ECLI:NL:RBAMS:2019:3096

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
30 april 2019
Publicatiedatum
30 april 2019
Zaaknummer
13/741219-18
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Straatroven met vuurwapen en tbs-maatregel voor jeugdige dader

In deze strafzaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 30 april 2019 uitspraak gedaan tegen een 19-jarige man die in oktober 2018 twee straatroven heeft gepleegd in Amsterdam. De verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van 2 jaar en terbeschikkingstelling (tbs) met dwangverpleging. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het wegnemen van een horloge van een slachtoffer onder bedreiging met een vuurwapen, en aan het stelen van een snorfiets, eveneens onder bedreiging met een vuurwapen. De rechtbank heeft de verklaringen van de slachtoffers en getuigen als betrouwbaar beoordeeld en heeft de verdachte veroordeeld op basis van wettig en overtuigend bewijs. De rechtbank heeft ook rekening gehouden met de jeugdige leeftijd van de verdachte en zijn eerdere strafblad, en heeft geconcludeerd dat de tbs-maatregel noodzakelijk is om recidive te voorkomen. De rechtbank heeft de vorderingen van de benadeelde partijen toegewezen, waarbij de verdachte is veroordeeld tot schadevergoeding voor immateriële en materiële schade.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummer: 13/741219-18
Datum uitspraak: 30 april 2019
Verkort vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1999,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres [adres] , [woonplaats] ,
gedetineerd in de “ [naam] ” te [plaats] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit verkorte vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 16 april 2019.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. M. Modder, en van wat verdachte en zijn raadsman, mr. K.H.T. van Gijssel, naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat
1.
hij op of omstreeks 11 oktober 2018 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, op het Bos en Lommerplein, in elk geval op of aan de openbare weg, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen een horloge (merk Rolex), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 1] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, welke diefstal werd voorafgegaan en/of vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen voornoemde [slachtoffer 1] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf de vlucht mogelijk te maken, en/of het bezit van het gestolene te verzekeren, welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestond(en) dat hij, verdachte en/of zijn mededader(s) eenmaal of meermalen
- voornoemde [slachtoffer 1] heeft/hebben omsingeld en/of ingesloten en/of
- voornoemde [slachtoffer 1] aan de kleding en/of het lichaam heeft/hebben vastgepakt en/of vastgepakt gehouden en/of
- een (doorgeladen) vuurwapen aan voornoemde [slachtoffer 1] heeft/hebben getoond en/of voorgehouden en/of
- een (doorgeladen) vuurwapen op (het gezicht van) voornoemde [slachtoffer 1] heeft/hebben gericht en/of gericht gehouden en/of
- met een (doorgeladen) vuurwapen op/tegen het hoofd, in elk geval tegen het lichaam van voornoemde [slachtoffer 1] , heeft/hebben geslagen en/of
- (vervolgens) in de nabijheid van voornoemde [slachtoffer 1] met voornoemd vuurwapen een of meerdere kogel(s) heeft/hebben afgevuurd;
Artikel 312 van het Wetboek van Strafrecht
2.
hij op of omstreeks 17 oktober 2018 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, op de Pieter Calandlaan, in elk geval op of aan de openbare weg, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen een snorfiets (kenteken [kenteken] ), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 2] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, welke diefstal werd voorafgegaan en/of vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen [slachtoffer 3] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf de vlucht mogelijk te maken, en/of het bezit van het gestolene te verzekeren, welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestond(en) dat hij, verdachte eenmaal of meermalen
- een (doorgeladen) vuurwapen aan voornoemde [slachtoffer 3] heeft getoond en/of voorgehouden en/of
- een (doorgeladen) vuurwapen op (de borst van) voornoemde [slachtoffer 3] heeft gericht en/of gericht gehouden en/of
- voornoemde [slachtoffer 3] (dreigend) de woorden heeft toegevoegd: "doe al je spullen", althans woorden van gelijke aard en/of strekking;
Artikel 312 van het Wetboek van Strafrecht
3.
hij op of omstreeks 17 oktober 2018 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, een wapen van categorie III, te weten een pistool (merk CRVENAZASTAVA, kaliber 7.65mm, Mod70) en/of munitie van categorie III, te weten een of meerdere patro(o)n(en), voorhanden heeft gehad;
Artikel 26 Wet wapens en munitie

3.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot integrale bewezenverklaring. Zij heeft aan de hand van haar op schrift gestelde requisitoir onder meer aangevoerd dat de verklaring van aangever [slachtoffer 1] (feit 1) in belangrijke mate wordt ondersteund door de verklaring van getuige [naam getuige 1] , de medische informatie in het dossier betreffende [slachtoffer 1] , het sporenonderzoek en het vergelijkend wapen- en munitieonderzoek. De verklaring van [slachtoffer 3] (feit 2) vindt steun in de bevindingen van het observatieteam, het aantreffen van een doorgeladen vuurwapen bij de aanhouding van verdachte en het wapen- en munitieonderzoek. De uitkomst van het vergelijkend wapen- en munitie onderzoek door het NFI van 13 maart 2019 is essentieel voor de bewezenverklaring van de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten, nu uit dit onderzoek volgt dat het waarschijnlijker tot veel waarschijnlijker is dat de kogel op 11 oktober 2018 is afgevuurd met het vuurwapen dat bij verdachte is aangetroffen op 17 oktober 2018 dan dat de kogel is afgevuurd door een ander, soortgelijk wapen. Het onder 3 ten laste gelegde bezit van een vuurwapen en munitie kan worden bewezen, gelet op het aantreffen van het vuurwapen met munitie bij verdachte, het onderzoek naar het wapen en de bekennende verklaring van verdachte.
4.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft vrijspraak bepleit van de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten vanwege het ontbreken van wettig en overtuigend bewijs.
Ten aanzien van het onder 1 tenlastegelegde heeft de raadsman aangevoerd dat verdachte niet middels betrouwbare bewijsmiddelen te plaatsen is op de plaats delict. De verklaringen van [slachtoffer 1] zijn onbetrouwbaar. Met name de vermeende herkenning van verdachte wordt niet verankerd door een ander bewijsmiddel. Identificatie van verdachte als de dader van het tenlastegelegde is niet mogelijk, nu de dader een bivakmuts zou hebben gedragen waardoor herkenning is uitgesloten en er ruimte is voor een alternatief scenario dat de eeneiige tweelingbroer van verdachte mogelijk de dader is. Dit alternatieve scenario wordt niet uitgesloten door het DNA-onderzoek. Ook daderschap van andere personen dan verdachte of zijn tweelingbroer kan niet worden uitgesloten, doordat er meerdere sporen op het wapen zijn aangetroffen. Uit het vergelijkend wapen- en munitieonderzoek vloeit onvoldoende bewijskracht voort uit de stellingname “waarschijnlijker tot veel waarschijnlijker”. Dat het vuurwapen dat bij feit 1 zou zijn gebruikt hetzelfde vuurwapen is als het wapen dat bij verdachte is aangetroffen is absoluut niet vast komen te staan. Daarnaast zegt het onderzoek niets over de vraag wie het wapen op een ander moment in gebruik heeft gehad. Dat verdachte op de dag van de beroving van [slachtoffer 1] niet op school zou zijn geweest, kan niet leiden tot de gevolgtrekking dat hij hem dan moet hebben beroofd. Gelegenheid maakt nog geen dader. Indien de rechtbank van mening is dat het vergelijkend wapen- en munitieonderzoek relevante bewijskracht toekomt, wenst de raadsman de rapporteur, ing. M.E. Bestebreurtje te horen als deskundige en verzoekt de raadsman de zaak aan te houden.
Ten aanzien van het onder 2 tenlastegelegde heeft de raadsman aangevoerd dat het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening van de scooter van [slachtoffer 3] niet kan worden bewezen, nu de verklaring van verdachte voldoende ruimte laat voor een alternatieve gang van zaken. Verdachte heeft verklaard dat hij op de scooter samen met [slachtoffer 3] een vuurwapen naar de Bijlmer zou brengen. Toen [slachtoffer 3] door had dat ze gevolgd werden door de politie heeft hij het vuurwapen aan verdachte gegeven, is hij van de scooter afgesprongen en is hij weggerend. Vervolgens is verdachte er op de scooter van [slachtoffer 3] vandoor gegaan om aan de politie te ontkomen en het vuurwapen alsnog weg te brengen. De verklaring van [slachtoffer 3] is in dit licht ongeloofwaardig, te meer nu de verklaring van [slachtoffer 3] niet wordt ondersteund door de bevindingen van het observatieteam. De beroving met het vuurwapen vindt geen verankering in het dossier. Ten aanzien van het DNA hoofdspoor dat op het wapen is aangetroffen, geldt hetzelfde als het onder 1 aangevoerde. Daarnaast is van belang dat niet is onderzocht of het DNA van [slachtoffer 3] op het wapen is aangetroffen.
De raadsman heeft zich ten aanzien van het bewijs van het onder 3 tenlastegelegde gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
4.3.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht mede gelet op de bekennende verklaring van verdachte wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het onder 3 ten laste gelegde verboden vuurwapen bezit met bijbehorende munitie.
Ten aanzien van de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten overweegt de rechtbank als volgt.
4.3.1.
Bewijsoverweging ten aanzien van feit 1
Aangever [slachtoffer 1] heeft verklaard dat er op 11 oktober 2018 twee jongens naar hem toe kwamen rennen terwijl hij bij de ingang van zijn school stond, dat hij zag dat één van de jongens een pistool in zijn handen hield en deze vervolgens doorlaadde. De jongen duwde het pistool tegen zijn lichaam aan en schreeuwde “doe je spullen af”, “doe je horloge af. Doe je Rolex af”. De jongen gaf vervolgens met kracht een klap met het pistool tegen de linkerzijde van het gezicht van aangever. Tegelijkertijd hoorde aangever een schot. Aangever verklaart dat hij enkele seconden later bij kwam, zag dat de jongens weg waren en merkte dat zijn Rolex was weggenomen. Hij verklaart NN1 herkend te hebben als een persoon die hij kent als [verdachte] , onder meer aan zijn snor en zijn ogen. [slachtoffer 1] verklaart letsel te hebben opgelopen.
De verklaring van [slachtoffer 1] wordt naar het oordeel van de rechtbank in voldoende mate ondersteund door de verklaring van getuige [naam getuige 1] , die verklaart over het toepassen van geweld door twee personen, het horen van een harde knal en het waarnemen van een wegnemingshandeling. Hij zag namelijk dat er wat gaande was binnen een groep jongens bij de ingang van de school, dat één van de jongens een klap kreeg, waarbij het leek of één jongen het slachtoffer vasthield en de tweede jongen hem in zijn gezicht sloeg. Vlak voordat de jongen werd geslagen hoorde [naam getuige 1] een harde knal, komend uit de richting van de groep. Hij zag dat het slachtoffer in elkaar zakte, dat de twee jongens bukten en iets van de linkerarm of -hand van het slachtoffer pakten en wegrenden. Ook getuige [naam getuige 2] verklaart aan verbalisanten ter plaatse dat hij een op vuurwerk gelijkende knal hoorde en vervolgens twee personen zag wegrennen. Daarnaast wordt de aangifte ook ondersteund door de door verbalisant [naam verbalisant 1] omschreven camerabeelden. Hoewel er op de beelden geen geweldshandelingen en/of wegnemingshandelingen te zien zijn, aangezien de plaats waar deze handelingen plaats vinden zich buiten het zicht van de camera’s bevinden, wordt wel gezien dat twee jongens komen aanlopen en zich kennelijk begeven naar de plaats waar een groep jongens staat, waaronder [slachtoffer 1] , waarna één van de jongens die kennelijk bij genoemde groep staat, naar achter loopt, een schrikbeweging maakt en wegrent. Twintig seconden later rennen de twee jongens weg in de richting waar zij vandaan kwamen.
Op de plaats delict is sporenonderzoek verricht, waarbij een gedeformeerde kogel is aangetroffen, alsmede een perforatie in een stenen muur die is herkend als een schotbeschadiging. Op de grond is gruis aangetroffen. Verdachte is op 17 oktober 2018 aangehouden en bij zijn fouillering is een doorgeladen vuurwapen aangetroffen van het merk Crvena Zastava. Het NFI heeft op 13 maart 2019 gerapporteerd naar aanleiding van vergelijkend onderzoek en concludeert dat er aanwijzingen zijn dat de aangetroffen gedeformeerde kogel is verschoten met het bij verdachte aangetroffen vuurwapen. Uit het onderzoek volgt dat het waarschijnlijker tot en met veel waarschijnlijker (derhalve 10 tot 10.000 keer waarschijnlijker) is dat de kogel is afgevuurd uit dat vuurwapen dan uit een ander vuurwapen van hetzelfde kaliber met dezelfde systeem kenmerken.
Verbalisanten die aangever kort na het incident thuis bezoeken nemen letsel bij hem waar, onder meer bestaande uit een rode wang en een wondje bij zijn lip. [slachtoffer 1] had op dat moment betraande ogen en verklaarde dat hij een suis hoorde in zijn linkeroor die zou zijn veroorzaakt door het schot dat met het vuurwapen is gelost. In het dossier zit tevens een Geneeskundige verklaring van de GGD Amsterdam van 1 november 2018, waarin staat dat de door aangever opgegeven toedracht mogelijk past bij het door aangever omschreven letsel. Ook zitten er stukken in het dossier, waaruit blijkt dat aangever op 11 oktober 2018 bij de huisarts is geweest, dat aangever last had van zijn kaak, lip en linker oor en dat aangever bij aanhoudende oorklachten terug moest komen. Tot slot heeft aangever een signalement van de dader gegeven waar verdachte aan voldoet. Opvallend is dat hij benoemt dat de dader een vlas snorretje zou hebben. Op de informatiestaat betreffende verdachte van 27 december 2018 staat een foto van verdachte van 18 oktober 2018, waarop te zien is dat verdachte een dun snorretje heeft. Ook volgt uit het dossier dat verdachte op 11 oktober 2018 de hele dag niet op school is geweest, zonder geoorloofde reden.
De rechtbank acht het alternatieve scenario, een eventueel daderschap van de eeneiige tweelingbroer van verdachte, niet aannemelijk in de licht van de overige stukken in het dossier. Naar het oordeel van de rechtbank biedt het dossier, los van de verklaring van verdachte, geen enkel aanknopingspunt om de betrokkenheid van de tweelingbroer van verdachte te veronderstellen.
De rechtbank wijst het voorwaardelijk verzoek tot het horen van rapporteur M.E. Bestebreurtje af. Nu het verzoek in een laat stadium is gedaan, is het noodzaakscriterium van toepassing. De rechtbank acht het horen van deze deskundige niet noodzakelijk, nu het rapport naar het oordeel van de rechtbank voldoende duidelijkheid verschaft over hoe de rapporteur tot zijn oordeel is gekomen. De rechtbank wijst het verzoek daarom af. Alles bij elkaar acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1 ten laste gelegde feit heeft gepleegd.
4.3.2.
Bewijsoverweging ten aanzien van feit 2
Aangever [slachtoffer 3] heeft verklaard dat hij op 17 oktober 2018 slachtoffer is geworden van een straatroof, waarbij zijn snorfiets, een Piaggio Vespa, voorzien van kenteken [kenteken] , is weggenomen. Nadat hij bij een vriend op bezoek was geweest op de [adres 1] , heeft hij een voor hem onbekende jongen die daar op bezoek was een lift gegeven op zijn scooter. Deze jongen vroeg of iemand hem kon afzetten bij metrostation Heemstedestraat. De jongen zou achterop de scooter zijn gestapt en [slachtoffer 3] hebben gevraagd om bij de Pieter Calandlaan te stoppen. De jongen trok een vuurwapen uit zijn broeksband en trok de slede naar achter en zei “doe al je spullen”. Uit schrik is [slachtoffer 3] weggerend. Hij zag dat de jongen op de scooter stapte en wegreed.
De aangifte wordt naar het oordeel van de rechtbank voldoende ondersteund door andere stukken in het dossier. Door een observatieteam, belast met de opsporing en aanhouding van verdachte, wordt gezien dat verdachte en een onbekende persoon de woning aan de [adres 1] te Amsterdam verlaten en dat verdachte achterop de scooter (kenteken [kenteken] ) stapt bij de onbekende persoon. Samen vertrekken zij over de Pieter Calandlaan. Verbalisant [naam verbalisant 2] , die zicht heeft op de Pieter Calandlaan, krijgt de scooter met verdachte en de onbekende man om 17:23 uur in zicht, en ziet deze achter een Dixi [
de rechtbank begrijpt: een mobiele toiletcabine] verdwijnen. Hij ziet dat verdachte en de onbekende man van de scooter afspringen. Verdachte verschijnt achter de Dixi en de onbekende man verschijnt links van de Dixi. De man kijkt angstig om zich heen en rent ineengedoken weg van verdachte. Verdachte stapt op de scooter en rijdt weg.
Bij de politie komt een melding binnen van [slachtoffer 3] , die aangeeft dat hij onder bedreiging van een vuurwapen is overvallen, waarbij een scooter is weggenomen.
Verdachte wordt op 17 oktober 2018 om 18:30 buiten heterdaad aangehouden. Verdachte rijdt op dat moment op een scooter op de Overzichtweg te Amsterdam. In zijn schoudertas werd een handvuurwapen met gespannen hamer aangetroffen, waarin een gevulde houder was geplaatst. De rechtbank acht de verklaring van verdachte, dat [slachtoffer 3] degene is geweest die samen met verdachte het wapen naar de Bijlmer zou brengen en zelf is weggerend omdat hij politie zag, in het licht van de overige stukken in het dossier niet aannemelijk. De verklaring van [slachtoffer 3] wordt betrouwbaar geacht, nu deze voldoende wordt ondersteund door de bevindingen van het observatieteam. Er wordt immers gezien dat [slachtoffer 3] (door het observatieteam aangeduid als ‘de onbekende man’) bang om zich heen kijkt en weg rent van verdachte. Ook de melding die [slachtoffer 3] meteen na het incident doet bij 112 ondersteunt zijn aangifte. Dat de verklaring van [slachtoffer 3] niet volledig overeenkomt met de bevindingen van het observatieteam, bijvoorbeeld waar [slachtoffer 3] verklaart dat hij na te zijn weggerend niet is teruggelopen in de richting van de scooter, doet naar het oordeel van de rechtbank niet af aan de betrouwbaarheid ervan, nu beide ten aanzien van de essentiële onderdelen wel overeen komen. Dat het observatieteam de bedreiging met het wapen niet heeft waargenomen, is verklaarbaar doordat het volledige zicht op wat er is voor gevallen werd geblokkeerd door de Dixi. Alles bij elkaar acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het onder 2 ten laste gelegde feit.
4.4.
De bewezenverklaring
De rechtbank acht bewezen dat verdachte
1.
op 11 oktober 2018 te Amsterdam, op het Bos en Lommerplein, tezamen en in vereniging met een ander, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een horloge, toebehorende aan [slachtoffer 1] , welke diefstal werd voorafgegaan en vergezeld van geweld en bedreiging met geweld tegen voornoemde [slachtoffer 1] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken, welk geweld en welke bedreiging met geweld hierin bestonden dat hij, verdachte en zijn mededader
- een doorgeladen vuurwapen aan voornoemde [slachtoffer 1] hebben getoond en
- een doorgeladen vuurwapen op voornoemde [slachtoffer 1] hebben gericht en
- met een doorgeladen vuurwapen tegen het hoofd van voornoemde [slachtoffer 1] hebben geslagen en
- vervolgens in de nabijheid van voornoemde [slachtoffer 1] met voornoemd vuurwapen een kogel hebben afgevuurd;
2.
op 17 oktober 2018 te Amsterdam, op de Pieter Calandlaan, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een snorfiets (kenteken [kenteken] ), toebehorende aan [slachtoffer 2] , welke diefstal werd voorafgegaan van bedreiging met geweld tegen [slachtoffer 3] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken, welke bedreiging met geweld hierin bestond dat hij, verdachte
- een vuurwapen aan voornoemde [slachtoffer 3] heeft getoond en
- een vuurwapen op voornoemde [slachtoffer 3] heeft gericht en
- voornoemde [slachtoffer 3] dreigend de woorden heeft toegevoegd: "doe al je spullen", althans woorden van gelijke aard en/of strekking;
3.
op 17 oktober 2018 te Amsterdam, een wapen van categorie III, te weten een pistool (merk CRVENAZASTAVA, kaliber 7.65mm, Mod70) en munitie van categorie III, te weten meerdere patronen, voorhanden heeft gehad.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

5.Het bewijs

De rechtbank grondt haar beslissing dat verdachte het bewezen geachte heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat. Indien tegen dit verkort vonnis hoger beroep wordt ingesteld, worden de door de rechtbank gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het verkort vonnis. Deze aanvulling wordt dan aan het verkort vonnis gehecht.

6.De strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.Motivering van de straffen en maatregelen

8.1.
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft bij requisitoir gevorderd dat verdachte ter zake van de door haar bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 2 (twee) jaren, met aftrek van voorarrest en dat aan hem de maatregel van terbeschikkingstelling met dwangverpleging wordt opgelegd. De officier van justitie heeft hiertoe aangevoerd dat verdachte ondanks zijn jeugdige leeftijd een omvangrijk strafblad heeft opgebouwd met meerdere ernstige gewelddadige feiten. Verdachte is inmiddels meerderjarig en er zijn geen indicaties om het minderjarigenstrafrecht toe te passen. Gebleken is dat de PIJ maatregel geen afdoende kader biedt om ervoor te zorgen dat verdachte niet recidiveert. Behandeling van verdachte is noodzakelijk en moet niet voor lange tijd worden uitgesteld.
8.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft de rechtbank verzocht om te volstaan met het opleggen van een gevangenisstraf van 3 (drie) maanden, conform de LOVS-richtlijnen voor wapenbezit, met aftrek van voorarrest. Nu artikel 67a lid 3 van het Wetboek van Strafvordering aan de orde is, heeft de raadsman verzocht de voorlopige hechtenis op te heffen.
Subsidiair heeft de raadsman aangevoerd dat er geen TBS moet worden opgelegd. De officier van justitie heeft de noodzakelijkheid van de oplegging van deze maatregel onvoldoende onderbouwd. Verdachte heeft tot op heden onvoldoende kunnen profiteren van de lopende PIJ-maatregel en heeft onvoldoende gelegenheid gehad om zich binnen dat kader te bewijzen. Verdachte heeft positieve ontwikkelingen doorgemaakt en is gemotiveerd voor gedragsverandering. Verdachte is veel te jong en te onderontwikkeld voor TBS en het kader van de PIJ-maatregel biedt afdoende bescherming.
8.3.
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals van een en ander ter terechtzitting is gebleken.
8.3.1.
De ernst van de feiten
Verdachte heeft zich in een zeer korte periode schuldig gemaakt aan twee straatroven en bezit van een vuurwapen met bijbehorende munitie. Bij de straatroven heeft verdachte gebruik gemaakt van het vuurwapen en bij de eerste straatroof zelfs een schot gelost. Verdachte heeft waardevolle eigendommen, een horloge en een scooter, van zijn slachtoffers weggenomen. Verdachte heeft enkel oog gehad voor financieel gewin en geen rekening gehouden met de impact van zijn handelen op de slachtoffers. Uit het dossier volgt dat [slachtoffer 1] letsel heeft opgelopen als gevolg van de straatroof. Hij heeft nog steeds last van een piep in zijn oor en hij is angstig om buiten te lopen. Hij voelt zich niet meer veilig in zijn eigen buurt. Ook kampt hij met boosheid. [slachtoffer 1] heeft zich onder behandeling laten stellen door een psychiater. [slachtoffer 3] slaapt sinds het voorval slecht vanwege aanhoudende angst- en stressgevoelens en is door een verminderde eetlust afgevallen. Hij kampt met emotionele uitbarstingen. Zijn sociale leven is in negatieve zin door de straatroof beïnvloed en hij heeft moeite om de invloed van het misdrijf niet door te laten werken op zijn werkzaamheden als handhaver. Naast de traumatische gevolgen, zijn beide slachtoffers geconfronteerd met ongemakken die met diefstal gepaard gaan. [slachtoffer 1] heeft tot op de dag van vandaag zijn horloge niet terug en [slachtoffer 3] heeft enige tijd vervangend vervoer moeten regelen voor de scooter die hij veelvuldig in gebruik had. Tot slot geldt dat misdrijven als onderhavige niet alleen nadelige gevolgen hebben voor de slachtoffers, maar dat deze ook bijdragen aan gevoelens van onrust en onveiligheid in de maatschappij. Niet alleen in zijn algemeenheid maar in het geval van feit 1 ook specifiek. Dit feit heeft immers plaats gevonden tijdens schooltijd vlak voor de ingang van een school. Diverse omstanders zijn hier geconfronteerd met een beroving op straat waarbij is geschoten met een vuurwapen.
8.3.2.
De persoon van verdachte
De rechtbank heeft acht geslagen op het strafblad van verdachte van 19 maart 2019, waaruit blijkt dat verdachte eerder is veroordeeld voor gewelds- en vermogensdelicten. Ten tijde van de bewezenverklaarde feiten liep verdachte in een PIJ-maatregel die in 2015 aan hem is opgelegd. Dit heeft hem er niet van weerhouden onderhavige strafbare feiten te plegen.
Daarnaast heeft de rechtbank kennisgenomen van het reclasseringsadvies van Reclassering Nederland van 12 april 2019, opgesteld door I. Landus, waarin wordt geadviseerd het volwassenenstrafrecht toe te passen. Ondanks de jonge leeftijd van verdachte en zijn beneden gemiddelde intelligentie is het jeugdstrafrecht niet geïndiceerd. De ingezette gedragsinterventies/behandeling binnen de PIJ-maatregel hebben niet geleid tot gedragsverandering en afname van het recidiverisico. Verdachte is niet gevoelig voor autoriteiten en pedagogische sancties, hij gaat zijn eigen gang en is zelfbepalend. Tijdens de maatregel heeft verdachte meerdere malen gerecidiveerd en verdachte lijkt niet de intentie te hebben om te stoppen met zijn criminele carrière. Het recidiverisico wordt als hoog ingeschat. De reclassering kan zich vinden in de hieronder omschreven conclusies van de dubbelrapportage van juli 2018, dat een langdurige behandeling in een gesloten kliniek met strakker toezicht en beveiliging noodzakelijk is om de maatschappij te beveiligen en verdachte te motiveren toe te werken naar een delictvrij bestaan.
De rechtbank heeft daarnaast acht geslagen op de weigerrapportages betreffende verdachte van GZ-psycholoog K. Oostra van 18 december 2018 en psychiater M.M. Sprock van 8 januari 2019. Beide rapporteurs verwijzen voor wat betreft inhoudelijke informatie naar hun rapporten van juli 2018. Oostra is van mening dat er vragen gesteld kunnen worden bij de mate van effectiviteit van de huidige behandeling in de JJI en de mate waarin deze behandeling en het geboden kader voldoende toereikend zijn om het recidiverisico te verminderen. Het eerdere advies is nog steeds van kracht, waarbij langdurige behandeling in een klinisch forensisch kader als noodzakelijk wordt beschouwd om het risico op recidive te verminderen en de ontwikkeling van verdachte positief te beïnvloeden.
Sprock benoemt dat er in juli 2018 bij verdachte een gebrekkige ontwikkeling in de vorm van een norm overschrijdende gedragsstoornis en een ziekelijke stoornis in de vorm van cannabisgebruik is vastgesteld. Zij stelt dat deze conclusies gezien de korte tijdsspanne naar verwachting niet zijn veranderd.
K. Oostra rapporteerde op 4 juli 2018 dat er bij betrokkene sprake is van een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens, bestaande uit een norm overschrijdende gedragsstoornis. Dit verwijst naar het sneller vertonen van grensoverschrijdend gedrag, waarbij onvoldoende rekening wordt gehouden met anderen. Er wordt weinig verantwoordelijkheid voor het eigen gedrag genomen en er is weinig zelfreflectie op het eigen gedrag. Betrokkene beschikt daarnaast over beperkte prosociale emoties en heeft een vlak affect, waardoor het lastiger is zijn gedrag tijdig bij te sturen. Het is aannemelijk dat de gedragsstoornis de voor betrokkene beschikbare gedragskeuzen voorafgaand en ten tijde van de destijds ten laste gelegde feiten beperkt heeft. Betrokkene wordt in zijn gedragskeuzes niet geremd door zijn geweten of door empathie voor anderen, wat maakt dat het recidiverisico toeneemt.
Betrokkene stelt zich sinds ongeveer een jaar meer open voor behandeling en er is sprake van een licht positieve ontwikkeling. Hij zet zich positief in voor zijn scholing en zegt te beseffen dat crimineel gedrag hem uiteindelijk weinig oplevert. Aan de andere kant wordt het risico op grensoverschrijdend gedrag vergroot, doordat betrokkene omgaat met antisociale jongeren en hij zich in buurten in Amsterdam begeeft waar relatief veel criminaliteit plaatsvindt.
Om de ontwikkeling van betrokkene optimaal te bevorderen en het risico op toekomstig grensoverschrijdend gedrag te verminderen is het vervolgen van behandeling aangewezen. Binnen deze behandeling dient te worden bepaald wat aan het grensoverschrijdende gedrag van betrokkene ten grondslag heeft gelegen. Hoewel betrokkene positieve ontwikkelingen laat zien, is er bij een bewezenverklaring sprake van een schijnaanpassing, zodat de behandeling onvoldoende effectief is gebleken. Geconcludeerd kan worden dat het recidiverisico te hoog is geweest om resocialisatie op te starten. Pas wanneer betrokkene voldoende verantwoordelijkheid neemt voor zijn grensoverschrijdende gedrag, kan er een goede inschatting worden gemaakt van het recidiverisico. Vanaf dat moment kan opnieuw worden gestart met een resocialisatietraject. Nu langdurige behandeling geïndiceerd is, wordt de oplegging van een nieuwe PIJ-maatregel passend en noodzakelijk geacht.
M.M. Sprock concludeerde op 2 juli 2018 dat er bij betrokkene een norm overschrijdende gedragsstoornis (matig tot ernstig) en een ziekelijke stoornis in de vorm van cannabisgebruik (matig) is vastgesteld, waarbij vooral de gedragsstoornis op de destijds ten laste gelegde feiten van invloed is geweest. Er kan een verband worden gezien in de opportunistische, egocentrische en berekenende houding van Betrokkene, waarbij zijn gebrekkige empathische vermogens ook een rol hebben gespeeld. Betrokkene is gemotiveerd in het behalen van zijn diploma. Zijn gedrag op school is gedurende lange tijd positief. De vraag is in hoeverre er sprake is van een schijnaanpassingen en in hoeverre betrokkene bij meer vrijheid meer zijn eigen gang zal gaan en grensoverschrijdend (strafbaar) gedrag) zal laten zien. Gezien de reeds lopende onvoorwaardelijke PIJ-maatregel en de positieve verandering bij betrokkene en zijn positieve houding tijdens het onderzoek, zal er eerst alles aan gedaan moeten worden om zijn ontwikkeling zo gunstig mogelijk te beïnvloeden vanuit een jeugdsetting. Er zal voor langere tijd goed zicht moeten zijn op zijn gedrag en functioneren buiten de JJI, met wie hij omgaat, zijn financiën en blowgedrag. Bij een bewezenverklaring is er sprake van een zorgelijke situatie, waarbij betrokkene aan de ene kant een schijnbare positieve ontwikkeling laat zien, maar aan de andere kant geen verantwoordelijkheid neemt voor zijn strafbare gedrag. Gezien de problematiek al van jongs af aan en in ernstige mate aanwezig is, wordt een langdurig traject ingeschat, waarbij er ook na de intramurale fase voldoende zicht op betrokkene is en er begeleiding zal moeten zijn in zijn weg naar zelfstandigheid. Geadviseerd wordt om gezien de lang bestaande problematiek en recidive tijdens de PIJ-maatregel een nieuwe PIJ-maatregel op te leggen, om betrokkene zo lang mogelijk in beeld te houden.
Ter zitting heeft de rechtbank voornoemde psycholoog en psychiater als deskundigen gehoord.
Oostra heeft ter zitting verklaard dat het zeer onwaarschijnlijk is dat de stoornissen waarmee verdachte in juli 2018 is gediagnosticeerd, ten tijde van de bewezenverklaarde feiten niet meer aanwezig waren. Er is slechts een korte tijd verstreken na het stellen van de diagnose en zonder langdurige behandeling is het zeer onwaarschijnlijk dat de genoemde gedragsstoornis verdwijnt. Verdachte laat aan de oppervlakte positieve ontwikkelingen zien, maar deze worden niet geïnternaliseerd. Hierdoor blijft hij terugvallen in zijn oude gedrag. De verloven in het kader van de PIJ-maatregel zijn na verdachtes veroordeling in augustus 2018 te snel opgestart. Het recidiverisico blijft onverminderd hoog, er zijn geen aanwijzingen die nopen tot een ander oordeel. Ten tijde van het plegen van de feiten die aan de veroordeling in augustus 2018 ten grondslag lagen was verdachte minderjarig waardoor het jeugdstrafrecht van toepassing was, reden waarom in juli 2018 is geadviseerd een nieuwe PIJ-maatregel op te leggen en geen TBS met dwangverpleging. Oostra twijfelt of het adolescentenstrafrecht een afdoende kader biedt om recidive tegen te gaan.
Sprock heeft ter zitting verklaard dat een heldere structuur bij behandeling voorop moet staan. De stoornis waarmee verdachte in juli 2018 gediagnosticeerd is, gaat niet zomaar over. De behandeling die verdachte tot nu toe heeft gehad lijkt onvoldoende intensief te zijn geweest om de diep gewortelde problematiek van verdachte aan te pakken en verdachte heeft te snel vrijheden toegekend gekregen.
De rechtbank dient de vraag te beantwoorden of het adolescentenstrafrecht toegepast dient te worden, of dat verdachte moet worden berecht door middel van het volwassenenstrafrecht. Als uitgangspunt geldt dat het volwassenenstrafrecht van toepassing is, tenzij er bij jongvolwassenen grond wordt gevonden in de persoonlijkheid van verdachte of de omstandigheden waaronder de strafbare feiten zijn begaan om het adolescentenstrafrecht toe te passen.
De rechtbank heeft voor het beantwoorden van deze vraag acht geslagen op het verhandelde ter terechtzitting en voornoemde rapportages en advies. De reclassering adviseert het volwassenenstrafrecht toe te passen nu zij geen indicaties ziet voor toepassing van het adolescentenstrafrecht. Verdachte heeft niet meegewerkt aan een nieuwe dubbelrapportage, waardoor de psychiater en psycholoog zich hebben onthouden van een advies met betrekking tot het toe te passen recht.
De rechtbank volgt het advies van de reclassering. Verdachte heeft de thans bewezenverklaarde feiten gepleegd terwijl hij een PIJ-maatregel onderging. Reeds eerder, op 2 augustus 2018, is verdachte veroordeeld voor feiten die hij had gepleegd tijdens een lopende PIJ-maatregel. Ook toen betrof het ernstige feiten, onder meer medeplegen van een woningoverval. Gelet hierop is sprake van ernstige aanwijzingen dat een pedagogische aanpak geen effect heeft op verdachte en dat het beveiligingsniveau in de PIJ-maatregel in zijn geval onvoldoende waarborgen biedt tegen recidive van ernstige gewelddadige delicten. Toepassing van het adolescentenstrafrecht is naar het oordeel van de rechtbank dan ook een gepasseerd station. Vanwege de ernst van de feiten en de persoonlijkheid van verdachte, zal de rechtbank de zaak afdoen aan de hand van het volwassenenstrafrecht.
8.3.3.
Gevangenisstraf
Met de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat een langdurige gevangenisstraf op zijn plaats is. Bij de vaststelling van de duur van de gevangenisstraf, houdt de rechtbank rekening met na te noemen oplegging van de maatregel van terbeschikkingstelling, alsmede met voornoemde rapportages waaruit volgt dat bij verdachte sprake is van een gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van de geestvermogens. Hoewel de deskundigen dat niet met zekerheid hebben kunnen vast stellen acht de rechtbank, gelet op de aard van de stoornis, aannemelijk dat de feiten enige mate verminderd aan verdachte zijn toe te rekenen. Overeenkomstig de vordering van de officier van justitie, zal de rechtbank een gevangenisstraf voor de duur van 2 (twee) jaren opleggen, met aftrek van voorarrest. Gelet hierop wijst de rechtbank het verzoek van de raadsman tot opheffing van de voorlopige hechtenis af.
8.3.4.
Maatregel van terbeschikkingstelling
Gebleken is dat bij de verdachte ten tijde van de onder 1 en 2 bewezen geachte feiten sprake was van een gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van de geestvermogens. Hoewel verdachte heeft geweigerd mee te werken aan het opstellen van nieuwe rapportages omtrent zijn persoonlijkheid, is de rechtbank van oordeel dat de rapportages van de psychiater en psycholoog uit juli 2018 nog voldoende actueel zijn om te gebruiken voor wat betreft de diagnostiek en de noodzakelijke behandeling. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat de deskundigen ter zitting hebben verklaard dat het zeer onwaarschijnlijk is dat de in juli 2018 geconstateerde gedragsstoornis ten tijde van de feiten in oktober 2018 niet meer aanwezig zou zijn.
Voorts is er – naar het oordeel van de rechtbank – sprake van een aanzienlijk recidivegevaar op het gebied van agressieve delicten, zodat zonder behandeling een groot gevaar voor de veiligheid van personen bestaat. De inschatting van dat gevaar ontleent de rechtbank aan hetgeen hierover in de rapportages van de deskundigen en de reclassering is vermeld, alsmede de verklaring van de deskundigen ter zitting dat een langdurige klinische behandeling in een gesloten klinische setting noodzakelijk is om de gedragspatronen van verdachte te doorbreken. De rechtbank neemt deze verklaring over en weegt ook mee dat verdachte blijkens zijn documentatie reeds eerder ernstige gewelddadige feiten heeft gepleegd en dat eerdere interventies er niet toe hebben geleid dat de thans bewezen geachte feiten zijn voorkomen.
De rechtbank acht het, gelet op de aard en de ernst van de bewezen geachte feiten onder 1 en 2 en hetgeen is gebleken omtrent de persoon van de verdachte, niet verantwoord de verdachte, zonder dat dit recidivegevaar is weggenomen of in belangrijke mate is afgenomen - waartoe behandeling een bijdrage zou kunnen leveren -, in de maatschappij te laten terugkeren.
Verdachte dient op grond van het vorenstaande, naast de gevangenisstraf van 2 (twee) jaren, ter beschikking te worden gesteld en van overheidswege te worden verpleegd, mede aangezien de bewezen geachte feiten misdrijven waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van vier jaren of meer is gesteld en de veiligheid van anderen, dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen het opleggen van die maatregel eist. Aan alle vereisten voor de oplegging van de maatregel van terbeschikkingstelling is voldaan. Met het oog op het bepaalde in artikel 38e van het Wetboek van Strafrecht, stelt de rechtbank vast dat de onder 1 en 2 bewezen geachte feiten misdrijven betreffen die gericht zijn tegen of gevaar veroorzaken voor de onaantastbaarheid van het lichaam van personen, zodat de totale duur van de terbeschikkingstelling niet is beperkt tot de duur van vier jaren.

9.Onttrekking aan het verkeer

De inbeslaggenomen en niet teruggegeven voorwerpen, te weten een vuurwapen en munitie, dienen onttrokken te worden aan het verkeer en zijn daarvoor vatbaar, aangezien met behulp van deze voorwerpen het bewezen geachte is begaan en deze voorwerpen van zodanige aard zijn dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet.
10. Ten aanzien van de vorderingen van benadeelde partijen en de schadevergoedingsmaatregel
10.1.
[slachtoffer 1] (feit 1)
De benadeelde partij [slachtoffer 1] , wettelijk vertegenwoordigd door [naam ouder] (ouder van benadeelde), stelt door het onder 1 tenlastegelegde € 15.000,- aan immateriële schade te hebben geleden, te vermeerderen met de wettelijke rente. Dit heeft betrekking op - kort gezegd - de psychische gevolgen van het feit. Hij ervaart angst om naar buiten te gaan en kampt met boosheid.
[slachtoffer 1] stelt tevens materiële schade te hebben geleden. Dit heeft betrekking op het Rolex horloge. [slachtoffer 1] heeft geen bedrag opgevoerd voor de geleden materiële schade, nu hij het horloge cadeau heeft gekregen.
De raadsman heeft vrijspraak bepleit van het ten laste gelegde feit, maar subsidiair verzocht tot niet-ontvankelijk verklaring van de benadeelde partij, nu de psychische schade niet nader is onderbouwd. Meer subsidiair heeft de raadsman verzocht het toe te wijzen bedrag substantieel te matigen, conform soortgelijke zaken.
De rechtbank kan de hoogte van de gestelde materiële schade niet vaststellen, nu er onvoldoende aanknopingspunten zijn om deze naar redelijkheid en billijkheid te begroten, te meer nu benadeelde geen enkel bedrag als uitgangspunt heeft opgevoerd, er geen stukken ter onderbouwing zijn overgelegd en hij heeft verklaard dat het horloge een replica betrof.
Hoewel de immateriële schade niet is onderbouwd met medische stukken, staat naar het oordeel van de rechtbank op grond van het dossier voldoende vast dat aan de benadeelde partij door het onder 1 bewezenverklaarde rechtstreeks immateriële schade is toegebracht. De benadeelde partij is slachtoffer geweest van een geweldsdelict, waarbij een schot is gelost met een vuurwapen. Dat benadeelde naast het letsel aan zijn oor ook psychisch letsel heeft opgelopen in de zin van angstklachten, is zeer aannemelijk. Op grond van artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek heeft [slachtoffer 1] recht op een naar billijkheid vast te stellen vergoeding van de immateriële schade, aangezien hij lichamelijk letsel heeft opgelopen. Op grond van de door de benadeelde partij gestelde omstandigheden en rekening houdend met de vergoedingen die in soortgelijke zaken worden toegekend, begroot de rechtbank de immateriële schadevergoeding naar billijkheid op een bedrag van € 2.500,-, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het moment dat het strafbare feit is gepleegd (11 oktober 2018).
De benadeelde partij zal voor het overige niet-ontvankelijk worden verklaard in zijn vordering. De behandeling van dit deel van de vordering levert een onevenredige belasting van het strafgeding op. De benadeelde partij kan dit deel van zijn vordering bij de burgerlijke rechter aanwenden.
Voorts dient de verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken.
In het belang van [slachtoffer 1] voornoemd wordt, als extra waarborg voor betaling aan laatstgenoemde, de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht aan verdachte opgelegd.
10.2.
[slachtoffer 3] (feit 2)
De benadeelde partij [slachtoffer 3] , stelt door het onder 2 tenlastegelegde € 63,65 aan materiële schade te hebben geleden, te vermeerderen met de wettelijke rente. Dit heeft betrekking op reiskosten.
Daarnaast stelt [slachtoffer 3] € 1.500,- aan immateriële schade te hebben geleden, te vermeerderen met de wettelijke rente. Dit heeft betrekking op - kort gezegd - de psychische gevolgen van het feit. Hij ervaart angst- en stressgevoelens, zowel in zijn sociale leven als bij de uitoefening van zijn werkzaamheden als handhaver. Ook slaapt benadeelde sinds het voorval slecht. Benadeelde loopt bij een systeemtherapeut en is doorverwezen naar een psychiater.
Vast staat dat aan de benadeelde partij door het onder 2 bewezenverklaarde rechtstreeks materiële en immateriële schade is toegebracht.
De raadsman heeft vrijspraak bepleit van het ten laste gelegde feit, maar subsidiair verzocht tot niet-ontvankelijk verklaring van de benadeelde partij, nu de psychische schade niet nader is onderbouwd. Meer subsidiair heeft de raadsman verzocht het toe te wijzen bedrag substantieel te matigen en de gevorderde reiskosten af te wijzen, nu uit de vordering niet volgt dat deze kosten daadwerkelijk zijn gemaakt.
De rechtbank zal het verzoek om vergoeding van de reiskosten gemaakt ten behoeve van de strafzaak (bezoeken aan het politiebureau voor het doen van aangifte, slachtofferhulp en de rechtbank) van in totaal € 25,15 afwijzen, nu deze kosten niet worden gekwalificeerd als materiële schade, maar als proceskosten.
De rechtbank zal de overige gevorderde reiskosten van in totaal € 38,50, gemaakt ten behoeve van vervangend vervoer naar werk en de psycholoog, toewijzen. De rechtbank is van oordeel dat deze kosten rechtstreeks voortvloeien uit het bewezenverklaarde feit, in alle redelijkheid zijn gemaakt en voldoende zijn onderbouwd, nu deze zijn gebaseerd op het Besluit tarieven in strafzaken, artikel 11 lid 1 sub d, welke door de rechtbank doorgaans als uitgangspunt wordt gehanteerd.
Op grond van artikel 6: 106 van het Burgerlijk Wetboek heeft [slachtoffer 3] naar het oordeel van de rechtbank recht op een naar billijkheid vast te stellen vergoeding van de immateriële schade ondanks het ontbreken van lichamelijk letsel of op objectieve wijze vast gesteld psychisch letsel. Op grond van de ernst van het door verdachte jegens [slachtoffer 3] gepleegde feit, met name de bedreiging met een vuurwapen, is de rechtbank van oordeel dat voldoende aannemelijk is dat verdachte ‘op andere wijze in zijn persoon is aangetast’. Op grond van de door de benadeelde partij gestelde omstandigheden en rekening houdend met de vergoedingen die in soortgelijke zaken worden toegekend, acht de rechtbank de gevorderde immateriële schadevergoeding van € 1.500,- voor toewijzing vatbaar, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het moment dat het strafbare feit is gepleegd (17 oktober 2018).
De benadeelde partij zal voor het overige niet-ontvankelijk worden verklaard in zijn vordering. De behandeling van dit deel van de vordering levert een onevenredige belasting van het strafgeding op. De benadeelde partij kan dit deel van zijn vordering bij de burgerlijke rechter aanwenden.
Voorts dient de verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken, tot op heden begroot op € 25,15, conform bovenstaande overweging.
In het belang van [slachtoffer 1] voornoemd wordt, als extra waarborg voor betaling aan laatstgenoemde, de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht aan verdachte opgelegd.

11.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf en maatregelen zijn gegrond op de artikelen 36b, 36c, 36d, 36f, 37a, 37b, 57 en 312 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie.

12.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4.4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
ten aanzien van feit 1:
diefstal, voorafgegaan en vergezeld van geweld en bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken, in vereniging gepleegd;
ten aanzien van feit 2:
diefstal, voorafgegaan van bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken;
ten aanzien van feit 3:
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
2 (twee) jaren.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Gelast dat verdachte
ter beschikking gesteldzal worden en beveelt dat hij
van overheidswege verpleegdzal worden.
Verklaart
onttrokken aan het verkeer:
  • Vuurwapen (pistool) Crvena Zastava 7,65 Mod 70, C-152571 5647282; en
  • Munitie (patronen) Kaliber 7,65 5647285.
Wijst de
vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1](wettelijk vertegenwoordigd door [naam ouder] ), toe tot een bedrag van
€ 2.500,- (tweeduizendvijfhonderd euro), bestaande uit immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (11 oktober 2018) tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte aan [slachtoffer 1] voornoemd, het toegewezen bedrag te betalen.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in zijn vordering is.
Legt aan verdachte de verplichting op, aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 1] , te betalen de som van € 2.500,- (tweeduizendvijfhonderd euro), te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (11 oktober 2018) tot aan de dag van de algehele voldoening, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 35 (vijfendertig) dagen, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte heeft voldaan aan een van voornoemde betalingsverplichtingen, daarmee de andere is vervallen.
Wijst de
vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 3], toe tot een bedrag van
€ 1.538,50 (vijftienhonderdachtendertig euro en vijftig eurocent), bestaande uit € 38,50 aan materiële schade en € 1.500,- aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (17 oktober 2018) tot aan de dag van de algehele voldoening.
Wijst de vordering voor het gedeelte van € 25,15 (vijfentwintig euro en vijftien eurocent) af.
Veroordeelt verdachte aan [slachtoffer 3] voornoemd, het toegewezen bedrag te betalen.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op € 25,15 (vijfentwintig euro en vijftien eurocent).
Bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in zijn vordering is.
Legt aan verdachte de verplichting op, aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 3] , te betalen de som van € 1.538,50 (vijftienhonderdachtendertig euro en vijftig eurocent), te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (17 oktober 2018) tot aan de dag van de algehele voldoening, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 25 (vijfentwintig) dagen, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte heeft voldaan aan een van voornoemde betalingsverplichtingen, daarmee de andere is vervallen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. P.L.C.M. Ficq, voorzitter,
mrs. S. Djebali en H.E. Hoogendijk, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. A.E. van der Burg, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 30 april 2019.