ECLI:NL:RBAMS:2019:294

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
10 januari 2019
Publicatiedatum
17 januari 2019
Zaaknummer
13/751334-18
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Europees strafrecht
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overlevering op basis van Europees Aanhoudingsbevel met betrekking tot detentieomstandigheden in Portugal

Op 10 januari 2019 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een rekestprocedure betreffende een vordering ex artikel 23 van de Overleveringswet (OLW). Deze vordering, ingediend door de officier van justitie, betreft de behandeling van een Europees Aanhoudingsbevel (EAB) dat op 21 maart 2018 door de Portugese autoriteiten is uitgevaardigd. De opgeëiste persoon, geboren in Portugal in 1985, is verdacht van meerdere strafbare feiten, waaronder gekwalificeerde diefstallen en wederechtelijke vrijheidsberoving. De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon vastgesteld en de vordering behandeld op openbare zittingen in juli en december 2018.

De rechtbank heeft de argumenten van de raadsvrouw en de officier van justitie overwogen, waarbij de raadsvrouw betoogde dat de detentieomstandigheden in Portugal onmenselijk zijn en dat er een reëel gevaar bestaat voor schending van artikel 4 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de Portugese autoriteiten voldoende waarborgen hebben geboden dat de opgeëiste persoon niet in problematische detentie-instellingen zal worden geplaatst. De rechtbank heeft ook het verweer van de raadsvrouw over de redelijke termijn verworpen, met de overweging dat dit een kwestie is die in Portugal aan de orde moet worden gesteld.

Uiteindelijk heeft de rechtbank geoordeeld dat het EAB voldoet aan de eisen van de OLW en dat er geen weigeringsgronden zijn voor de overlevering. De rechtbank heeft daarom de overlevering van de opgeëiste persoon aan Portugal toegestaan, zodat het strafrechtelijk onderzoek daar kan worden voortgezet.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM,
INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER
Parketnummer: 13/751334-18
RK-nummer: 18/2952
Datum uitspraak: 10 januari 2019
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 van de Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 25 april 2018 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 21 maart 2018 door de
Comarca de Faro - Instância Central Criminal - Juiz 2(Portugal) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon] ,
geboren te [geboorteplaats] (Portugal) op [geboortedag] 1985,
ingeschreven in de Basisregistratie personen en verblijvend op het adres
[BRP-adres] ,
hierna te noemen “de opgeëiste persoon”.

1.Procesgang

De vordering is behandeld op de openbare zitting van 12 juli 2018. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. J.J.M. Asbroek.
De opgeëiste persoon heeft zich doen bijstaan door zijn raadsvrouw, mr. D.M.P. van Eijsden, advocaat in Den Haag en door een tolk in de Portugese taal.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van artikel 22, eerste lid, OLW uitspraak
moet doen met dertig dagen verlengd en vervolgens de termijn waarbinnen zij op grond van
artikel 22, derde lid, OLW uitspraak moet doen voor onbepaalde tijd verlengd, omdat zij die verlengingen nodig heeft om over de verzochte overlevering te beslissen.
De rechtbank heeft op 26 juli 2018 een tussenuitspraak gedaan waarbij het onderzoek ter zitting is heropend en geschorst.
De behandeling van de vordering is, met toestemming van partijen, hervat op de openbare zitting van 27 december 2018 in de stand waarin het onderzoek op 12 juli 2018 was geschorst. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. J.J.M. Asbroek.
De opgeëiste persoon heeft zich opnieuw doen bijstaan door zijn raadsvrouw, mr. D.M.P. van Eijsden, en door een tolk in de Portugese taal.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht. De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij de Portugese nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB wordt melding gemaakt van een beschikking van 7 juli 2016 van de Rechter van de Centrale Instantie Strafzaken van Faro, waarin de dwangmaatregel van voorarrest is bepaald.
De overlevering wordt verzocht voor een door de justitiële autoriteiten van de uitvaardigende lidstaat ingesteld strafrechtelijk onderzoek met betrekking tot het vermoeden dat de opgeëiste persoon zich schuldig heeft gemaakt aan naar het recht van Portugal strafbare feiten.
Deze feiten zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB. Een door de griffier gewaarmerkte fotokopie van dit onderdeel is als bijlage aan deze uitspraak gehecht.

4.Strafbaarheid

4.1
Feiten vermeld op bijlage 1 bij de OLW
Onderzoek naar de dubbele strafbaarheid van de feiten waarvoor de overlevering wordt verzocht moet achterwege blijven, omdat de uitvaardigende justitiële autoriteit de feiten met betrekking tot de 5 gekwalificeerde diefstallen en de 2 misdrijven van wederechtelijke vrijheidsberoving:
heeft aangeduid als feiten vermeld in de lijst van bijlage 1 bij de OLW. De feiten vallen op deze lijst onder nummers 16 en 18, te weten:
16) ontvoering en wederrechtelijke vrijheidsberoving
18) georganiseerde of gewapende diefstal
Volgens de in rubriek c) van het EAB vermelde gegevens is op deze feiten naar het recht van de uitvaardigende lidstaat een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren gesteld.
4.2
Feiten waarvoor dubbele strafbaarheid is vereist
De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft de overige feiten (4 feiten van wapenbezit, gekwalificeerde bedreiging en eenvoudige schending van de lichamelijke integriteit) niet aangeduid als feiten waarvoor het vereiste van toetsing van dubbele strafbaarheid niet geldt. Overlevering kan in dat geval alleen worden toegestaan als voldaan wordt aan de kaderbesluitconform uitgelegde eisen die in artikel 7, eerste lid, aanhef en onder a, 2e OLW zijn neergelegd.
De rechtbank stelt vast dat hieraan is voldaan.
De feiten leveren naar Nederlands recht op:
medeplegen van handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III, meermalen gepleegd
medeplegen van mishandeling
medeplegen van bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht, meermalen gepleegd
medeplegen van een ander door geweld/bedreiging met geweld, gericht tegen die ander wederrechtelijk dwingen iets te doen, meermalen gepleegd

5.Onschuldverweer

De opgeëiste persoon heeft verklaard niet schuldig te zijn aan de feiten. Hij heeft dit echter tijdens het verhoor ter zitting niet kunnen aantonen.
De onschuldbewering kan dan ook niet leiden tot weigering van de overlevering.

6.Gelijkstelling: artikel 6, vijfde lid, van de OLW

6.1
Standpunt van de raadsvrouw
De raadsvrouw heeft betoogd dat de opgeëiste persoon kan worden gelijk gesteld met een Nederlander en dat daarom een terugkeergarantie ten behoeve van hem moet worden verstrekt. De opgeëiste persoon is sinds eind 2014/begin 2015 in Nederland. Hij woont samen met zijn verloofde met wie hij in Nederland een gezin wil stichten en hij heeft een baan; hij heeft dus toekomstperspectief in Nederland. De opgeëiste persoon heeft daartoe stukken overgelegd. Daarnaast zal de opgeëiste persoon zijn rechtmatige verblijfsstatus in Nederland niet verliezen.
6.2
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het beroep op artikel 6, vijfde lid, OLW niet kan slagen omdat uit de stukken niet is gebleken dat de opgeëiste persoon vijf jaar rechtmatig in Nederland verblijft.
6.3
Oordeel van de rechtbank
De opgeëiste persoon die onderdaan van een EU-lidstaat is en die niet beschikt over een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd of een document waaruit blijkt dat hij duurzaam verblijfsrecht in Nederland heeft als Unieburger, moet volgens vaste rechtspraak van deze rechtbank aantonen dat hij vijf jaar ononderbroken rechtmatig in Nederland heeft verbleven om ingevolge artikel 6, vijfde lid, OLW voor een gelijkstelling met een Nederlander in aanmerking te kunnen komen.
Naar het oordeel van de rechtbank is dit niet uit de door de opgeëiste persoon overgelegde stukken gebleken. Op grond van de stukken kan de rechtbank immers niet vaststellen dat de opgeëiste persoon vijf jaar onafgebroken rechtmatig in Nederland heeft verbleven.
De rechtbank verwerpt derhalve het verweer met betrekking tot de gelijkstelling.

7.Overige verweren: detentieomstandigheden

7.1
Standpunt van de raadsvrouw
De raadsvrouw heeft betoogd dat de brief van de
Director Generalvan Portugal van 14 augustus 2018 onvoldoende waarborgen biedt en dat er nog steeds een reëel gevaar op schending van artikel 4 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (hierna: het Handvest) bestaat. Er bestaat wel degelijk een kans dat de opgeëiste persoon bij overlevering in de detentie-instelling Caxias wordt geplaatst en als dat het geval is zijn de vragen die de rechtbank bij de tussenuitspraak van 26 juli 2018 heeft gesteld onvoldoende beantwoord. De problemen ten aanzien van overbevolking bestaan nog steeds en niet duidelijk is hoe dat wordt opgelost. De behandeling moet opnieuw worden geschorst om hierover vragen te stellen. Uit een rapport van de Raad van Europa van 4 december 2018 blijkt dat sprake is van een stijging van het aantal gedetineerden en dus van overbevolking in gevangenissen. Deze omstandigheid is niet eerder meegenomen bij de beoordeling van een EAB uit Portugal. Tevens blijkt uit nieuwsberichten dat er begin deze maand rellen en stakingen in de gevangenissen zijn uitgebroken. De raadsvrouw verzoekt de rechtbank om nadere vragen te stellen over de gevolgen van de stakingen, net zoals eerder is gedaan in Belgische EAB-zaken.
7.2
Standpunt de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de aanvullende informatie van 14 augustus 2018 van de Portugese justitiële autoriteiten helder is en voldoende waarborg biedt dat de opgeëiste persoon niet in de detentie-instellingen Caxias of Setúbal wordt geplaatst wanneer hij wordt overgeleverd. Met betrekking tot de stakingen in de gevangenissen in Portugal stelt de officier van justitie zich op het standpunt dat er geen soortgelijke omstandigheden zijn als zich in België voordeden. Op basis van de overgelegde nieuwsberichten kan niet worden vastgesteld dat sprake is van een algemeen gevaar of specifiek gevaar voor de opgeëiste persoon, aldus de officier van justitie.
7.3
Oordeel van de rechtbank
In de tussenuitspraak van 26 juli 2018 heeft de rechtbank geoordeeld dat er op basis van het rapport van het CPT over Portugal van 27 januari 2018 en de reactie van de Portugese autoriteiten op de bevindingen van het CPT van 27 februari 2018 een algemeen gevaar op onmenselijke behandeling bestaat in de detentie-instellingen in Lissabon, Caxias en Setúbal.
Tevens heeft de rechtbank geoordeeld dat met de op 18 oktober 2017 door de Portugese justitiële autoriteiten verstrekte waarborgen met betrekking tot de detentie-instelling in Lissabon het algemeen bestaande reëel gevaar op onmenselijke of vernederende behandeling aldaar voor de opgeëiste persoon is weggenomen. Ten aanzien van Caxias en Setúbal heeft de rechtbank de Portugese justitiële autoriteiten aanvullende vragen gesteld.
Bij brief van 14 augustus 2018 heeft de
Director General (Deputy general presecutor) van het Directorate-General for Reintegration and Prison Servicesin antwoord op de aanvullende vragen onder meer medegedeeld:
(…)
In any case, it must be said that, with regard to the likelihood of extradited persons entering our Prison Facilities in Caixas and Setúbal in future, the question is moot, for various reasons: relative to PF Setúbal, because we do not transfer extradited persons from the Lisbon area to this facility, and relative to CF Caxias, the housing space is being renovated so we do not transfer extradited persons to this facility either.
De rechtbank concludeert dat met voornoemde toezeggingen het in het algemeen bestaande reële gevaar dat gedetineerden in de detentie-instellingen in Caixas en Setúbal onmenselijk of vernederend zullen worden behandeld, voor de opgeëiste persoon is weggenomen. De rechtbank ziet geen aanleiding om de behandeling ter zitting te schorsen om nadere informatie te vragen. Naar het oordeel van de rechtbank volgt uit de overgelegde nieuwsberichten ook niet dat dat nu, vanwege de stakingen, een reëel gevaar voor een onmenselijke of vernederende behandeling in detentie bestaat. De rechtbank ziet evenmin aanleiding om hierover nadere informatie te vragen.

8.Overige verweren: strijd met de redelijke termijn

8.1
Standpunt de raadsvrouw
De raadsvrouw heeft betoogd dat sprake is van een flagrante schending van het recht om berechting binnen een redelijke termijn te krijgen. De procedure in Portugal duurt al vier jaar en de opgeëiste persoon zal daar onnodig lang in voorlopige hechtenis verblijven. Daartoe verwijst de raadsvrouw naar het rapport van Human Rights Watch van 2017 en de informatie van de website van de ambassade van de Verenigde Staten. Dit zal een mensenrechtenschending opleveren en dat is in strijd met artikel 11 OLW. Daarom kan de overlevering niet worden toegestaan, aldus de raadsvrouw.
8.2
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de overschrijding van de redelijke termijn een omstandigheid is die in Portugal aan de orde moet worden gesteld. Daarbij komt dat de Portugese autoriteiten niet hebben stilgezeten. Er is immers eerder een EAB uitgevaardigd.
8.3
Oordeel van de rechtbank
Met de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat het debat over de overschrijding van de redelijke termijn in de procedure in Portugal en niet in de overleveringsprocedure in Nederland moet plaatsvinden. Het verweer wordt derhalve verworpen.

9.Slotsom

Nu is vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW en ook overigens geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg staan, dient de overlevering te worden toegestaan.

10.Toepasselijke wetsartikelen

De artikelen 47, 284, 285 en 300 Wetboek van Strafrecht, 26 en 55 Wet wapens en munitie en 2, 5 en 7 OLW.

11.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan
Comarca de Faro - Instância Central Criminal - Juiz 2ten behoeve van het in Portugal tegen hem gerichte strafrechtelijk onderzoek naar de feiten waarvoor zijn overlevering wordt verzocht.
Aldus gedaan door
mr. A.K. Glerum, voorzitter,
mrs. E.G. Fels en B. Poelert, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. C.W. van der Hoek, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 10 januari 2019.
De jongste rechter is buiten staat deze uitspraak mede te ondertekenen.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze tussenuitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.