ECLI:NL:RBAMS:2019:3016

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
25 april 2019
Publicatiedatum
25 april 2019
Zaaknummer
13/751053-19
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Internationaal strafrecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toestemming tot overlevering op basis van Europees aanhoudingsbevel met betrekking tot strafzaken in Polen

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 2 april 2019 uitspraak gedaan op een vordering ex artikel 23 van de Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie. De vordering betreft de behandeling van een Europees aanhoudingsbevel (EAB) dat is uitgevaardigd door de regionale rechtbank in Bydgoszcz, Polen, op 5 juli 2018. De opgeëiste persoon, geboren in Polen in 1982 en momenteel gedetineerd in Nederland, wordt verdacht van meerdere strafbare feiten, waaronder afpersing en bedreiging.

De behandeling van de vordering vond plaats op 19 maart 2019, waarbij de officier van justitie mr. R. Vorrink aanwezig was. De opgeëiste persoon werd bijgestaan door zijn raadsman mr. J.C. Duin en een tolk. De rechtbank heeft de termijn voor uitspraak met dertig dagen verlengd om een weloverwogen beslissing te kunnen nemen. De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon vastgesteld en zijn verklaringen over de straffen die hem zijn opgelegd, beoordeeld. De rechtbank concludeert dat de opgeëiste persoon voldoende op de hoogte was van de rechtszittingen in Polen en dat zijn verdedigingsrechten niet zijn geschonden.

De rechtbank heeft vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van de Overleveringswet en dat er geen weigeringsgronden zijn die de overlevering in de weg staan. De feiten waarvoor de overlevering wordt verzocht, zijn naar Nederlands recht strafbaar. De rechtbank heeft daarom besloten om de overlevering van de opgeëiste persoon toe te staan, zodat hij zijn straf kan ondergaan in Polen. De uitspraak is gedaan door mr. A.K. Glerum, voorzitter, en mrs. A.W.C.M. van Emmerik en M.T.C. de Vries, rechters, in aanwezigheid van griffier L.C. Werkman.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/751053-19
RK nummer: 19/474
Datum uitspraak: 2 april 2018
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 21 januari 2019 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 5 juli 2018 door
the Regional Court in Bydgoszcz III Penal Division (Polen)en het strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon] ,
geboren te [geboorteplaats] (Polen) op [geboortedag] 1982,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
gedetineerd in [detentieadres] ,
hierna te noemen de opgeëiste persoon.

1.Procesgang

De vordering is behandeld op de openbare zitting van 19 maart 2019. Het onderzoek heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. R. Vorrink. De opgeëiste persoon is bijgestaan door zijn raadsman mr. J.C. Duin, advocaat te Hoorn en door een tolk in de Poolse taal.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van artikel 22, eerste lid, OLW uitspraak moet doen met dertig dagen verlengd omdat zij die verlenging nodig heeft om over de verzochte overlevering te beslissen.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht. De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij de Poolse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB wordt melding gemaakt van een tweetal vonnissen:
- het vonnis IV K 987/05 van 19 december 2005 van de
Local Court in Bydgoszczwaarbij de opgeëiste persoon is veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 1 jaar en 8 maanden waarvan volgens het EAB nog 1 jaar, 4 maanden en 9 dagen resteren. De opgeëiste persoon was verschenen bij de behandeling ter terechtzitting die tot het vonnis heeft geleid;
- het vonnis IV K 1081/05 van de
Local Court in Bydgoszczwaarbij de opgeëiste persoon is veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 1 jaar. Deze straf moet nog geheel worden uitgezeten. De opgeëiste persoon is niet verschenen bij de behandeling ter terechtzitting die tot het vonnis heeft geleid.
De opgeëiste persoon heeft verklaard dat de straffen aanvankelijk voorwaardelijk zijn opgelegd en dat zij buiten zijn weten zijn omgezet. Hij heeft deze verklaring echter niet nader onderbouwd. De rechtbank gaat er dan ook van uit dat aan de opgeëiste persoon onvoorwaardelijke gevangenisstraffen zijn opgelegd, zoals vermeld in het EAB.
Als er al sprake zou zijn geweest van een omzetting is bovendien niet gebleken dat de aard en de duur van de straf daarbij zouden zijn aangepast. De rechtbank verwijst in dit verband naar de uitspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 22 december 2017 in de zaak Ardic (ECLI:EU:C:2017:1026). De rechtbank gaat dan ook voorbij aan de verklaring van de opgeëiste persoon.
3.1.
Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW in zaak IV K 1081/05
Standpunt raadsman
De raadsman heeft een beroep gedaan op deze weigeringsgrond en heeft daartoe aangevoerd dat de opgeëiste persoon voor wat betreft vonnis 1081/05 niet aanwezig is geweest bij de behandeling van zijn zaak. Hij zegt weliswaar schuld te hebben bekend bij de Poolse officier van justitie, maar hij was niet op de hoogte van de zitting van 25 april 2005.
Uit de brief van de Poolse autoriteit van 15 maart 2019 volgt niet eenduidig op welke wijze aan de opgeëiste persoon is meegedeeld dat de volgende zitting op 25 april 2006 zou plaatsvinden. Evenmin is duidelijk of ook de locatie van de zitting is meegedeeld.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat op grond van de door de Poolse autoriteit verstrekte informatie is voldaan aan het vereiste zoals is bepaald in artikel 12 OLW.
Oordeel rechtbank
De rechtbank heeft voor de beoordeling acht geslagen op de volgende door de Poolse autoriteit verstrekte informatie:
- in het EAB onder d) staat onder meer vermeld:
"No, the person did not appear in person for the hearing before local Court in Bydgoszcz on 25 April 2006 where the decision in the case IV K 1081/05 was rendered.
(…)
a. in the case IV K 1081/05 the person concerned was informed in person, on 27 February 2006 during a hearing where he made a statement, of the date and place of the next hearing listed for 25 April 2006 where the decision was rendered."
- in de brief van de Poolse autoriteit van 15 maart 2019 staat onder meer vermeld:
" [opgeëiste persoon] attended the first trial in case files reference number IV K 1081/05 on February 27, 2006. He presented his explanations and also participated in interrogation the witnesses summoned
for that trial. The accused [opgeëiste persoon] on that day filed a motion for interrogation of an additional witness, that was why the Court arranged the next trial for April 25, 2006, what was announced to the parties at that trial. The accused took note of the day of the trial.
(…)
The accused failed to appear without any excuse at the trial on April 25, 2006, due to what the Court, based on the provision of the art 376 § 1 and 2 of the code of criminal procedure, conducted the trial at his absence and following interrogation of the witness petitioned for by the accused, passed the judgement."
Uit de bovenstaande informatie leidt de rechtbank af dat de opgeëiste persoon op de zitting van 27 februari 2006 van de Poolse rechtbank is verschenen, een verklaring heeft afgelegd, vragen heeft gesteld aan een ter zitting aanwezig getuige en heeft verzocht om het horen van een andere getuige. Door de rechtbank is het verzoek tot het horen van de getuige toegewezen en vervolgens is aan de opgeëiste persoon ter zitting meegedeeld dat de volgende zitting op 25 april 2006 zou plaatsvinden. Op deze zitting is de opgeëiste persoon vervolgens niet verschenen en is de verzochte getuige gehoord en is het vonnis gewezen.
Onder deze omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat zich een situatie voordoet als bedoeld in artikel 12, aanhef en onder a, tweede alternatief, OLW en dat de opgeëiste persoon voldoende zijn verdedigingsrechten heeft kunnen uitoefenen. De weigeringsgrond van artikel 12 OLW doet zich dan ook niet voor. De rechtbank verwerpt het verweer.

4.Strafbaarheid

Feiten waarvoor dubbele strafbaarheid is vereist
De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft de feiten niet aangeduid als feiten waarvoor het vereiste van toetsing van dubbele strafbaarheid niet geldt. Overlevering kan in dat geval alleen worden toegestaan, indien voldaan wordt aan de kaderbesluitconform uitgelegde eisen die in artikel 7, eerste lid, aanhef en onder b, OLW juncto artikel 7, eerste lid, onder a 2°, OLW zijn neergelegd.
De rechtbank stelt vast dat hieraan is voldaan.
De feiten leveren naar Nederlands recht op:
Feiten 1 en 3:
Afpersing, meermalen gepleegd
Feit 2:
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht;
Feit 4:
diefstal waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak.

5.Slotsom

Nu is vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW en ook overigens geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg staan, dient de overlevering te worden toegestaan.

6.Toepasselijke wetsbepalingen

De artikelen 285, 311 en 317 Wetboek van Strafrecht en 2, 5 en 7 Overleveringswet.

7.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan
the Regional Court in Bydgoszcz III Penal Division (Polen)ten behoeve van de tenuitvoerlegging van de vrijheidsstraf, te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat, wegens de feiten waarvoor zijn overlevering wordt verzocht.
Aldus gedaan door
mr. A.K. Glerum, voorzitter,
mrs. A.W.C.M. van Emmerik en M.T.C. de Vries, rechters,
in tegenwoordigheid van L.C. Werkman, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 2 april 2019.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.