ECLI:NL:RBAMS:2019:3034

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
26 april 2019
Publicatiedatum
26 april 2019
Zaaknummer
13/680136-18 en 13/684359-16 (TUL) (Promis)
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor het voorhanden hebben van een vuurwapen en vrijspraak voor poging tot diefstal met geweld

Op 26 april 2019 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van het medeplegen van voorbereiding van diefstal met (bedreiging met) geweld en het voorhanden hebben van een vuurwapen. De zaak kwam voort uit een incident op 18 augustus 2018, waarbij de verdachte en een medeverdachte werden aangehouden op verdenking van het voorbereiden van een ripdeal. Tijdens het onderzoek werd een vuurwapen aangetroffen in de auto van de verdachte, wat leidde tot de aanklacht. De rechtbank oordeelde dat er onvoldoende bewijs was voor de geweldscomponent die vereist is voor de beschuldiging van voorbereiding van diefstal met geweld. Daarom werd de verdachte vrijgesproken van de eerste aanklacht. Echter, de rechtbank achtte het bewezen dat de verdachte het vuurwapen voorhanden had, wat resulteerde in een gevangenisstraf van negen maanden. Daarnaast werd de tenuitvoerlegging van een eerder voorwaardelijk opgelegde straf gelast, omdat de verdachte zich binnen de proeftijd aan een strafbaar feit had schuldig gemaakt.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummer: 13/680136-18 en 13/684359-16 (TUL) (Promis)
Datum uitspraak: 26 april 2019
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1979,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres [adres] .

1.Onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 12 april 2019.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. B.Y. de Boer en van wat verdachte en zijn raadsman mr. A.D. Kloosterman naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is – na wijziging op de zitting en kort gezegd – ten laste gelegd dat hij zich heeft schuldig gemaakt aan:
Feit 1:
medeplegen van voorbereiding van diefstal met (bedreiging met) geweld en/of afpersing op 18 augustus 2018 in [plaats] , en/of
poging tot medeplegen van diefstal met (bedreiging met) geweld op 18 augustus 2018 in [plaats] ;
Feit 2:
medeplegen van het voorhanden hebben van een pistool van het merk FN, type Baby en munitie, gepleegd op 18 augustus 2018 in Amsterdam.
De volledige tekst van de tenlastelegging is opgenomen in bijlage I.

3.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Inleiding
Op 18 augustus 2018 worden verdachte en medeverdachte [medeverdachte] aangehouden op verdenking van het voorbereiden van een
ripdealin [plaats] . Beide verdachten worden dan al geruime tijd door observatieteams gevolgd. Ook worden hun telefoongesprekken al enige tijd getapt. Op grond van deze observaties en tapgesprekken is de verdenking gerezen dat zij zullen proberen een blok cocaïne afhandig te maken van een – eveneens als verdachte aangehouden – derde persoon (verder: verkoper) in een leegstaande woning in [plaats] .
Uit de stukken in het dossier en – in het bijzonder – de verklaringen van medeverdachte [medeverdachte] blijkt dat verdachten inderdaad voornemens waren een blok cocaïne van verkoper af te nemen zonder hiervoor te betalen. Medeverdachte [medeverdachte] heeft in zijn verhoor op 31 augustus 2018 verklaard dat iemand hem een blok cocaïne had aangeboden, waarna verdachten hadden afgesproken “
die jongen op te lichten”. In eerste instantie waren [medeverdachte] en verdachte van plan de cocaïne met vals geld te betalen, maar slaagden zij er niet in het valse geld te bemachtigen. Daarom ontstond een nieuw plan: medeverdachte [medeverdachte] zou de cocaïne controleren op echtheid, waarna verdachte met het blok zou vertrekken en met geld zou terugkomen. Medeverdachte [medeverdachte] zou ondertussen als borg in de woning – die verdachte op voorhand heeft geregeld – achterblijven. Als verdachte na enige tijd niet zou zijn teruggekomen, zou medeverdachte [medeverdachte] tegen de verkoper zeggen dat ze beiden waren opgelicht, aldus [medeverdachte] .
Onderdeel van dit plan was dat de verkoper alleen zou komen. Verdachten hadden er niet op gerekend dat hij iemand zou meenemen. Als ze zien dat verkoper niet alleen is, rijden verdachten – ieder in een eigen auto – weg van de woning.
Zowel verdachte en medeverdachte [medeverdachte] als de verkoper en zijn bijrijder worden nog dezelfde dag aangehouden. Ook worden de auto’s van verdachte, van medeverdachte [medeverdachte] en van de verkoper en zijn bijrijder doorzocht. In de armsteun tussen de voorstoelen van de auto van verdachte, de Volkswagen Polo met kenteken [nummer 1] , wordt een vuurwapen aangetroffen. Dit vuurwapen wordt veiliggesteld en onderzocht op DNA-sporen. Het aangetroffen profiel wordt – met een niet nader bepaalde matchkans – herleid tot verdachte.
In de auto van de verkoper, de Volkswagen Polo met kenteken [nummer 2] , wordt – verstopt onder het dashboard – een blok cocaïne aangetroffen.
4.2.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht bewezen dat verdachte op 18 augustus 2018 samen met een ander strafbare voorbereidingshandelingen heeft getroffen ten aanzien van een diefstal met (bedreiging van) geweld. Het tweede cumulatief/alternatief tenlastegelegde, poging tot medeplegen van diefstal met (bedreiging met) geweld, kan niet worden bewezen.
Ook acht de officier van justitie bewezen dat verdachten een pistool van het merk FN, type Baby en bijbehorende munitie voorhanden hebben gehad.
4.3.
Standpunt van de raadsman
De raadsman heeft zich – overeenkomstig zijn schriftelijke pleitnota – op het standpunt gesteld dat geen sprake is van voorbereiding van een diefstal met (bedreiging met) geweld, omdat enige geweldscomponent of dreiging daarmee niet kan worden bewezen.
Met betrekking tot het onder 2 ten laste gelegde feit heeft de raadsman aangevoerd dat niet kan worden bewezen dat verdachte beschikkingsmacht had over het pistool. Verdachte heeft het wapen pas in de auto ontdekt nadat hij was weggereden van de woning in [plaats] .
4.4.
Oordeel van de rechtbank
Vrijspraak ten aanzien van het onder 1, eerste en tweede cumulatief/alternatief, ten laste gelegde
Eerste cumulatief/alternatief
Ten aanzien van het eerste cumulatief/alternatief tenlastegelegde, medeplegen van voorbereiding van diefstal met (bedreiging met) geweld en/of afpersing, overweegt de rechtbank als volgt.
De rechtbank is van oordeel dat niet kan worden bewezen dat sprake is van een (voorgenomen) geweldscomponent bij de beoogde diefstal. Het gegeven dat medeverdachte [medeverdachte] heeft gesproken over “
rippen en pimpen” is daartoe onvoldoende. De rechtbank overweegt – anders dan de officier van justitie – dat in het geval men spreekt van
rippenof een
ripdeal, beoogd wordt iemand te beroven of te bestelen maar dat dit niet per definitie gepaard hoeft te gaan met het toepassen van geweld.
Medeverdachte [medeverdachte] heeft steeds verklaard dat er geen geweld zou worden gebruikt en dat zowel verdachten als verkoper geen wapens zouden meebrengen. Hierbij is door [medeverdachte] gewezen op WhatsApp gesprekken tussen verdachten waarin dit zou zijn afgesproken. De rechtbank stelt aan de hand van het dossier vast dat verdachten dergelijke gesprekken hebben gevoerd en dat de inhoud van deze gesprekken niet meer kan worden achterhaald. In zoverre kan de lezing van verdachten op dit punt niet worden ontzenuwd. Ook hebben verdachten gesteld dat de partijen elkaar ter controle van tevoren zouden fouilleren.
Weliswaar is, zoals hiervoor uiteengezet, het vuurwapen aangetroffen in de armsteun tussen de voorstoelen van de Volkswagen Polo van verdachte, maar niet kan worden bewezen dat het pistool op enig moment uit de auto en op de plek waar het rippen zou moeten plaatsvinden, is geweest.
Omdat de rechtbank de geweldscomponent niet bewezen acht, kan van een strafbare voorbereiding als bedoeld in artikel 46 van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr) geen sprake zijn. Artikel 46 Sr bepaalt immers dat voor een strafbare voorbereiding vereist is dat de voorbereidingshandelingen zien op een misdrijf waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van acht jaren of meer is gesteld. Omdat de geweldscomponent is komen te vervallen, is niet langer sprake van een misdrijf waarop een gevangenisstraf van acht jaren of meer is gesteld.
Aldus is de rechtbank van oordeel dat verdachte van dit feit moet worden vrijgesproken.
Tweede cumulatief/alternatief
De rechtbank is – met de officier van justitie en de raadsman – van oordeel dat verdachte ook van het tweede cumulatief/alternatief ten laste gelegde feit, de poging tot medeplegen van diefstal met (bedreiging met) geweld, moet worden vrijgesproken.
De omstandigheden van deze zaak – in onderlinge samenhang bezien – maken nog niet dat sprake is geweest van een handeling die naar zijn uiterlijke verschijningsvorm moet worden beschouwd als een begin van uitvoering. Er was (nog) geen sprake van een handeling die was gericht op voltooiing van een voorgenomen diefstal. Daarom kan van een strafbare poging geen sprake zijn.
Ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde
Zoals hiervoor uiteengezet, is het vuurwapen aangetroffen in de armsteun tussen de voorstoelen van de Volkswagen Polo van verdachte. In zijn verhoor van 10 oktober 2018 heeft verdachte verklaard dat hij de auto aan iemand had uitgeleend en er niet van op de hoogte was dat het pistool in de auto lag. Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij wegens mogelijke represailles de naam van de persoon of personen aan wie hij de auto heeft uitgeleend niet kan noemen. Toen hij op 18 augustus 2018 – na de ontmoeting in [plaats] – op zoek was naar sigaretten, vond hij het pistool en pakte het vast om het te bekijken. Dit kan verklaren hoe zijn DNA op het wapen is aangetroffen. Ter terechtzitting heeft verdachte deze verklaring herhaald.
Nu de verklaring van verdachte bij gebrek aan onderbouwing niet kan worden geverifieerd, en het bovendien zeer onwaarschijnlijk is dat iemand een pistool zou laten liggen in een geleende auto, zal de rechtbank deze verklaring als onaannemelijk terzijde schuiven en de feiten en omstandigheden op hun uiterlijke verschijningsvorm beoordelen. De rechtbank stelt vast dat het wapen binnen handbereik van verdachte in de auto lag die hij bestuurde. Bovendien zaten op het wapen sporen van verdachte. Hiermee acht de rechtbank bewezen dat verdachte het pistool en bijbehorende munitie voorhanden heeft gehad.
Wel dient partiële vrijspraak te volgen voor het medeplegen. Omdat niet kan worden bewezen dat het pistool op enig moment uit de auto is geweest, noch dat medeverdachte [medeverdachte] op andere wijze op de hoogte was van de aanwezigheid van het pistool, kan de rechtbank niet vaststellen dat medeverdachte [medeverdachte] weet heeft gehad van en opzet had op het aanwezig hebben van het pistool.

5.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in bijlage II vervatte bewijsmiddelen bewezen dat verdachte:
2.
op 18 augustus 2018 te Amsterdam een vuurwapen van categorie III, onder 1 van de Wet wapens en munitie, te weten een pistool, van het merk FN, type Baby, kaliber 6,35 zijnde een vuurwapen in de vorm van een pistool en patronen (6,35 mm), zijnde munitie in de zin van categorie III, voorhanden heeft gehad.

6.Strafbaarheid van het feit

Het bewezen geachte feit is volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.Strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.Motivering van de straf

8.1.
Eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor de door hem onder 1, eerste cumulatief/alternatief, en onder 2 bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 2 jaren. Ten aanzien van de vordering tenuitvoerlegging heeft de officier van justitie gevorderd dat de gehele straf zal worden tenuitvoergelegd.
8.2.
Standpunt van de raadsman
Indien de rechtbank toch tot een bewezenverklaring komt, dient rekening te worden gehouden met de omstandigheid dat verdachte meer dan vijf maanden in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht. Ook dient er aandacht te zijn voor de (minimale) rol van verdachte. Ten aanzien van de vordering tenuitvoerlegging heeft de raadsman de rechtbank verzocht dat straf niet zal worden tenuitvoergelegd.
8.3.
Oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals van een en ander ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het op de openbare weg voorhanden hebben van een vuurwapen met bijbehorende munitie. Het voorhanden hebben van een vuurwapen is een ernstig strafbaar feit, omdat het ongecontroleerde bezit daarvan een onaanvaardbaar risico voor de veiligheid van personen met zich brengt. Aldus zorgt het voor grote gevoelens van onveiligheid in de samenleving.
De rechtbank heeft acht geslagen op een rapport van de reclassering van 13 december 2018, waarin is gerapporteerd dat de reclassering geen mogelijkheden ziet om door middel van interventies of toezicht de risico’s te beperken of het gedrag van verdachte te veranderen. Daarom wordt een straf zonder bijzondere voorwaarden geadviseerd.
Ook heeft de rechtbank acht geslagen op de oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS) die strafrechters in Nederland hanteren. Voor het bezit van een pistool is het uitgangspunt een gevangenisstraf van drie maanden. De rechtbank overweegt dat uit jurisprudentie van de afgelopen jaren blijkt dat dit uitgangspunt aan de onderkant zit van hetgeen in de praktijk wordt opgelegd. Bovendien is de rechtbank van oordeel dat er strafverzwarende omstandigheden aan de orde zijn. Het vuurwapen was (half) geladen en lag binnen handbereik in een voortuig waarmee verdachte zich meermaals – en onder hoogst bedenkelijke omstandigheden – op de openbare weg heeft begeven. Bovendien heeft verdachte geen enkele verantwoordelijkheid genomen voor dit feit en de gevolgen daarvan. De rechtbank is van oordeel dat deze omstandigheden rechtvaardigen dat zij zal afwijken van het oriëntatiepunt.
De rechtbank ziet – alles afwegende – aanleiding om af te wijken van wat de officier van justitie heeft gevorderd, omdat de rechtbank minder bewezen acht dan de officier van justitie, maar de rechtbank overweegt dat zij aansluiting zoekt bij de eis van de officier van justitie voor dit specifieke feit. Aldus acht de rechtbank een gevangenisstraf van negen maanden op zijn plaats.

9.Tenuitvoerlegging voorwaardelijke veroordeling (TUL)

Bij de stukken bevindt zich de op 30 augustus 2018 ter griffie van deze rechtbank ontvangen vordering van de officier van justitie in het arrondissement Amsterdam, in de zaak met parketnummer 13/684359-16, betreffende het onherroepelijk geworden vonnis d.d. 19 januari 2017 van de Meervoudige Strafkamer te Amsterdam, waarbij verdachte is veroordeeld tot een
gevangenisstraf voor de duur van 14 dagen, met bevel dat deze straf niet tenuitvoergelegd zal worden, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat veroordeelde zich voor het einde van een op 2 jaar bepaalde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Tevens bevindt zich bij de stukken een geschrift waaruit blijkt dat de mededeling als bedoeld in artikel 366a van het Wetboek van Strafvordering aan verdachte per post is toegezonden.
Gebleken is dat verdachte zich voor het einde van voornoemde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt, zoals naar voren komt uit de verdere inhoud van dit vonnis. De rechtbank ziet hierin aanleiding de tenuitvoerlegging van die voorwaardelijke straf te gelasten.

10.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie.

11.Beslissing

De rechtbank komt op het grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart het onder 1 eerste en tweede cumulatief/alternatief ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 2 ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
ten aanzien van feit 2:
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III;
en
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie.
Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot:
 Een
gevangenisstrafvoor de duur van
9 (negen) maanden.
Beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Gelast de tenuitvoerlegging van de straf, voor zover deze voorwaardelijk is opgelegd bij genoemd vonnis van 19 januari 2017 met parketnummer 13/684359-16, namelijk een
gevangenisstrafvoor de duur van
14 (veertien) dagen.
Heft op het – geschorste – bevel tot voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door
mr. S. Djebali, voorzitter,
mrs. L. Voetelink en L. Dolfing, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. N. Wijkman, griffiers
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 26 april 2019.