ECLI:NL:RBAMS:2019:2906

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
18 april 2019
Publicatiedatum
19 april 2019
Zaaknummer
19/1366
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot horen getuige in strafzaak

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 18 april 2019 uitspraak gedaan in het hoger beroep tegen de beschikking van de rechter-commissaris. Het verzoek van de verdachte om getuige [getuige] te horen is afgewezen. De rechtbank oordeelt dat de verdachte hierdoor niet in zijn verdediging wordt geschaad. De verdachte, geboren in 1981 en gedetineerd in het Penitentiair Psychiatrisch Centrum, had op 17 januari 2019 verzocht om het horen van de aangever in de strafzaak met parketnummer 13/684009-19. Dit verzoek was gericht tegen de beslissing van de rechter-commissaris van 18 februari 2019, die het verzoek had afgewezen. De raadsman van de verdachte stelde dat er onduidelijkheid was over de plaats delict en dat de betrouwbaarheid van de aangever moest worden getoetst, aangezien deze de enige was die over de afpersing/diefstal verklaarde.

De rechtbank heeft vastgesteld dat er geen onduidelijkheid meer is over de plaats delict en dat er geen begin van aannemelijkheid is dat de aangever onder invloed was. De rechtbank concludeert dat de afwijzing van het verzoek om de getuige te horen niet in strijd is met het verdedigingsbelang van de verdachte. De rechtbank wijst het bezwaarschrift af, omdat de punten waarover de getuige kan verklaren niet van belang zijn voor de beslissing in de strafzaak. De beslissing is genomen in raadkamer, waarbij de rechtbank de argumenten van zowel de verdediging als het Openbaar Ministerie heeft gewogen. Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.

Uitspraak

beschikking

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling Publiekrecht
Teams Strafrecht
Parketnummer: 13/684009-19
RK: 19/1366
Beschikking op het bezwaarschrift ex artikel 182 lid 6 van het Wetboek van Strafvordering van:

[verdachte] ,

geboren op [geboortedag] 1981 te [geboorteplaats] ,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres [adres 1] ,
aldaar gedetineerd in het Penitentiair Psychiatrisch Centrum [penitentiaire inrichting] ,
woonplaats kiezend op het kantooradres van zijn raadsman, mr. R. Pothast,
[adres 2] ,
verdachte.

Procesgang

Het bezwaarschrift is op 28 februari 2019 ter griffie van deze rechtbank ontvangen.
De rechtbank heeft op 11 april 2019 de (gemachtigde) raadsman van verdachte en de officier van justitie in besloten raadkamer gehoord.

De inhoud van het bezwaarschrift

Namens verdachte heeft de raadsman op 17 januari 2019 de rechter-commissaris verzocht een onderzoekshandeling te verrichten, te weten het horen als getuige van [getuige] , aangever in de strafzaak tegen verdachte met parketnummer 13/684009-19. De raadsman heeft het verzoek als volgt onderbouwd:
Er is onduidelijkheid over de exacte locatie van de plaats delict;
De aangever moet gezien het tijdstip waarop het feit zou zijn gepleegd, worden bevraagd over zijn waarnemingsvermogen;
De aangever is de enige die verklaart over de afpersing/diefstal terwijl er geen overige bewijsmiddelen voorhanden zijn die toezien op de afpersing/diefstal. Daarom moet de betrouwbaarheid van de aangever worden gecontroleerd en beoordeeld.
Het bezwaarschrift richt zich tegen de beslissing van de rechter-commissaris van
18 februari 2019, inhoudende de weigering de door verdachte gewenste onderzoekshandeling te verrichten.

De beschikking van de rechter-commissaris

De beschikking van de rechter-commissaris, waarbij het verzoek om [getuige] als getuige te horen, is afgewezen, houdt onder meer en voor zover van belang het volgende in.

De rechter-commissaris deelt het standpunt van de officier van justitie dat er geen onduidelijkheid (meer) is over de plaats delict. Dat in het proces-verhaal van aangifte in de
aanhef Oudezijds Voorburgwal staat in plaats van Oudezijds Achterburgwal is zeer waarschijnlijk een fout, gemaakt door de verbalisant. Uit de tekst van de aangifte, alsmede de camerabeelden b1ijkt dat het gaat om de Oudezijds Achterburgwal. (…)
De rechter-commissaris deelt ook het standpunt van de officier van justitie dat er geen begin van aannemelijkheid is dat verdachte onder invloed zou zijn en hierdoor een beperkt waarnemingsvermogen zou hebben (…)
De raadsman stelt dat uitsluitend de verklaring van de aangever het bewijsmiddel is voor de afpersing/diefstal en dat daarom de betrouwbaarheid van de verklaring dient te worden getoetst. Deze veel gehanteerde onderbouwing van onderzoekswensen is op zichzelf niet voldoende voor toewijzing van verzoeken. Een dergelijke onderbouwing dient vergezeld te gaan met een begin van aannemelijkheid dat een verklaring onbetrouwbaar zou kunnen zijn. In casu is een dergelijk nadere onderbouwing niet gegeven. Daarnaast is het zeker niet zo dat de aangifte het enige bewijsmiddel is dat ziet op de afpersing/diefstal (…).
Het dossier samenvattend kan worden gesteld dat er naast de aangifte de volgende bewijsmiddelen zijn: de processenverhaal van de camerabeelden waaruit blijkt dat verdachte in de directe nabijheid was van de plaats delict; de route van de telefoon na de melding, het proces-verhaal van bevindingen van motoragent Boeve en het aantreffen van een 20 euro biljet bij verdachte.

Het standpunt van de verdediging

In raadkamer heeft de raadsman verwezen naar de inhoud van het bezwaarschrift.
De raadsman heeft uitdrukkelijk gewezen op het als criterium aan te leggen verdedigingsbelang.

Het standpunt van het Openbaar Ministerie

De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het bezwaarschrift ongegrond verklaard moet worden.

De beoordeling

Het bezwaarschrift is op 28 februari 2019 ter griffie van deze rechtbank ingediend. Dat is binnen de in artikel 182, zesde lid Sv genoemde termijn van veertien dagen na de beschikking van de rechter-commissaris. Verdachte kan dus worden ontvangen in zijn bezwaar.
De rechtbank Amsterdam is bevoegd van het bezwaarschrift kennis te nemen.
Op grond van de stukken en de behandeling in raadkamer stelt de rechtbank het volgende vast.
De rechtbank overweegt dat inmiddels duidelijk is geworden dat de diefstal zou zijn gepleegd op de Oudezijds Achterburgwal, wat ook in het procesdossier is geverbaliseerd (p. B15). Dat dit niet geverifieerd is met aangever doet hier niet aan af. Bovendien kan op basis van de camerabeelden worden vastgesteld dat verdachte kort vóór het delict in de buurt van de plaats delict is geweest.
De raadsman heeft ook gesteld dat, omdat aangever zich als toerist op de wallen bevond, de kans erg groot is dat hij onder invloed was. Het enkele feit dat op de wallen middelen
kunnenworden gebruikt, betekent nog niet dat iedereen die op de wallen is (geweest) middelen
heeftgebruikt. Hier kan ook niet, zonder nadere feiten of omstandigheden, zomaar van worden uitgegaan. Dergelijke feiten of omstandigheden zijn niet gesteld en ook niet op een andere manier uit het dossier naar voren zijn gekomen. Daarnaast was aangever niet met een bepaald doel op de wallen, maar was hij onderweg van het Centraal Station naar het [naam café], welke route voert over de wallen. Voor zover de raadsman had willen betogen dat aangever onderweg was naar voornoemd café om daar drank of drugs te gebruiken, merkt de rechtbank op dat dit café zich specialiseert in koffie, ontbijt en lunch, dus op het gebied van verdovende middelen viel daar weinig te halen. De stelling van de raadsman kan dan ook enkel worden gekwalificeerd als een ‘fishing expedition’, waar de rechtbank niet in meegaat.
Dat aangever als enige over de diefstal kan verklaren moge zo zijn, maar aangever heeft verklaard dat hij niet weet hoe de diefstal in zijn werk is gegaan. Aangever verklaart dat de vermoedelijke dader enige tijd vlak bij hem liep en toen ineens weg was, waarna aangever in zijn zakken voelde en merkte dat hij zijn telefoon niet meer had. Hoe de telefoon precies is weggenomen weet hij niet. Niet valt in te zien hoe aangever over de toedracht nader zou kunnen verklaren.
Ten slotte heeft de raadsman gesteld dat de rechter-commissaris, door het opnoemen van andere bewijsmiddelen in zijn beschikking, niet heeft gekeken naar het verdedigingsbelang, maar vooruit is gelopen op de inhoudelijke behandeling van de strafzaak. Het is weliswaar juist dat het verzoek van de raadsman moet worden getoetst aan het verdedigingsbelang, maar dat de rechter-commissaris niet aan het verdedigingsbelang heeft getoetst is onjuist. De rechter-commissaris is hier enkel ingegaan op de stelling van de raadsman dat slechts sprake was van één bewijsmiddel, te weten de aangifte.
De rechtbank is van oordeel dat verdachte door de afwijzing van het verzoek
redelijkerwijs niet in zijn verdediging wordt geschaad, omdat de punten waarover de
getuige kan verklaren, in redelijkheid niet van belang kunnen zijn voor enige in zijn
strafzaak te nemen beslissing dan wel redelijkerwijze moet worden uitgesloten dat die
getuige iets over bedoelde punten zou kunnen verklaren.

De beslissing

De rechtbank komt tot de volgende beslissing.
De rechtbank wijst het bezwaarschrift af.
Deze beslissing is op 18 april 2019 in raadkamer gegeven door
mr. R.A. Overbosch, voorzitter,
mrs. R.C.J. Hamming en H.E. Hoogendijk rechters,
in tegenwoordigheid van mr. J.B.P. Terwindt, griffier.
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.