ECLI:NL:RBAMS:2019:295

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
10 januari 2019
Publicatiedatum
17 januari 2019
Zaaknummer
13/751938-18
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overlevering op basis van Europees Aanhoudingsbevel door de Rechtbank Amsterdam

Op 10 januari 2019 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een rekestprocedure betreffende de overlevering van een opgeëiste persoon op basis van een Europees Aanhoudingsbevel (EAB) dat is uitgevaardigd door de Rechtbank van eerste aanleg Oost-Vlaanderen, afdeling Gent. De vordering tot overlevering is ingediend door de officier van justitie op 2 november 2018 en betreft een strafrechtelijk onderzoek naar de opgeëiste persoon, die verdacht wordt van deelname aan een criminele organisatie en georganiseerde of gewapende diefstal. De rechtbank heeft vastgesteld dat de identiteit van de opgeëiste persoon klopt en dat hij de Nederlandse nationaliteit heeft. Dit is van belang voor de overlevering, aangezien de rechtbank moet waarborgen dat de opgeëiste persoon zijn straf in Nederland kan ondergaan indien hij in België wordt veroordeeld.

De rechtbank heeft de vordering behandeld op een openbare zitting op 27 december 2018, waarbij de officier van justitie aanwezig was, maar de opgeëiste persoon niet. Zijn raadsman heeft het woord gevoerd. De rechtbank heeft de termijn voor uitspraak verlengd om een weloverwogen beslissing te kunnen nemen. De rechtbank heeft ook de garantie van de Belgische autoriteiten in overweging genomen, die waarborgt dat de opgeëiste persoon na zijn veroordeling in België naar Nederland zal terugkeren om zijn straf daar uit te zitten.

De rechtbank heeft geconcludeerd dat er geen weigeringsgronden zijn die de overlevering in de weg staan. De argumenten van de raadsman, waaronder de detentieomstandigheden in België, zijn verworpen. De rechtbank heeft uiteindelijk besloten om de overlevering toe te staan, omdat het EAB voldoet aan de eisen van de Overleveringswet en er geen belemmeringen zijn voor de uitvoering van de overlevering.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM,

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/751938-18
RK-nummer: 18/7817
Datum uitspraak: 10 januari 2019
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 van de Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 2 november 2018 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 1 augustus 2018 door de Rechtbank van eerste aanleg Oost-Vlaanderen, afdeling Gent (België) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1992,
ingeschreven in de Basisregistratie personen op het adres
[BRP-adres] ,
thans gedetineerd in [plaats detentie] ,
hierna te noemen “de opgeëiste persoon”.

1.Procesgang

De vordering is behandeld op de openbare zitting van 27 december 2018. Het onderzoek heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. J.J.M. Asbroek.
De opgeëiste persoon is niet verschenen, maar namens hem heeft zijn gemachtigd raadsman, mr. J.F. van der Brugge, advocaat te Amsterdam, het woord gevoerd.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van artikel 22, eerste lid, OLW uitspraak moet doen met dertig dagen verlengd omdat zij die verlenging nodig heeft om over de verzochte overlevering te beslissen.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht en vastgesteld dat de bovenvermelde personalia kloppen en dat de opgeëiste persoon de Nederlandse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB wordt melding gemaakt van een bevel tot aanhouding bij verstek van 1 augustus 2018. Uit het A-form volgt dat de Rechtbank van eerste aanleg Oost-Vlaanderen, afdeling Gent dit nationale aanhoudingsbevel heeft uitgevaardigd.
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van een door de justitiële autoriteiten van de uitvaardigende lidstaat ingesteld strafrechtelijk onderzoek ter zake van het vermoeden dat de opgeëiste persoon zich schuldig heeft gemaakt aan naar het recht van België strafbare feiten.
Deze feiten zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB. Een door de griffier gewaarmerkte fotokopie van dit onderdeel is als bijlage aan deze uitspraak gehecht.

4.Strafbaarheid: feiten vermeld op bijlage 1 bij de OLW

Onderzoek naar de dubbele strafbaarheid van de feiten waarvoor de overlevering wordt verzocht moet achterwege blijven, nu de uitvaardigende justitiële autoriteit de strafbare feiten heeft aangeduid als feiten vermeld in de lijst van bijlage 1 bij de OLW. De feiten vallen op deze lijst onder nummers 1 en 18, te weten:
1) deelneming aan een criminele organisatie
18) georganiseerde of gewapende diefstal
Volgens de in rubriek c) van het EAB vermelde gegevens is op deze feiten naar het recht van België een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren gesteld.

5.De garantie als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van de OLW

De opgeëiste persoon heeft de Nederlandse nationaliteit. Zijn overlevering kan daarom alleen worden toegestaan, als naar het oordeel van de rechtbank is gewaarborgd dat, als hij voor de feiten waarvoor de overlevering kan worden toegestaan in de uitvaardigende lidstaat tot een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf wordt veroordeeld, hij deze straf in Nederland zal mogen ondergaan.
De procureur des Konings Antwerpen, afdeling Turnhout heeft op 4 december 2018 de volgende garantie gegeven:
Overeenkomstig artikel 5 §3 van het kaderbesluit van 13 juni 2002 betreffende het Europees aanhoudingsbevel, bied ik u de garantie voor de terugkeer naar Nederland van de door u over te leveren onderdaan of ingezetene, in casu [opgeëiste persoon] .
De garantie houdt in dat, eens betrokkene in België onherroepelijk tot een vrijheidsbenemende straf of maatregel is veroordeeld, deze persoon naar Nederland zal terugkeren om zijn straf of maatregel aldaar te ondergaan. De terugkeer zal gebeuren op basis van het Europees Kaderbesluit inzake de toepassing van het beginsel van wederzijdse erkenning op de vrijheidsbenemende straffen of maatregelen uitgesproken in een lidstaat van de Europese Unie (2008/909/JBZ).
Uit artikel 2:13, eerste lid, aanhef en onder f, van de Wet wederzijdse erkenning en tenuitvoerlegging vrijheidsbenemende en voorwaardelijke sancties volgt dat deze garantie alleen kan worden geëffectueerd, indien de feiten ook naar Nederlands recht strafbaar zijn. Aan deze voorwaarde is voldaan.
De bedoelde feiten zijn ook naar Nederlands recht strafbaar en leveren op:
deelneming aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven
medeplegen van poging tot opzettelijk een ontploffing teweegbrengen, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten is
poging tot diefstal bij gelegenheid van ontploffing, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen.
diefstal
Naar het oordeel van de rechtbank is de hiervoor vermelde garantie voldoende.

6.Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 13, eerste lid, aanhef en onder a OLW

De raadsman heeft betoogd dat de weigeringsgrond van artikel 13, eerste lid, OLW niet van toepassing is omdat de opgeëiste persoon geen betrokkenheid heeft bij de in Nederland gestolen auto.
De rechtbank stelt, anders dan de raadsman heeft betoogd, vast dat het EAB betrekking heeft op strafbare feiten die geacht worden geheel of gedeeltelijk op Nederlands grondgebied te zijn gepleegd. Artikel 13, eerste lid, aanhef en onder a, OLW verbiedt in een dergelijk geval de overlevering voor deze feiten.
De officier van justitie heeft echter overeenkomstig artikel 13, tweede lid, OLW gevorderd dat wordt afgezien van de weigeringsgrond en daartoe de volgende argumenten aangevoerd:
- het onderzoek is in België aangevangen;
- de bewijsmiddelen bevinden zich in België.
Het voorgaande brengt volgens de officier van justitie mee dat uit het oogpunt van een goede rechtsbedeling overlevering aan de Belgische autoriteiten dient plaats te vinden en overname van de strafzaak door Nederland niet de voorkeur verdient.
De rechtbank stelt voorop dat artikel 13, tweede lid, OLW haar slechts een marginale toetsing van de vordering van de officier opdraagt en voor een verdergaande beoordeling geen ruimte biedt. Gelet op de door de officier van justitie aangevoerde argumenten heeft de officier van justitie in redelijkheid tot haar vordering kunnen komen. Er dient dan ook te worden afgezien van de in artikel 13, eerste lid, aanhef en onder a, OLW bedoelde weigeringsgrond.

7.Overige verweren: detentieomstandigheden

De raadsman heeft betoogd dat de detentieomstandigheden in België een schending van artikel 11 OLW opleveren. De raadsman verwijst hiertoe naar het rapport van het CPT van 8 maart 2018. De stakingen zijn weliswaar beëindigd maar niet geëindigd. Er is geen akkoord met de vakbonden en het kabinet is gevallen.
De rechtbank verwijst naar de uitspraak van deze rechtbank van 14 augustus 2018 (ECLI:NL:RBAMS:2018:5937), waarin is geoordeeld dat er op dat moment geen sprake was van stakingen en dat de kans daarop ook niet meer reëel was. Derhalve is er geen sprake van een toestand die strijdig is met artikel 4 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie. De verder niet gemotiveerde stelling van de raadsman maakt niet dat de rechtbank thans tot een ander oordeel komt. Het verweer wordt dan ook verworpen.

8.Slotsom

Nu is vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW en ook overigens geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg staan, dient de overlevering te worden toegestaan.

9.Toepasselijke wetsartikelen

De artikelen 45, 47, 140, 157, 310 en 311 Wetboek van Strafrecht en 2, 5, 6, 7 en 13 OLW.

10.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan de Rechtbank van eerste aanleg Oost-Vlaanderen, afdeling Gent ten behoeve van het in België tegen hem gerichte strafrechtelijk onderzoek naar de feiten waarvoor zijn overlevering wordt verzocht.
Aldus gedaan door
mr. A.K. Glerum, voorzitter,
mrs. E.G. Fels en B. Poelert, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. C.W. van der Hoek, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 10 januari 2019.
De jongste rechter is buiten staat deze uitspraak mede te ondertekenen.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.