ECLI:NL:RBAMS:2019:3001

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
3 april 2019
Publicatiedatum
25 april 2019
Zaaknummer
13/689225-16
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beledigingen via Facebook

Op 3 april 2019 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van het beledigen van een aangever via Facebook. De tenlastelegging omvatte twee beledigende berichten die tussen 1 augustus 2014 en 1 februari 2015 zijn geplaatst. De verdachte was aanwezig tijdens de zitting, waar zijn raadsvrouw, mr. J.C. Dekkers, de verdediging voerde. De officier van justitie, mr. F.R. Bons, vorderde een veroordeling.

De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan de tenlastegelegde beledigingen. De rechtbank overwoog dat de uitlatingen op Facebook, die gericht waren aan de aangever, beledigend waren en dat de verdachte op de hoogte was dat de aangever deze berichten zou kunnen zien. De verdediging voerde aan dat de verdachte geen opzet had om de aangever te kwetsen, maar de rechtbank verwierp dit verweer. De rechtbank concludeerde dat de verdachte opzettelijk beledigende woorden had geuit, wat in strijd is met artikel 266 van het Wetboek van Strafrecht.

De rechtbank oordeelde dat er geen rechtvaardigingsgrond was voor de gedragingen van de verdachte en dat hij strafbaar was. De officier van justitie had een voorwaardelijke geldboete van € 300,00 geëist, en de rechtbank volgde deze eis, rekening houdend met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en het feit dat hij niet eerder met justitie in aanraking was gekomen. De rechtbank legde een voorwaardelijke geldboete op met een proeftijd van één jaar, en bij gebreke van betaling zou dit vervangen worden door hechtenis van zes dagen. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer van de rechtbank op 3 april 2019.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummer: 13/689225-16
Datum uitspraak: 3 april 2019
Verkort vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1947,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres [BRP-adres] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Op 3 april 2019 heeft het onderzoek ter terechtzitting plaatsgevonden. Verdachte was daarbij aanwezig. Daarnaast was als raadsvrouw van verdachte aanwezig mr. J.C. Dekkers.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. F.R. Bons en van wat verdachte en zijn raadsvrouw naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is – kort samengevat – ten laste gelegd dat hij zich heeft schuldig gemaakt aan het twee maal beledigingen van [aangever] (hierna [aangever] via facebookberichten in de periode van 1 augustus 2014 tot en met 1 februari 2015.

3.Waardering van het bewijs

De rechtbank is, met de officier van justitie en anders dan de raadsvrouw, van oordeel dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de twee tenlastegelegde beledigingen. Zij overweegt daartoe als volgt.
Verdachte heeft op de zitting bekend dat hij het bericht zoals is tenlastegelegd onder het eerste gedachtestreepje, te weten
"Just ignore their fucking lies! You know those two idiots are professional liars and they have a lot more enemies of FB than their so called FB friends. You might be fucked up by them but the only thing they can do is fucking their own dogs",op Facebook heeft geplaatst. Van dit bericht bevindt zich tevens een screenshot in het dossier. Voorts blijkt uit de verklaring van aangever dat dit bericht is geplaatst in de periode tussen 1 augustus 2014 en 1 februari 2015. Het verweer van de raadsvrouw, dat niet kan worden vastgesteld of het bericht is geplaatst binnen de tenlastegelegde periode, wordt daarom verworpen.
Ten aanzien van het tweede bericht, te weten
"This war against those two filthy faggets is not yet over! On the contrary? It just started and guess who will finally win this war!!", heeft verdachte verklaard dat het mogelijk is dat hij dit bericht op Facebook heeft geplaatst. Van dit bericht bevindt zich geen screenshot in het dossier, maar op grond van de specifieke omschrijving van de belediging in de aangifte en op grond van het feit dat verdachte op de zitting heeft verklaard dat het wel zou kunnen dat hij dit bericht heeft geplaatst maar het zich niet meer precies kan herinneren, acht de rechtbank ook bewezen dat verdachte de woorden zoals is tenlastegelegd onder het tweede gedachtestreepje heeft geuit, althans dat hij woorden heeft geuit van gelijke aard en/of strekking.
De raadsvrouw van verdachte heeft aangevoerd dat verdachte geen opzet erop had dat deze woorden [aangever] bereikten of hem kwetsten. Verdachte wist noch hoopte dat [aangever] deze berichten zou lezen. De rechtbank verwerpt dit verweer en overweegt daartoe als volgt.
Er is sprake van belediging, zoals strafbaar gesteld in artikel 266 van het Wetboek van Strafrecht (Sr), wanneer iemands eer of goede naam wordt aangerand. Een van de manieren waarop belediging kan plaatsvinden is in het openbaar (mondeling, bij geschrift of bij afbeelding). Er is sprake van openbaarheid wanneer de uitlating is gedaan in tegenwoordigheid van meerdere mensen. Hieronder wordt ook begrepen het geval dat gebruik wordt gemaakt van Facebookprofielen die voor meer personen toegankelijk zijn (HR 5 juli 2011, NJ 2011, 325).
Het behoeft geen betoog dat beide uitlatingen op zichzelf beledigend zijn. De uitlatingen zijn op Facebook geplaatst door verdachte en zijn op aangever gericht. Verdachte heeft door deze berichten op Facebook te plaatsen bewerkstelligd dat de berichten het publiek zouden bereiken en zodoende in de openbaarheid zouden komen. Voorts wist verdachte dat [aangever] ook actief was op Facebook en dat hij deze berichten zou kunnen zien. Door het plaatsen van berichten met naam en toenaam van [aangever] is het niet geloofwaardig dat de verdachte niet wist dat de berichten onder de aandacht van [aangever] zouden komen. Door deze berichten van verdachte is [aangever] in zijn eer en goede naam aangetast.

4.Bewezenverklaring

De rechtbank acht bewezen dat verdachte
op meer tijdstippen in de periode van 1 augustus 2014 tot en met 1 februari 2015 te Amsterdam opzettelijk [aangever] schriftelijk heeft beledigd via Facebookberichten, door hem de woorden toe te voegen:
- " Just ignore their fucking lies! You know those two idiots are professional liars and they have a lot more enemies of FB than their so called FB friends. You might be fucked up by them but the only thing they can do is fucking their own dogs" en
- " This war against those two filthy faggets is not yet over! On the contrary? It just started and guess who will finally win this war!!"
althans woorden van gelijke beledigende aard en/of strekking.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

5.Het bewijs

De rechtbank grondt haar beslissing dat verdachte het bewezen geachte heeft begaan op de feiten en omstandigheden zoals die in de bewijsmiddelen zijn vervat. Indien tegen dit verkort vonnis hoger beroep wordt ingesteld, worden de door de rechtbank gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het verkort vonnis. Deze aanvulling wordt dan aan het verkort vonnis gehecht.

6.De strafbaarheid van het feit

Het bewezen geachte feit is volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.De strafbaarheid van verdachte

Psychische overmacht
De raadsvrouw heeft bepleit dat verdachte dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging, nu verdachte dit feit heeft gepleegd in een situatie van psychische overmacht. Zij voert daartoe aan dat verdachte een tweede generatie oorlogsslachtoffer is en dat hij daar nog altijd psychische gevolgen van ondervindt. Ook gedurende het zes jaar durende geschil met de buren hebben de emoties zich hoog opgestapeld. De beledigingen komen dan ook voort uit een opwelling van die emoties, die door de omstandigheden van dat moment bij hem zijn losgemaakt en waar hij geen weerstand aan kon bieden. Dienaangaande overweegt de rechtbank als volgt.
De rechtbank verwerpt het beroep op psychische overmacht, nu niet aannemelijk is geworden dat verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan onder invloed van een psychische drang, waaraan hij geen weerstand heeft kunnen en hoeven bieden. Hoewel de rechtbank doordrongen is van het jeugdtrauma van verdachte en het oorlogsverleden van zijn ouders en er vanuit gaat sprake was van heftige emoties bij verdachte, is verdachte naar het oordeel van de rechtbank niet in een zodanige situatie terechtgekomen dat hij geen enkele wilsvrijheid meer had en moest handelen zoals hij heeft gedaan.
Er is ook overigens geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.Motivering van de straf

De officier van justitie heeft bij requisitoir gevorderd dat verdachte ter zake van het door hem bewezen geachte feit zal worden veroordeeld tot een voorwaardelijke geldboete van € 300,00, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis van 6 dagen met een proeftijd van 1 jaar.
De raadsvrouw heeft, in geval van een veroordeling, verzocht om artikel 9a Sr toe te passen. Subsidiair heeft de raadsvrouw verzocht om aan verdachte een geheel voorwaardelijke straf op te leggen.
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals van een en ander ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het uiten van twee beledigingen via Facebook. De door verdachte geplaatste teksten bevatten grove beledigingen. De raadsvrouw heeft aangevoerd dat de emoties bij verdachte door het burenconflict hoog waren opgelopen maar de rechtbank is van oordeel dat ook bij aangever sprake was van hevige emoties. Verdachte heeft aangever bewust beledigd en gekwetst vanwege zijn seksuele geaardheid. Dit neemt de rechtbank verdachte kwalijk. Verdachte heeft verklaard dat hij zelf geconfronteerd wordt met antisemitisme en dat hij dagelijks belemmeringen ondervindt van zijn Joodse identiteit. Dat verdachte dan de keuze heeft gemaakt om in een conflict iemand te beledigen vanwege diens seksuele geaardheid is hem kwalijk te nemen. Anders dan de verdediging ziet de rechtbank dan ook geen aanleiding om op grond van artikel 9a Sr te bepalen dat aan verdachte geen straf of maatregel wordt opgelegd. Dit zou geen recht doen aan de ernst van het feit.
In het voordeel van verdachte houdt de rechtbank rekening met de persoonlijke omstandigheden van verdachte. De rechtbank heeft daarbij acht geslagen op het strafblad van verdachte van 14 maart 2019, waaruit volgt dat hij niet eerder met politie en justitie in aanraking is geweest. Voorts wordt rekening gehouden met de lange tijd die is verstreken tussen de aangifte en de terechtzitting. De rechtbank is daarom van oordeel dat onder deze omstandigheden een geldboete van € 300,00 geheel voorwaardelijk met een proeftijd van één jaar passend is.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 23, 24c, 57 en 266 van het Wetboek van Strafrecht.

10.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
Eenvoudige belediging, meermalen gepleegd
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een
geldboeteter hoogte van
€ 300,00(driehonderd euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de tijd van 6 dagen.
Beveelt dat deze geldboete
niettenuitvoergelegd zal worden, tenzij later anders wordt gelast.
Stelt daarbij een proeftijd van 1 (één) jaar vast.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast indien veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit schuldig maakt.
Dit vonnis is gewezen door
mr. J.P.W. Helmonds, voorzitter,
mrs. R.A. Sipkens en A Boer, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. S. Leenstra, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 3 april 2019.
Bijlage
[--]