ECLI:NL:RBAMS:2019:3037

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
2 april 2019
Publicatiedatum
26 april 2019
Zaaknummer
13/669106-18
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van witwassen en bezit van cocaïne na onvoldoende bewijs van wetenschap en beschikkingsmacht

In deze strafzaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 2 april 2019 uitspraak gedaan in de zaak tegen de verdachte, die zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland was en gedetineerd in een penitentiaire inrichting. De zaak betreft de tenlastelegging van witwassen van een geldbedrag van € 162.410,00 en het bezit van 10 kilogram cocaïne, gepleegd op 6 december 2018 in Amsterdam. De rechtbank heeft het onderzoek ter terechtzitting op 19 maart 2019 gehouden, waarbij de officier van justitie, mr. S. Sondermeijer, en de verdediging, vertegenwoordigd door mr. H. Raza, hun standpunten naar voren hebben gebracht.

De rechtbank heeft vastgesteld dat zowel de cocaïne als het geldbedrag niet in het zicht lagen en dat de enkele omstandigheid dat de verdachte en medeverdachte tijdelijk in de woning verbleven, onvoldoende is om te concluderen dat zij wetenschap hadden van de aanwezigheid van deze goederen. De verklaringen van de verdachte en medeverdachte over hun verblijf en de herkomst van het geld werden door de rechtbank als niet aannemelijk en niet verifieerbaar beschouwd. De rechtbank concludeert dat er onvoldoende bewijs is voor de wetenschap en beschikkingsmacht over de aangetroffen goederen.

Uiteindelijk heeft de rechtbank de verdachte integraal vrijgesproken van de tenlastegelegde feiten, omdat niet bewezen kon worden dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan het witwassen van het geldbedrag of het bezit van de cocaïne. De rechtbank heeft het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis opgeheven.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummer: 13/669106-18
Datum uitspraak: 2 april 2019
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] ( [geboorteland] ) op [geboortedag] 1980,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting [plaats detentie] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 19 maart 2019.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. S. Sondermeijer, en van wat verdachte en zijn raadsman, mr. H. Raza, naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is – kort weergegeven – ten laste gelegd dat hij op 6 december 2018 in Amsterdam, al dan niet tezamen met medeverdachte [medeverdachte] , een geldbedrag van € 162.410,00 heeft witgewassen (feit 1) en 10 kilogram cocaïne in zijn bezit heeft gehad (feit 2).
De volledige tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht en maakt daarvan deel uit.

3.Vrijspraak

3.1.
Inleiding
Op 6 december 2018 zijn verdachte en medeverdachte [medeverdachte] aangehouden in een woning aan de [adres] in Amsterdam, nadat in die woning (ruim) 10 kilogram cocaïne is aangetroffen achter een plint in de keuken alsook een contant geldbedrag van € 159.000,00 (in coupures van € 500,00, € 200,00 en € 100,00) in een afgesloten koffer in een kledingkast in een slaapkamer. Ook is in de woning, in de slaapkamer waar verdachte verbleef, een contant geldbedrag aangetroffen van € 1.900,00 (in coupures van € 500,00 en € 20,00) en, in de slaapkamer waar medeverdachte [medeverdachte] verbleef, een contant geldbedrag van € 1.500,00 (in coupures van € 500,00).
3.2.
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat wettig en overtuigend kan worden bewezen dat verdachte zich, tezamen met medeverdachte [medeverdachte] , schuldig heeft gemaakt aan het tenlastegelegde witwassen en drugsbezit. Zij heeft daartoe – kort weergegeven – het volgende naar voren gebracht.
Verdachte en medeverdachte [medeverdachte] verbleven in een woning waar een grote hoeveelheid verdovende middelen alsook een grote hoeveelheid contant geld is aangetroffen. Zij hebben verklaard dat zij van niets wisten, althans wisten zij niet van de aanwezige verdovende middelen en het geldbedrag in de kledingkast (€ 159.000,00). Verdachte heeft – eerst ter terechtzitting – verklaard dat het geldbedrag op zijn slaapkamer (€ 1.900,00) van hem is en hij dit heeft meegenomen uit Albanië . Ook medeverdachte [medeverdachte] heeft verklaard dat het geldbedrag op zijn slaapkamer (€ 1.500,00) van hem is. Hij zou dit geldbedrag (deels) hebben gekregen van zijn geliefde. De vraag is of deze verklaringen aannemelijk en verifieerbaar zijn. Dat is niet het geval.
Als we de verklaringen van verdachte en medeverdachte [medeverdachte] zouden volgen, zou dat betekenen dat zij hun verblijf in de woning hebben geregeld via een vriend in Albanië , zonder dat duidelijk is geworden of en in hoeverre zij ook contact hebben gehad met de eigenaar van de woning. Zij hebben geen namen kunnen of willen noemen. Ook hebben zij niet kunnen verklaren wie verder in de woning is geweest. Zij zouden naar Nederland zijn gekomen om de toerist uit te hangen. Zij zouden de hele dag hebben rondgehangen in de stad en enkel in de woning zijn geweest om daar te slapen. Dat zou betekenen dat zij maandenlang in de stad – zonder doel – hebben rondgehangen, met geld waarvan wij niet kunnen vaststellen waar het vandaan komt. Zij hebben ook geen bonnetje of bewijs overgelegd van hetgeen zij in de stad hebben gedaan. Nu verdachte en medeverdachte [medeverdachte] geen aannemelijke of verifieerbare verklaring hebben gegeven omtrent hun verblijf, moet worden geconcludeerd dat de verdovende middelen en het geld in de woning wel degelijk van hen zijn.
De soort coupures en de hoeveelheid geld dat is aangetroffen in de woning waar ook verdovende middelen zijn gevonden, rechtvaardigt de conclusie dat verdachte zich, tezamen met medeverdachte [medeverdachte] , heeft beziggehouden met de handel in verdovende middelen. Dat betekent dat het tenlastegelegde witwassen alsook het opzettelijk aanwezig hebben van cocaïne bewezen kan worden verklaard.
3.3.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte dient te worden vrijgesproken van de tenlastegelegde feiten nu onvoldoende wettig en overtuigend bewijs voorhanden is. Hij heeft daartoe – kort weergegeven – het volgende aangevoerd.
Verdachte en medeverdachte [medeverdachte] hebben ten aanzien van de kleinere geldbedragen (€ 1.900,00 en € 1.500,00) een verklaring afgelegd. Het is dan aan het Openbaar Ministerie om daar onderzoek naar te doen. Zij heeft dit nagelaten. Dit dient voor haar risico te komen.
Als we kijken naar het grotere geldbedrag in de kledingkast (€ 159.000,00) en de cocaïne achter de plint, heeft het volgende te gelden. Om te komen tot een veroordeling voor witwassen en drugsbezit is allereerst vereist dat sprake is van wetenschap. Daarnaast dienen verdachte en medeverdachte [medeverdachte] beschikkingsmacht te hebben gehad over de goederen. Het bewijs van beide ontbreekt. Zo bevond het geldbedrag zich – in een afgesloten koffer – in een kledingkast. Niet is gebleken dat verdachte of medeverdachte [medeverdachte] in de kledingkast is geweest. In de kledingkast zijn geen spullen van hen aangetroffen en ook geen DNA sporen. Dit geldt op gelijke voet voor de cocaïne. Ook daarvan hebben zij geen wetenschap gehad. Laat staan beschikkingsmacht. De cocaïne bevond zich achter een plint in de keuken, terwijl daarop geen DNA sporen zijn aangetroffen.
Verdachte en medeverdachte [medeverdachte] hebben bovendien een verklaring afgelegd omtrent hun verblijf. Zij hebben verklaard wat zij hier kwamen doen. Zij hebben ook de voor- en achternaam genoemd van de vriend in Albanië die de woning voor hen heeft geregeld. Zij hebben de voornaam genoemd van de persoon die hen heeft binnengelaten in de woning. Bovendien was bekend wie de eigenaren van de woning waren. Daar is onvoldoende onderzoek naar gedaan.
3.4.
Het oordeel van de rechtbank
Naar het oordeel van de rechtbank kan op grond van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting niet worden vastgesteld dat verdachte zich, al dan niet tezamen met medeverdachte [medeverdachte] , schuldig heeft gemaakt aan het witwassen van € 162.410,00 en het bezit van (ruim) 10 kilogram cocaïne. Zij overweegt daartoe het volgende.
Voor een bewezenverklaring van de genoemde strafbare feiten, is vereist dat sprake is van wetenschap van de aanwezigheid van deze goederen in de woning. Zowel de cocaïne als het geldbedrag van € 159.000,00 lagen niet in het zicht. De cocaïne lag achter een plint; een plaats waar men niet gemakkelijk bij kan. De € 159.000,- lag op een niet zichtbare plaats in de kledingkast. De enkele omstandigheid dat verdachte en medeverdachte [medeverdachte] (tijdelijk) in de woning verbleven, is dan onvoldoende om te concluderen dat zij van de aanwezigheid moeten hebben geweten. Dat betekent dat niet kan worden bewezen dat verdachte en medeverdachte [medeverdachte] opzettelijk (ruim) 10 kilogram cocaïne aanwezig hebben gehad of dat zij een geldbedrag van € 159.000,00 hebben witgewassen.
Ten aanzien van de kleinere geldbedragen die zijn aangetroffen in de woning en waarvan verdachte en medeverdachte [medeverdachte] hebben verklaard dat deze van hen zijn, geldt het volgende. Het gaat om een geldbedrag van € 1.900,00 (in coupures van € 500,00 en € 20,00) en een geldbedrag van € 1.500,00 (in coupures van € 500,00). Het bezit van dergelijke niet erg hoge contante geldbedragen – nog ongeacht de coupures waarin deze geldbedragen worden aangetroffen – is onvoldoende om daaraan een gerechtvaardigd vermoeden te ontlenen van witwassen. Onder omstandigheden kan het bezit van 500 euro biljetten een indicatie zijn voor een witwasvermoeden. In dit geval vindt de rechtbank dat niet zo. Verdachte en medeverdachte [medeverdachte] hebben verklaard dat zij het geld hebben gewisseld in Albanië . Albanië is een land waar het bezit van dergelijke coupures niet ongebruikelijk is.
Het voorgaande betekent dat verdachte integraal zal worden vrijgesproken.

4.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart het ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Heft op het geschorste bevel voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door
mr. J.P.W. Helmonds, voorzitter,
mrs. M. Vaandrager en E.G.M.M. van Gessel, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. M. Spliet, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 2 april 2019.
[(...)]