worden gedaan met behulp van een IFA coach.
Gelet op al het voorgaande komt de rechtbank tot de volgende strafoplegging. De ernst en hoeveelheid van de feiten rechtvaardigen het opleggen van een forse straf. Aan verdachte zal dan ook jeugddetentie worden opgelegd. Het onvoorwaardelijke deel zal echter gelijk zijn aan zijn voorarrest. Gelet op de adviezen van de deskundigen en de hulpverlening zal ter voorkoming van recidive het resterende deel van de jeugddetentie in voorwaardelijke vorm worden opgelegd met daaraan verbonden de diverse bijzondere voorwaarden, zoals geadviseerd. Verdachte dient daarbij toezicht en begeleiding te krijgen van de WSS. Indien verdachte zich niet houdt aan (één van) deze bijzondere voorwaarden loopt hij het risico om opnieuw in een Justitiële Jeugdinrichting te worden geplaatst. Daarnaast wordt - gelet op de ernst en hoeveelheid feiten - aan verdachte een onvoorwaardelijke werkstraf opgelegd. De duur van de jeugddetentie en de werkstraf is lager dan door de officier van justitie gevorderd, omdat verdachte van een aantal feiten wordt vrijgesproken.
Vrijheidsbeperkende maatregel
De rechtbank zal – zoals door de officier van justitie gevorderd – aan verdachte de vrijheidsbeperkende maatregel opleggen als bedoeld in artikel 38v van het Wetboek van Strafrecht. Met name gelet op de bewezenverklaring van de feiten in zaak A onder 1, 2, 5 en 6 in combinatie met de persoon van de verdachte acht de rechtbank het opleggen van deze maatregel noodzakelijk ter voorkoming van strafbare feiten.
Verdachte dient zich te onthouden van ieder contact met [persoon 4] en [persoon 7] . Ook mag hij zich niet binnen een straal van 500 meter van hun woning ( [adres 3] ) begeven. De rechtbank acht de door de officier van justitie gevorderde straal van 1 kilometer te ruim en daardoor te ingrijpend en niet noodzakelijk voor het te beschermen doel. Voor iedere keer dat verdachte zich niet aan deze maatregel houdt zal hem vervangende jeugddetentie voor de duur van twee weken worden opgelegd.
Gelet op de aard van de feiten en de door de deskundigen beschreven persoonlijkheid en psychische gesteldheid van verdachte is de rechtbank van oordeel dat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat verdachte zich opnieuw belastend zal gedragen jegens bepaalde personen. Daarom zal de rechtbank bevelen dat de opgelegde maatregel dadelijk uitvoerbaar is.
Ten aanzien van de benadeelde partijen en de schadevergoedingsmaatregel
[persoon 4]
De benadeelde partij [persoon 4] vordert € 165,76 aan materiële schadevergoeding voor reiskosten en € 2.500,- aan immateriële schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente.
Vast staat dat aan de benadeelde partij door het in zaak A onder 1, 2, 5 en 6 bewezenverklaarde rechtstreeks schade is toegebracht.
De rechtbank acht de materiële schadevergoeding van € 165,76 voor toewijzing vatbaar.
Op grond van artikel 6:106 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek heeft de benadeelde partij recht op een naar billijkheid vast te stellen vergoeding van de immateriële schade aangezien de benadeelde partij ten gevolge van het strafbare feit geestelijk letsel heeft opgelopen en er een ernstige inbreuk is gepleegd op haar persoonlijke levenssfeer.
Op grond van de door de benadeelde partij gestelde omstandigheden en rekening houdend met de vergoedingen die in soortgelijke zaken worden toegekend, begroot de rechtbank de immateriële schadevergoeding naar billijkheid op € 1.000,-.
De benadeelde partij zal voor het overige niet-ontvankelijk worden verklaard in haar vordering. De benadeelde partij kan dit deel van haar vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
In het belang van [persoon 4] voornoemd wordt als extra waarborg voor betaling de schadevergoedingsmaatregel (artikel 36f Wetboek van Strafrecht) aan verdachte opgelegd.
[persoon 7]
De benadeelde partij [persoon 7] vordert € 689,60 aan materiële schadevergoeding en € 300,- aan immateriële schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente.
Vast staat dat aan de benadeelde partij door het in zaak A onder 1, 2, 5 en 6 bewezenverklaarde rechtstreeks materiële schade is toegebracht. De rechtbank ziet voldoende rechtstreeks verband tussen de strafbare feiten en de gemaakte kosten. Naar aanleiding van de bewezen verklaarde belaging en bedreigingen van haar dochter [persoon 4] heeft de benadeelde partij immers in haar woning een beveiliggingssysteem geïnstalleerd. Zij heeft als moeder het nodige gedaan om haar dochter te willen beschermen en daar kosten voor gemaakt. Deze kosten komen de rechtbank – ondanks de summiere onderbouwing – redelijk voor. De rechtbank zal de vordering dan ook voor een bedrag van € 689,60 toewijzen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd.
De benadeelde partij zal ten aanzien van het deel van de vordering dat ziet op de immateriële schadevergoeding niet-ontvankelijk worden verklaard in haar vordering. De moeder van [persoon 4] is immers niet zelf direct (juridisch) slachtoffer geworden van de strafbare feiten, zodat onvoldoende rechtstreeks verband kan worden vastgesteld tussen de vordering en de ten laste gelegde feiten. De benadeelde partij kan dit deel van haar vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
In het belang van [persoon 7] voornoemd wordt als extra waarborg voor betaling de schadevergoedingsmaatregel (artikel 36f Wetboek van Strafrecht) aan verdachte opgelegd.
[persoon 6]
De benadeelde partij [persoon 6] vordert € 894,- aan materiële schadevergoeding en € 606,- aan immateriële schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente.
De benadeelde partij zal in de vordering niet-ontvankelijk worden verklaard, omdat aan verdachte geen straf of maatregel is opgelegd en artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht niet is toegepast.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen en maatregelen zijn gegrond op de artikelen 36f, 38v, 77a, 77g, 77i, 77m, 77n, 77we, 77x, 77y, 77z, 77aa, 77gg, 285, 285b en 310 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 13 en 55 van de Wet wapens en munitie.
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.

10.Beslissing

Verklaart het in zaak A onder 3, 8 en 9 ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het in zaak A onder 1, 2, 4, 5, 6, 7, 11 en zaak B ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is aangegeven.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
ten aanzien van het in zaak A onder 1 en 5 bewezen verklaarde:
belaging, meermalen gepleegd
ten aanzien van het in zaak A onder 2 bewezen verklaarde:
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht, meermalen gepleegd
ten aanzien van het in zaak A onder 4 en 11 en zaak B bewezen verklaarde:
diefstal, meermalen gepleegd
ten aanzien van het in zaak A onder 6 bewezen verklaarde:
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht en met zware mishandeling en met verkrachting
ten aanzien van het in zaak A onder 7 bewezen verklaarde:
handelen in strijd met artikel 13 lid 1 van de Wet wapens en munitie
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte, [verdachte] , daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een jeugddetentie van
100 (honderd) dagen.
Beveelt dat de tijd die door verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Bepaalt dat een gedeelte van de jeugddetentie groot 50 (vijftig) dagen, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten wegens niet nakoming van na te melden voorwaarden;
Stelt de proeftijd vast op 2 (twee) jaren onder de algemene voorwaarde dat de veroordeelde:
- zich voor het einde van die proeftijd niet zal schuldig maken aan een strafbaar feit;
en onder de bijzondere voorwaarden dat de veroordeelde:
- meewerkt aan de behandeling vanuit Inforsa (Arkin);
- meewerkt met de begeleiding van een coach vanuit IFA Spirit of een andere instelling;
- meewerkt aan het krijgen en behouden van een zinvolle dagbesteding in de vorm van werk of school en het krijgen en behouden van een zinvolle vrijetijdsbesteding;
- op geen enkele wijze - direct of indirect - contact zal opnemen, zoeken of hebben met [persoon 4] ( [geboortedatum 1] ) en [persoon 7] ( [geboortedatum 2] ).
Van rechtswege gelden tevens de voorwaarden dat veroordeelde:
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit zijn medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 Wet op de identificatieplicht ter inzage zal aanbieden;
- zijn medewerking zal verlenen aan het door de jeugdreclassering te houden toezicht, bedoeld in artikel 77aa, eerste tot en met het vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen;
Geeft opdracht aan William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Veroordeelt verdachte tot een taakstraf bestaande uit een werkstraf voor de duur van
120 (honderdtwintig) uren. Beveelt dat, als de verdachte de taakstraf niet naar behoren heeft verricht, vervangende jeugddetentie zal worden toegepast voor de duur van 60 (zestig) uren.
Veroordeelt verdachte tot een
vrijheidsbeperkende maatregelvoor de duur van 2 (twee) jaren, inhoudende dat:
- verdachte op
geenenkele wijze - direct of indirect -
contactzal opnemen, zoeken of hebben met de volgende personen: [persoon 4] ( [geboortedatum 1] ) en [persoon 7] ( [geboortedatum 2] );
- verdachte niet binnen een straal van 500 meter komt van het woonadres van voornoemde personen, op het moment van deze uitspraak zijnde het [adres 3] .
Beveelt dat vervangende jeugddetentie zal worden toegepast voor het geval niet aan de maatregel wordt voldaan. De duur van deze vervangende jeugddetentie bedraagt 2 (twee) weken, voor
iedere keerdat niet aan de vrijheidsbeperkende maatregel wordt voldaan.
Beveelt dat de hierboven opgelegde vrijheidsbeperkende maatregel,
dadelijk uitvoerbaaris.
Wijst de vordering van de benadeelde partij
[persoon 4]toe tot een bedrag van
€ 1.165,76 (elfhonderd vijfenzestig euro en zesenzeventig cent), te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte aan [persoon 4] voornoemd, het toegewezen bedrag te betalen.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Legt aan verdachte de verplichting op, aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [persoon 4] , te betalen de som van € 1.165,76 (elfhonderd vijfenzestig euro en zesenzeventig cent), te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade tot aan de dag van de algehele voldoening.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte heeft voldaan aan een van voornoemde betalingsverplichtingen, daarmee de andere is vervallen.
Bepaalt dat de benadeelde partij [persoon 4] voor het overige niet-ontvankelijk in haar vordering is.
Wijst de vordering van de benadeelde partij
[persoon 7]toe tot een bedrag van € 689,60 (zeshonderd negenentachtig euro en zestig cent), te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte aan [persoon 7] voornoemd, het toegewezen bedrag te betalen.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Legt aan verdachte de verplichting op, aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [persoon 7] , te betalen de som van € 689,60 (zeshonderd negenentachtig euro en zestig cent), te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade tot aan de dag van de algehele voldoening.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte heeft voldaan aan een van voornoemde betalingsverplichtingen, daarmee de andere is vervallen.
Bepaalt dat de benadeelde partij [persoon 7] voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering is.
Bepaalt dat de benadeelde partij
[persoon 6]niet-ontvankelijk in de vordering is.
Heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door
mr. H.M. Patijn, voorzitter tevens kinderrechter,
mrs. J.P.C. van Dam van Isselt en M.C.J. Rozijn, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. P. Tanis, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 23 april 2019.
[...]