ECLI:NL:RBAMS:2019:293

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
18 januari 2019
Publicatiedatum
17 januari 2019
Zaaknummer
AMS 18/7624
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Last onder dwangsom bij verkoop woning en de gevolgen voor nieuwe eigenaar

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Amsterdam op 18 januari 2019 uitspraak gedaan in een verzoek om een voorlopige voorziening. Verzoekster, eigenaresse van een woning, had bezwaar gemaakt tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam, waarbij haar een last onder dwangsom was opgelegd. Deze last was opgelegd om het gebruik van de woning, dat strijdig was met de Huisvestingswet 2014, te beëindigen. Verzoekster had de woning verhuurd aan toeristen, wat in strijd was met de wet. Na controle door toezichthouders op 15 oktober 2018, waarbij vijf Italiaanse toeristen in de woning werden aangetroffen, werd de last opgelegd ter hoogte van € 50.000,-.

Verzoekster betwistte niet dat de woning aan toeristen was verhuurd, maar stelde dat zij inmiddels was gestopt met de verhuur en dat de woning te koop stond. Ze vreesde dat de last onder dwangsom ook zou gelden voor een eventuele koper, wat de verkoop zou bemoeilijken. De voorzieningenrechter oordeelde dat de last onder dwangsom niet overgaat op een nieuwe eigenaar. Dit oordeel was gebaseerd op de overweging dat de last zowel persoonsgebonden als objectgebonden is en dat er geen wettelijke basis is voor zakelijke werking van de last. Hierdoor had verzoekster geen belang bij een verdere beoordeling van haar verzoek om een voorlopige voorziening, en werd het verzoek niet-ontvankelijk verklaard.

De uitspraak benadrukt het belang van de specifieke wettelijke basis voor de werking van bestuursrechtelijke lasten en de bescherming van de rechten van nieuwe eigenaren in het geval van verkoop van onroerend goed.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 18/7624

uitspraak van de voorzieningenrechter van 18 januari 2019 in de zaak tussen

[verzoekster] , te [woonplaats] , verzoekster,

en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam, verweerder
(gemachtigden: mrs. A. Brandenburg en W.M. Goncalves Sobral).

Procesverloop

Bij besluit van 20 december 2018 (het bestreden besluit) heeft verweerder een last onder dwangsom opgelegd om het gebruik van de woning aan de [adres] strijdig met de Huisvestingswet 2014 te beëindigen en beëindigd te houden.
Verzoekster heeft tegen het bestreden besluit bezwaar gemaakt en de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 14 januari 2019. Verzoekster is verschenen bijgestaan door haar partner, [partner] . Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden.

Overwegingen

1. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
Het bestreden besluit
2. Verweerder heeft verzoekster, als eigenaresse van de woning aan de [adres] , bij het bestreden besluit een last onder dwangsom opgelegd ter hoogte van € 50.000,- ineens om het strijdig gebruik van de woning te beëindigen en beëindigd te houden binnen één week na dagtekening van het besluit. Verweerder heeft aan het bestreden besluit ten grondslag gelegd dat uit onderzoek is gebleken dat de woning op onrechtmatige wijze wordt verhuurd aan toeristen. Tijdens de controle op 15 oktober 2018 hebben de toezichthouders vijf Italiaanse toeristen in de woning aangetroffen. Dit is in strijd met artikel 21 van de Huisvestingswet 2014 en het overnachtingsbeleid. Daarbij heeft verzoekster de verhuur niet gemeld bij de gemeente.
Beoordeling voorzieningenrechter
3. Verzoekster betwist niet dat aan vijf toeristen was verhuurd. Ze is inmiddels gestopt met de verhuur en zal ook niet meer gaan verhuren. Verzoekster voldoet dus aan de last en zal daar ook aan blijven voldoen. Daar ligt dus niet het belang van verzoekster om een voorlopige voorziening te vragen. Volgens verzoekster ligt haar belang bij de verkoop van de woning. Het staat op dit moment te koop, met als optie vermeld dat er een bed and breakfast in geëxploiteerd kan worden. Verzoekster is bang dat de last onder dwangsom ook geldt voor een eventuele koper. Dat zou de verkoop bemoeilijken en dat kan verzoekster zich in financieel opzicht niet veel langer permitteren. Er zijn nu geen inkomsten meer uit de verhuur terwijl de lasten wel doorlopen. Verzoekster heeft ook argumenten tegen de last onder dwangsom zelf aangevoerd. De voorzieningenrechter zal echter eerst beoordelen of de last onder dwangsom ook voor een koper geldt. Als dat niet zo is, heeft verzoekster in deze voorlopige voorzieningprocedure immers geen belang meer bij een verder oordeel over de last onder dwangsom.
4. De voorzieningenrechter is van oordeel dat de last onder dwangsom niet voor een eventuele koper geldt en overweegt daarover het volgende. Op de zitting heeft verweerder aangegeven dat de last onder dwangsom zowel persoonsgebonden is als objectgebonden. De last geldt dus specifiek voor verzoekster en de genoemde woning. In zoverre heeft verweerder gelijk. Dat betekent echter nog niet dat de last onder dwangsom ook zakelijke werking heeft. Zakelijke werking betekent dat de last ook meegaat op rechtsopvolgers, zoals een koper. Voor de bevoegdheid voor een bestuursorgaan om zakelijke werking aan een last onder dwangsom toe te kennen, moet een specifieke wettelijke basis bestaan. Voor de situatie die zich hier voordoet, anders dan bijvoorbeeld in zaken op grond van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht [1] , bestaat die wettelijke basis niet. Niet in de Algemene wet bestuursrecht en ook niet in de Huisvestingswet 2014. Bovendien blijkt uit de last onder dwangsom niet dat verweerder, mocht die bevoegdheid al bestaan, daarvan ook gebruik heeft gemaakt. Dat betekent dat aan de last onder dwangsom geen zakelijke werking toekomt. De angst van verzoekster dat de last ook voor een koper zou gelden, is daarmee ongefundeerd. De voorzieningenrechter is daarmee van oordeel dat verzoekster geen belang heeft bij een verdere beoordeling van het verzoek om een voorlopige voorziening. Het verzoek is daarom niet-ontvankelijk.

Beslissing

De voorzieningenrechter verklaart het verzoek om voorlopige voorziening niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D. Bode, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van
mr. S. Leijen-Westra, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
18 januari 2019.
griffier voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Zie artikel 5.18 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.