ECLI:NL:RBAMS:2019:3081

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
21 maart 2019
Publicatiedatum
30 april 2019
Zaaknummer
AMS 19/485
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet tijdig beslissen door de gemeente gegrond verklaard met toewijzing van dwangsom

In deze zaak heeft eiseres op 22 januari 2019 beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit op haar bezwaar door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam. De rechtbank Amsterdam heeft op 21 maart 2019 uitspraak gedaan zonder een rechtszitting te houden, omdat verweerder geen verweerschrift of schriftelijke reactie had ingediend. De rechtbank heeft vastgesteld dat de beslistermijn door verweerder is overschreden. Eiseres had verweerder op 26 november 2018 in gebreke gesteld en heeft vervolgens op 22 januari 2019 beroep ingesteld. De rechtbank concludeert dat het beroep gegrond is, omdat het bestuursorgaan niet tijdig heeft beslist.

De rechtbank heeft de hoogte van de dwangsom vastgesteld op € 1.260,-, omdat verweerder de beslistermijn heeft overschreden en geen besluit heeft genomen op het bezwaarschrift van eiseres. De rechtbank heeft verweerder opgedragen om binnen twee weken na verzending van de uitspraak alsnog een besluit op het bezwaarschrift te nemen. Daarnaast is bepaald dat verweerder een dwangsom van € 100,- verbeurt voor elke dag dat hij de termijn overschrijdt, met een maximum van € 15.000,-. Eiseres heeft recht op vergoeding van het door haar betaalde griffierecht van € 47,- en de proceskosten zijn vastgesteld op € 256,-.

De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen zijn op de hoogte gesteld van de mogelijkheid om binnen zes weken verzet in te stellen tegen deze uitspraak. De rechtbank heeft de zaak behandeld op basis van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), wat betekent dat er geen zitting heeft plaatsgevonden.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 19/485

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 21 maart 2019 in de zaak tussen

[eiseres] , te [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. G. Kaya),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam , verweerder.

Procesverloop

Eiseres heeft op 22 januari 2019 beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit op haar bezwaar. Verweerder heeft geen verweerschrift of een schriftelijke reactie ingediend.
De rechtbank doet uitspraak zonder een rechtszitting te houden. [1]

Overwegingen

1. Tegen het niet tijdig nemen van een besluit kan beroep worden ingesteld (artikel 6:2, aanhef en onder b, in samenhang met artikel 7:1, eerste lid, aanhef en onder f, van de Awb). Het beroepschrift kan worden ingediend als het bestuursorgaan niet tijdig een besluit heeft genomen en twee weken zijn verstreken nadat een schriftelijke ingebrekestelling door het bestuursorgaan is ontvangen (artikel 6:12, tweede lid, van de Awb).
2. Het bestuursorgaan beslist op het bezwaar binnen zes weken na de dag waarop de bezwaartermijn is verstreken (artikelen 7:10, eerste lid, van de Awb). Verweerder heeft eiseres uitstel verleend tot 24 augustus 2018 voor het indienen van haar bezwaarschrift. Dat betekent dat verweerder dus uiterlijk op 5 oktober 2018 had moeten beslissen. Dat heeft verweerder kennelijk niet gedaan. Eiseres heeft verweerder bij brief van 26 november 2018 vervolgens in gebreke gesteld en zij heeft op 22 januari 2019 dit beroep ingesteld. Tot op heden heeft verweerder geen nieuw besluit op het bezwaar van eiseres genomen.
3. De rechtbank stelt vast dat verweerder de beslistermijn heeft overschreden. De rechtbank stelt verder vast dat eiseres verweerder na die beslistermijn in gebreke heeft gesteld en (meer dan) twee weken daarna in beroep is gekomen.
4. Het beroep is kennelijk gegrond.
5. Als een beschikking niet op tijd wordt genomen, is het bestuursorgaan een dwangsom verschuldigd voor elke dag (vanaf de vijftiende dag na ontvangst van de ingebrekestelling) dat het in gebreke is voor ten hoogste 42 dagen. De dwangsom bedraagt de eerste veertien dagen € 20,- per dag, de daaropvolgende veertien dagen € 30,- per dag en de overige dagen € 40,- per dag (artikel 4:17 van de Awb).Het bestuursorgaan stelt de dwangsom vast binnen twee weken na de laatste dag waarover de dwangsom verschuldigd was (artikel 4:18, eerste lid, van de Awb).
6. Verweerder heeft de hoogte van de dwangsom niet vastgesteld. De rechtbank doet dit met toepassing van artikel 8:55c van de Awb alsnog. Eiseres heeft verweerder op
27 november 2018 in gebreke gesteld. Dit betekent dat verweerder gelet op artikel 4:17 van de Awb, tot uiterlijk 11 december 2018 een besluit kon nemen zonder een dwangsom te verbeuren. Omdat vanaf deze datum meer dan 42 dagen als bedoeld in artikel 4:17 eerste lid van de Awb zijn verstreken, bedraagt de door verweerder verbeurde dwangsom het maximale bedrag van € 1.260,-.
7. Omdat niet is gebleken dat verweerder alsnog een besluit op het bezwaarschrift van eiser heeft genomen, zal de rechtbank gelet op het bepaalde in artikel 8:55d, eerste lid, van de Awb verweerder opdragen binnen twee weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden, alsnog een besluit op het bezwaarschrift van eiseres te nemen.
8. De rechtbank bepaalt met toepassing van artikel 8:55d, tweede lid, van de Awb en in overeenstemming met het landelijke beleid (gepubliceerd op www.rechtspraak.nl) dat verweerder een dwangsom van € 100,- verschuldigd is voor elke dag waarmee de hiervoor genoemde termijn wordt overschreden, met een maximum van € 15.000,-.
9. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht vergoedt.
10. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 256,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift met een waarde per punt van € 512,- en een wegingsfactor 0,5). De rechtbank is van oordeel dat deze zaak van licht gewicht is, omdat de zaak alleen gaat over de vraag of de beslistermijn is overschreden en of er een dwangsom verschuldigd is. Indien aan eiseres een toevoeging is verleend, moet verweerder de proceskostenvergoeding betalen aan de rechtsbijstandverlener.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- stelt de door verweerder verbeurde dwangsom vast op € 1.260,-;
- draagt verweerder op binnen twee weken na de dag van verzending van deze uitspraak alsnog een besluit op het bezwaar bekend te maken;
- bepaalt dat verweerder aan eiseres een dwangsom van € 100,- verbeurt voor elke dag waarmee hij de hiervoor genoemde termijn overschrijdt, met een maximum van € 15.000,-;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 47,- aan eiseres te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 256,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.K. Mireku, rechter, in aanwezigheid van A. Borkovic, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 21 maart 2019.
griffier rechter
is verhinderd om te tekenen
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan verzet worden ingesteld bij deze rechtbank. De indiener van het verzetschrift kan daarbij vragen in de gelegenheid te worden gesteld over het verzet te worden gehoord.

Voetnoten

1.De rechtbank doet uitspraak zonder zitting op grond van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).