8.3.Oordeel van de rechtbank
De rechtbank ziet aanleiding om bij de strafoplegging acht te slaan op de afspraken zoals deze ten aanzien van een aantal delictsgroepen zijn neergelegd in de Landelijke Oriëntatiepunten voor straftoemeting Jeugd, die dienen ter bevordering van de rechtseenheid in de strafoplegging. Bij de vaststelling van deze oriëntatiepunten wordt uitgegaan van het modale feit gepleegd door
first offenders.
Het betreffen in de onderhavige zaken onder andere de volgende feiten met de volgende uitgangspunten voor strafoplegging bij een first-offender:
- winkeldiefstal met schade boven € 150,- werkstraf 30 uren;
- voorhanden hebben nepvuurwapen werkstraf 30 uren.
Ten aanzien van de belagingen en deze vorm en mate van de bedreigingen bestaan geen oriëntatiepunten voor strafoplegging.
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals van een en ander ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan meerdere strafbare feiten. Hij heeft zich in de periode van januari 2018 tot en met april 2018 schuldig gemaakt aan belaging en bedreiging van zijn ex-vriendin [persoon 4] . Nadat zij hun relatie had beëindigd heeft verdachte haar en haar moeder vaak gebeld en vele berichten en foto’s verstuurd met dreigende teksten als ‘als ik je pak ben jij der morgen niet meer bitch’ en ‘ik schiet haar door haar hoofd’. Verdachte heeft daardoor een grote inbreuk gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van [persoon 4] . Uit haar aangiften en vordering benadeelde partij volgt dat zij zich zeer onveilig heeft gevoeld en nog steeds bang is. Zij heeft haar bijbaan opgezegd uit angst dat hij haar komt opzoeken en zij mag van haar ouders niet alleen naar buiten. Door een psycholoog is vastgesteld dat bij haar sprake is van een Post Traumatische Stress Stoornis. Verdachte heeft niet stil gestaan bij de gevolgen die deze feiten voor [persoon 4] hebben gehad. Ook gedurende het opsporingsonderzoek en ter zitting heeft verdachte geen inzage gegeven in zijn belevingswereld en zijn motivatie.
Daarnaast heeft verdachte een imitatievuurwapen voorhanden gehad. Dit soort voorwerpen vormt een gevaar, omdat zij nauwelijks te onderscheiden zijn van echte vuurwapens. Zij worden dan ook niet zelden gebruikt om gewapende overvallen mee te plegen of personen mee te bedreigen. Het ongecontroleerd bezit van dergelijke voorwerpen leidt tot gevoelens van onveiligheid in de samenleving.
Verdachte heeft zich ook nog drie maal schuldig gemaakt aan winkeldiefstal bij De Bijenkorf van zeer dure kleding. Het plegen van dit soort feiten heeft maatschappelijke gevolgen. Dat bedrijf ziet zich gedwongen om steeds meer kostbare beveiligingsmaatregelen te treffen om te voorkomen dat zijn goederen worden gestolen. De kosten hiervan worden uiteindelijk aan de consument doorberekend zodat die een hogere prijs betaalt. De rechtbank neemt het verdachte kwalijk dat hij dit soort feiten pleegt en hij dient daarvoor te worden bestraft.
De rechtbank heeft kennisgenomen van een Uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 18 maart 2019 waaruit blijkt dat verdachte niet eerder strafrechtelijk is veroordeeld. Hij zal dan ook worden aangemerkt als first offender.
De rechtbank heeft voorts kennisgenomen van onder meer de volgende rapportages, die in het kader van de persoonlijke omstandigheden van verdachte zijn opgemaakt:
- rapporten van de Raad opgemaakt op 4 mei 2018 en 4 februari 2019;
- Psychologisch Pro Justitia rapport opgemaakt door [persoon 9] , kinder- en jeugdpsychiater op 14 juli 2018.
De kinder- en jeugdpsychiater komt tot de volgende conclusie.
Verdachte is lijdend aan een ziekelijke stoornis te beschrijven als een ongespecificeerde persoonlijkheidsstoornis (autonomieproblemen, realiteitsverlies bij stress, agressieregulatieproblemen) en een normoverschrijdende gedragsstoornis beginnend in de adolescentie. Deze was ook aanwezig ten tijde van de feiten. In algemene zin kan worden gezegd dat het emotioneel niet kunnen verdragen van het beëindigen van de liefdesrelatie, autonomieproblemen en naïviteit van verdachte en gevoelens van boosheid en agressieregulatieproblemen een mogelijke relatie hebben tot de feiten. Het recidiverisico wordt ingeschat als gemiddeld. Aanbevolen wordt om een intensieve outreachende forensisch psychiatrische behandeling in te zetten als interventie. Deze kan plaatsvinden bij Inforsa van Arkin.
Ter zitting heeft de Raad gelet op de conclusies van de psychiater geadviseerd om aan verdachte een deels voorwaardelijke jeugddetentie op te leggen, waarbij het onvoorwaardelijke deel gelijk is aan het voorarrest. Aan het voorwaardelijke deel dienen als bijzondere voorwaarden te worden verbonden dat verdachte meewerkt aan zijn behandeling bij Inforsa, dat hij meewerkt aan een begeleiding van een coach vanuit IFA Spirit of een andere instelling. Verdachte moet tevens meewerken aan het krijgen en behouden van een zinvolle dagbesteding en vrijetijdsbesteding. Daarbij dient hij zich aan een contactverbod te houden met betrekking tot de slachtoffers. De Raad adviseert dadelijke uitvoerbaarheid van de voorwaarden. Daarnaast kan aan verdachte een onvoorwaardelijke werkstraf worden opgelegd.
De WSS heeft gedurende de schorsing van de voorlopige hechtenis wisselende ervaringen gehad met verdachte. Verdachte heeft een waarschuwing gekregen omdat hij zich niet aan de afspraken hield, en vanaf dat moment is hij zich bewust van het belang van meewerken. Het is de bedoeling om met verdachte te zoeken naar werk en/of school voor vijf dagen per week.
Inforsa heeft naar voren gebracht dat verdachte zich goed houdt aan de behandelafspraken. De komende periode zal de behandeling zich met name richten op delict preventie, om zo het recidiverisico te verminderen. Verdachte heeft baat bij een zinvolle dagbesteding. Daarnaast dient zijn netwerk te worden vergroot, dit kan worden gedaan met behulp van een IFA coach.
Gelet op al het voorgaande komt de rechtbank tot de volgende strafoplegging. De ernst en hoeveelheid van de feiten rechtvaardigen het opleggen van een forse straf. Aan verdachte zal dan ook jeugddetentie worden opgelegd. Het onvoorwaardelijke deel zal echter gelijk zijn aan zijn voorarrest. Gelet op de adviezen van de deskundigen en de hulpverlening zal ter voorkoming van recidive het resterende deel van de jeugddetentie in voorwaardelijke vorm worden opgelegd met daaraan verbonden de diverse bijzondere voorwaarden, zoals geadviseerd. Verdachte dient daarbij toezicht en begeleiding te krijgen van de WSS. Indien verdachte zich niet houdt aan (één van) deze bijzondere voorwaarden loopt hij het risico om opnieuw in een Justitiële Jeugdinrichting te worden geplaatst. Daarnaast wordt - gelet op de ernst en hoeveelheid feiten - aan verdachte een onvoorwaardelijke werkstraf opgelegd. De duur van de jeugddetentie en de werkstraf is lager dan door de officier van justitie gevorderd, omdat verdachte van een aantal feiten wordt vrijgesproken.
Vrijheidsbeperkende maatregel
De rechtbank zal – zoals door de officier van justitie gevorderd – aan verdachte de vrijheidsbeperkende maatregel opleggen als bedoeld in artikel 38v van het Wetboek van Strafrecht. Met name gelet op de bewezenverklaring van de feiten in zaak A onder 1, 2, 5 en 6 in combinatie met de persoon van de verdachte acht de rechtbank het opleggen van deze maatregel noodzakelijk ter voorkoming van strafbare feiten.
Verdachte dient zich te onthouden van ieder contact met [persoon 4] en [persoon 7] . Ook mag hij zich niet binnen een straal van 500 meter van hun woning ( [adres 3] ) begeven. De rechtbank acht de door de officier van justitie gevorderde straal van 1 kilometer te ruim en daardoor te ingrijpend en niet noodzakelijk voor het te beschermen doel. Voor iedere keer dat verdachte zich niet aan deze maatregel houdt zal hem vervangende jeugddetentie voor de duur van twee weken worden opgelegd.
Gelet op de aard van de feiten en de door de deskundigen beschreven persoonlijkheid en psychische gesteldheid van verdachte is de rechtbank van oordeel dat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat verdachte zich opnieuw belastend zal gedragen jegens bepaalde personen. Daarom zal de rechtbank bevelen dat de opgelegde maatregel dadelijk uitvoerbaar is.
Ten aanzien van de benadeelde partijen en de schadevergoedingsmaatregel
De benadeelde partij [persoon 4] vordert € 165,76 aan materiële schadevergoeding voor reiskosten en € 2.500,- aan immateriële schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente.
Vast staat dat aan de benadeelde partij door het in zaak A onder 1, 2, 5 en 6 bewezenverklaarde rechtstreeks schade is toegebracht.
De rechtbank acht de materiële schadevergoeding van € 165,76 voor toewijzing vatbaar.
Op grond van artikel 6:106 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek heeft de benadeelde partij recht op een naar billijkheid vast te stellen vergoeding van de immateriële schade aangezien de benadeelde partij ten gevolge van het strafbare feit geestelijk letsel heeft opgelopen en er een ernstige inbreuk is gepleegd op haar persoonlijke levenssfeer.
Op grond van de door de benadeelde partij gestelde omstandigheden en rekening houdend met de vergoedingen die in soortgelijke zaken worden toegekend, begroot de rechtbank de immateriële schadevergoeding naar billijkheid op € 1.000,-.
De benadeelde partij zal voor het overige niet-ontvankelijk worden verklaard in haar vordering. De benadeelde partij kan dit deel van haar vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
In het belang van [persoon 4] voornoemd wordt als extra waarborg voor betaling de schadevergoedingsmaatregel (artikel 36f Wetboek van Strafrecht) aan verdachte opgelegd.
De benadeelde partij [persoon 7] vordert € 689,60 aan materiële schadevergoeding en € 300,- aan immateriële schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente.
Vast staat dat aan de benadeelde partij door het in zaak A onder 1, 2, 5 en 6 bewezenverklaarde rechtstreeks materiële schade is toegebracht. De rechtbank ziet voldoende rechtstreeks verband tussen de strafbare feiten en de gemaakte kosten. Naar aanleiding van de bewezen verklaarde belaging en bedreigingen van haar dochter [persoon 4] heeft de benadeelde partij immers in haar woning een beveiliggingssysteem geïnstalleerd. Zij heeft als moeder het nodige gedaan om haar dochter te willen beschermen en daar kosten voor gemaakt. Deze kosten komen de rechtbank – ondanks de summiere onderbouwing – redelijk voor. De rechtbank zal de vordering dan ook voor een bedrag van € 689,60 toewijzen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd.
De benadeelde partij zal ten aanzien van het deel van de vordering dat ziet op de immateriële schadevergoeding niet-ontvankelijk worden verklaard in haar vordering. De moeder van [persoon 4] is immers niet zelf direct (juridisch) slachtoffer geworden van de strafbare feiten, zodat onvoldoende rechtstreeks verband kan worden vastgesteld tussen de vordering en de ten laste gelegde feiten. De benadeelde partij kan dit deel van haar vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
In het belang van [persoon 7] voornoemd wordt als extra waarborg voor betaling de schadevergoedingsmaatregel (artikel 36f Wetboek van Strafrecht) aan verdachte opgelegd.
De benadeelde partij [persoon 6] vordert € 894,- aan materiële schadevergoeding en € 606,- aan immateriële schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente.
De benadeelde partij zal in de vordering niet-ontvankelijk worden verklaard, omdat aan verdachte geen straf of maatregel is opgelegd en artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht niet is toegepast.