3.3.1.Oordeel ten aanzien van feit 1 – opruiing
Algemeen juridisch kader opruiing
Voor een bewezenverklaring van opruiing moet aan de volgende – kort weergegeven – vier vereisten zijn voldaan:
1. opruien moet worden gezien als het aanzetten tot iets ongeoorloofds. Dit ongeoorloofde moet een naar Nederlands recht strafbaar feit zijn. Het is niet nodig dat het feit waartoe wordt aangezet ook daadwerkelijk wordt gepleegd;
2. er moet sprake zijn van opzet. Dat kan voorwaardelijk opzet zijn: het bewust de aanmerkelijke kans aanvaarden dat wordt opgeruid tot het plegen van een strafbaar feit;
3. vereist is verder dat de uitlating in het openbaar is gedaan. Dat wil zeggen onder zodanige omstandigheden en op een manier dat deze door het publiek gehoord (rechtbank: of gelezen, of gezien) kon worden (HR 22 mei 1939, NJ 1939, 861);
4. de uitlating moet bovendien mondeling of bij geschrift of afbeelding zijn gedaan.
Is de uitlating van verdachte opruiend?
De rechtbank is van oordeel dat de uitlating van verdachte opruiend is.
Dat verdachte alleen heeft opgeroepen tot het zeggen van ‘paf’, zoals door de verdediging is aangevoerd, snijdt geen hout. De uitlating is ‘Als je [slachtoffer] dood wil schieten, zeg dan paf’. Het woord ‘paf’ betekent in deze zin niets anders dan ‘ja, dat wil ik. Ieder ander woord dan ‘paf’ had hier kunnen worden gebruikt en zou dan nog steeds ‘ja’, dat wil ik’ betekenen. De woorden ‘dood’ en ‘schieten’ in de uitlating laten weinig aan de verbeelding over.
De uitlating op zichzelf kan als opruiend worden aangemerkt. Daar komt nog bij dat de uitlating is gedaan in een bepaalde context.
Op 20 maart 2019 waren er verkiezingen voor de Provinciale Staten. [partijnaam 1] , waarvan [slachtoffer] partijleider is, behaalde daarbij grote winst. Deze overwinning baart echter ook een deel van de Nederlandse bevolking zorgen, waaronder verdachte. De antiracisme-demonstratie vindt drie dagen na deze verkiezingen plaats. En het is dan dat verdachte scandeert: “Racisme”, “Fascisme”, “ [partijnaam 1] ”, in reactie waarop mededemonstranten roepen: “Nee!”, om zich vervolgens te richten tegen de partijleider van deze partij, [slachtoffer] , met de woorden “Als je [slachtoffer] dood wil schieten, zeg dan paf”.
De omstandigheden roepen sterke associaties op met de verkiezingstijd in 2002. [naam] werd vermoord op een moment dat de peilingen een grote winst van zijn partij voorspelden, kort voor de Tweede Kamerverkiezingen. De snelle opkomst van [naam] en zijn partij baarde een deel van de bevolking indertijd ook zorgen. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de uitlating van verdachte in voornoemde context een nog sterker opruiend karakter. Dat verdachte de uitlating in de vorm van een vrolijk liedje heeft gedaan maakt dat niet anders.
Is er sprake van opzet?
Verdachte heeft verklaard dat het niet de bedoeling was om aan te zetten tot een strafbaar feit. Daarnaast heeft verdachte verklaard dat zij de link met de moord op [naam] pas heeft gelegd nadat de verslaggever met de microfoon zei: ‘Dat kan je niet maken man, er wordt gewoon opgeroepen tot…’. Gebleken is dat verdachte direct na deze opmerking een spandoek omhoog trekt zodat zij niet langer zichtbaar is voor de camera. De rechtbank overweegt dat uit de reactie van verdachte en haar latere verklaring blijkt dat zij zelf, onmiddellijk, het verband met de moord op [naam] legt. Deze moord heeft een enorme impact gehad op de Nederlandse samenleving, dat is aan niemand voorbij gegaan. Verdachte was toen pas 4 jaar oud was en het zal best zo zijn dat zij dat indertijd niet zo heeft meegekregen. Zij is nu echter een jonge, politiek geëngageerde vrouw. Het is ook daarom niet geloofwaardig dat zij zich deze context niet bewust is geweest.
Overigens is niet alleen de associatie met de moord op [naam] van belang. Ook buiten Nederland is het in de geschiedenis vaker gebeurd dat politiek geëngageerde activisten en politici vanwege hun standpunten zijn doodgeschoten, zoals Martin Luther King en John F. Kennedy. Een ander, actueel Nederlands voorbeeld, is de jarenlange, zeer strenge beveiliging die de partijleider van de [partijnaam 2] , [naam partijleider] moet ondergaan. Verdachte zal ongetwijfeld ook met deze voorbeelden bekend zijn en deze wetenschap draagt bij aan het oordeel dat verdachte had moeten weten dat zij met haar uitlating zou kunnen aanzetten tot het plegen van een strafbaar feit. Alles overziend is de rechtbank van oordeel dat verdachte bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat zij met haar uitlating over [slachtoffer] zou aanzetten tot het plegen van een strafbaar feit en is er dus sprake van voorwaardelijk opzet op opruiing.
Openbaar en mondeling
Voor de volledigheid merkt de rechtbank op dat ook aan het derde en vierde vereiste is voldaan. Verdachte heeft de uitlating immers in het openbaar en mondeling gedaan.
Conclusie
De rechtbank is van oordeel dat wettig en overtuigend is bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan opruiing.
3.3.2.Oordeel ten aanzien van feit 2 – bedreiging
Algemeen juridisch kader bedreiging
Voor een bewezenverklaring van bedreiging moet aan de volgende – kort weergegeven – drie vereisten zijn voldaan:
1. degene die wordt bedreigd is daadwerkelijk op de hoogte van de bedreiging. Dit kan rechtstreeks zijn, maar ook indirect;
2. de bedreiging is van dien aard en onder zodanige omstandigheden gebeurd dat bij de bedreigde redelijke vrees kon ontstaan dat het misdrijf waarmee werd gedreigd ook gepleegd zou worden. Het gaat erom dat de bedreiging in het algemeen een dergelijke vrees zou kunnen opwekken;
3. er is sprake van opzet bij de verdachte. Dit opzet is zowel gericht op het op de hoogte raken (eerste vereiste) als op het ontstaan van redelijke vrees (tweede vereiste). Dit opzet kan ook in voorwaardelijke vorm aanwezig zijn: het bewust aanvaarden van de aanmerkelijke kans.
Is [slachtoffer] op de hoogte van de bedreiging?
Uit de aangifte die namens [slachtoffer] is gedaan blijkt dat hij op de hoogte is geraakt van de uitlating van verdachte.
Is er sprake van redelijke vrees?
Naar het oordeel van de rechtbank is ook aan dit vereiste voldaan. Allereerst is de aard van de uitlating bedreigend, met name de woorden ‘dood schieten’. Ten aanzien van de omstandigheden overweegt de rechtbank dat de uitlating is gedaan in een demonstratie waar op dat moment mede een sfeer aanwezig was die als ‘anti- [partijnaam 1] ’ kan worden omschreven. Daar komt bij dat de uitlating is geroepen door iemand die niet herkenbaar is in beeld en dus niet zonder meer identificeerbaar is. Dat maakt dat het moeilijk is om in te schatten hoe serieus de bedreiging moet worden genomen. Tot slot is de associatie met de moord op [naam] , zoals hiervoor omschreven, van belang. Dat er in het verleden in Nederland een politicus in verkiezingstijd is vermoord, is een omstandigheid die mede bijdraagt aan het ontstaan van de vereiste ‘redelijke vrees’.
Had verdachte opzet op het bereiken van [slachtoffer] ?
Verdachte heeft de uitlating in het openbaar gedaan, tijdens een demonstratie waar duizenden mensen bij aanwezig waren. Zij heeft de uitlating meermalen gedaan en ook nog eens herhaald in een microfoon, voor het oog van een camera. Ook heeft verdachte verklaard dat zij op voorhand rekening hield met de aanwezigheid van media tijdens de demonstratie. Anders dan de verdediging is de rechtbank van oordeel dat er een aanmerkelijke kans - ofwel een geenszins als denkbeeldig te verwaarlozen kans- bestond dat beelden op het Youtube-kanaal van Up Network door [slachtoffer] zouden worden gezien, ook indien wordt aangenomen dat Up Network voorheen een relatief onbekend medium was. Nog daargelaten dat verdachte zich helemaal niet ervan heeft vergewist tegen welk medium zij het had, voordat zij de woorden in de microfoon herhaalde. Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat verdachte bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat [slachtoffer] op de hoogte zou raken van haar uitlating. Er is sprake van voorwaardelijk opzet en daarmee is aan het opzetvereiste voldaan.
Conclusie
De rechtbank is van oordeel dat wettig en overtuigend is bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan bedreiging van [slachtoffer] .