In deze zaak vordert eiser, de eigenaar van een tankstation, betaling van brandstofkosten van gedaagde, de kentekenhouder van de auto die op 20 augustus 2018 brandstof heeft getankt zonder te betalen. Eiser stelt dat gedaagde aansprakelijk is op grond van onrechtmatige daad, omdat hij als kentekenhouder wordt vermoed de brandstof te hebben afgenomen. Gedaagde betwist echter dat hij de auto op die datum in gebruik had en stelt dat zijn vriendin, die de auto gebruikt, de brandstof heeft getankt en daarvoor heeft betaald. Gedaagde heeft verklaringen overgelegd van zijn vriendin en getuigen die bevestigen dat zij de betaling heeft verricht.
De kantonrechter oordeelt dat eiser onvoldoende bewijs heeft geleverd om te concluderen dat gedaagde de brandstof heeft getankt en dus aansprakelijk is voor de kosten. De kantonrechter wijst erop dat het enkele feit dat gedaagde kentekenhouder is, niet voldoende is om hem aansprakelijk te stellen. Eiser heeft niet aangetoond dat gedaagde de brandstof heeft verbruikt of dat hij een overeenkomst met eiser heeft gesloten. De vordering van eiser wordt afgewezen, en hij wordt veroordeeld in de proceskosten van gedaagde, die tot op heden op nihil zijn begroot. Dit vonnis is uitgesproken door mr. E. Pennink, kantonrechter, op 26 april 2019.