In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Amsterdam op 18 januari 2019 uitspraak gedaan in een verzoek om een voorlopige voorziening. Verzoekster, eigenaresse van een woning, had bezwaar gemaakt tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam, waarbij haar een last onder dwangsom was opgelegd. Deze last was opgelegd om het gebruik van de woning, dat strijdig was met de Huisvestingswet 2014, te beëindigen. Verzoekster had de woning verhuurd aan toeristen, wat in strijd was met de wet. Na controle door toezichthouders op 15 oktober 2018, waarbij vijf Italiaanse toeristen in de woning werden aangetroffen, werd de last opgelegd ter hoogte van € 50.000,-.
Verzoekster betwistte niet dat de woning aan toeristen was verhuurd, maar stelde dat zij inmiddels was gestopt met de verhuur en dat de woning te koop stond. Ze vreesde dat de last onder dwangsom ook zou gelden voor een eventuele koper, wat de verkoop zou bemoeilijken. De voorzieningenrechter oordeelde dat de last onder dwangsom niet overgaat op een nieuwe eigenaar. Dit oordeel was gebaseerd op de overweging dat de last zowel persoonsgebonden als objectgebonden is en dat er geen wettelijke basis is voor zakelijke werking van de last. Hierdoor had verzoekster geen belang bij een verdere beoordeling van haar verzoek om een voorlopige voorziening, en werd het verzoek niet-ontvankelijk verklaard.
De uitspraak benadrukt het belang van de specifieke wettelijke basis voor de werking van bestuursrechtelijke lasten en de bescherming van de rechten van nieuwe eigenaren in het geval van verkoop van onroerend goed.