ECLI:NL:RBAMS:2019:2903

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
3 april 2019
Publicatiedatum
19 april 2019
Zaaknummer
18/7631 + 18/7632
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot schadevergoeding na vrijspraak en detentie

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 3 april 2019 uitspraak gedaan in een verzoekschrift van een verzoeker die schadevergoeding vroeg na een vrijspraak en detentie. De verzoeker, geboren in 1994, had een verzoek ingediend voor een schadevergoeding van € 420,- voor geleden schade door ondergane verzekering en € 550,- voor de kosten van het opstellen en indienen van het verzoekschrift. De verzoeker was gedetineerd van 6 tot 10 februari 2016 en was op 30 oktober 2018 vrijgesproken van een strafzaak, maar had hoger beroep ingesteld tegen andere strafzaken waarvoor hij was veroordeeld. De rechtbank oordeelde dat de feiten waarvoor de verzoeker was veroordeeld niet in verband stonden met de vrijspraak en dat het verzoek tot schadevergoeding ontvankelijk was. De rechtbank kende de verzoeker een schadevergoeding toe van € 315,- voor de schade door ondergane verzekering en € 550,- voor de kosten van het verzoekschrift, maar verklaarde de verzoeker voor het overige niet-ontvankelijk. De vergoedingen werden verrekend met een bedrag dat de verzoeker nog aan de Staat moest betalen. De beslissing werd openbaar uitgesproken en er staat hoger beroep open voor de verzoeker.

Uitspraak

beschikking

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling Publiekrecht
Teams Strafrecht
Parketnummer: 13/689073-17
RK: 18/7631 en 18/7632
Beschikking op de verzoeken ex artikel 89 en 591a van het Wetboek van Strafvordering (Sv) van:

[verzoeker] ,

geboren op [geboortedag] 1994 te [geboorteplaats]
woonplaats kiezend op het kantooradres van zijn raadsvrouw, mr. M. Dorgelo
[adres] ,
verzoeker.

De procesgang

Het verzoekschrift is op 4 december 2018 ter griffie van deze rechtbank ontvangen.
Op 17 december 2018 heeft het Openbaar Ministerie zijn standpunt schriftelijk kenbaar gemaakt.
De rechtbank heeft op 3 april 2019 de raadsvrouw van verzoeker en de officier van justitie in openbare raadkamer gehoord.
Verzoeker is, hoewel daartoe rechtsgeldig opgeroepen, niet in raadkamer verschenen.

De inhoud van het verzoekschrift

Het verzoekschrift strekt tot het toekennen van een vergoeding van € 420,- voor de schade die verzoeker ten gevolge van ondergane verzekering stelt te hebben geleden.
Het verzoekschrift strekt daarnaast tot het toekennen van een vergoeding van € 550,00 voor de kosten van het opstellen, indienen en behandelen van het verzoekschrift.
De raadsvrouw heeft in raadkamer ter aanvulling op het verzoekschrift en naar aanleiding van het schriftelijk standpunt van het Openbaar Ministerie – kort samengevat – het volgende aangevoerd. Verzoeker is gedetineerd geweest tussen 6 en 10 februari 2016. Vervolgens is de strafzaak gevoegd met een andere zaak, maar van deze strafzaak is hij vrijgesproken. Tegen de andere strafzaak is hoger beroep ingesteld, maar dat loopt enkel tegen die feiten waarvoor hij is veroordeeld.

Het standpunt van het Openbaar Ministerie

De officier van justitie heeft verklaard zich wel te verzetten tegen het toekennen van de standaard vergoeding voor de schade die verzoeker ten gevolge van ondergane verzekering stelt te hebben geleden. De raadsvrouw moet namelijk niet-ontvankelijk worden verklaard in het verzoekschrift omdat de zaak nog loopt in hoger beroep. Bovendien is de zaak ten aanzien waarvan vergoeding wordt gevraagd gevoegd behandeld met een andere zaak, waarvoor verzoeker wél is veroordeeld. Dit maakt dat de raadsvrouw evenmin ontvankelijk is in het verzoek tot het toekennen van de een vergoeding voor kosten van de raadsvrouw.

De beoordeling

Verzoeker is op 6 februari 2016 om 02:34 uur aangehouden en om 14:00 uur in verzekering gesteld op verdenking van oplichting.
Op 9 februari 2016 is verzoeker heengezonden.
De strafzaak is gevoegd behandeld met andere strafzaken tegen verzoeker. Op 30 oktober 2018 is verzoeker door de politierechter in deze rechtbank vrijgesproken van de strafzaak met parketnummer 13/689073-17, maar voor enkele andere strafzaken is hij veroordeeld tot een taakstraf. Tegen dit vonnis is door verzoeker hoger beroep ingesteld, maar volgens de raadsvrouw is dit hoger beroep beperkt tot de strafzaken waar hij voor is veroordeeld.
Volgens artikel 407 eerste lid, Sv kan hoger beroep slechts tegen het vonnis in zijn geheel worden ingesteld. Het tweede lid van dit artikel bepaalt echter dat het hoger beroep kan worden beperkt indien strafbare feiten in eerste aanleg gevoegd aan de rechter zijn voorgelegd. Nu de raadsvrouw in raadkamer te kennen heeft gegeven dat het hoger beroep niet is ingesteld tegen de zaak waarvan vergoeding wordt gevraagd, kan de strafzaak met parketnummer 13/689073-17 als geëindigd worden beschouwd. Klager is in zoverre ontvankelijk in het verzoekschrift.
De rechtbank constateert dat de feiten waarvoor verdachte is veroordeeld niet in enig verband staan met het feit waarvoor de vrijheidsbeneming is ondergaan en waarvan verdachte is vrijgesproken. De rechtbank is dan ook van oordeel dat de zaak met parketnummer 13/689073-17 als zelfstandige zaak heeft te gelden in de onderhavige procedure.
Indien de zaak tegen een verdachte eindigt zonder oplegging van straf of maatregel of als wel een straf en/of maatregel is opgelegd, maar op grond van een feit waarvoor voorlopige hechtenis niet is toegelaten, kan de rechtbank op grond van artikel 89 Sv op verzoek van de gewezen verdachte, hem een vergoeding ten laste van de Staat toekennen voor de schade die hij ten gevolge van ondergane verzekering, klinische observatie of voorlopige hechtenis heeft geleden.
Indien de zaak tegen een verdachte eindigt zonder oplegging van straf of maatregel en zonder dat toepassing is gegeven aan artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht kan op verzoek van de gewezen verdachte op grond van artikel 591a lid 2 Sv, aan hem, uit ’s Rijks kas een vergoeding worden toegekend in de kosten van een advocaat.
Het verzoek kan slechts worden ingediend binnen drie maanden na de beëindiging van de zaak.
Op grond van artikel 90 lid 1 Sv heeft de toekenning van een schadevergoeding steeds plaats, indien en voor zover daartoe, naar het oordeel van de rechtbank, alle omstandigheden in aanmerking genomen, gronden van billijkheid aanwezig zijn.
De strafzaak tegen verzoeker is onherroepelijk geëindigd zonder oplegging van straf of maatregel.
Het verzoek is tijdig ingediend.
Ten aanzien van het verzoek ex artikel 89 Sv
De rechtbank acht, alle omstandigheden in aanmerking genomen en rekening houdend met de levensomstandigheden van verzoeker, gronden van billijkheid aanwezig een schadevergoeding toe te kennen tot een bedrag van na te noemen hoogte.
Bij het bepalen van het aantal dagen dat verzoeker gedurende zijn voorarrest in een politiecel of huis van bewaring heeft doorgebracht, dient aansluiting te worden gezocht bij artikel 136 lid 1 Sv. Onder één dag wordt verstaan een tijd van vierentwintig uren. Dit brengt mee dat de dag van de invrijheidstelling niet voor vergoeding in aanmerking komt. De eerste dag van de inverzekeringstelling wordt echter altijd naar de maatstaf van een volledige dag vergoed.
Verzoeker heeft drie dagen dagen op een politiebureau doorgebracht. De rechtbank kent een standaard schadevergoeding toe van € 105,00 per dag die op het politiebureau is doorgebracht.
Ten aanzien van het verzoek ex artikel 591a Sv
De rechtbank zal voor het opmaken, indienen en behandelen van het verzoekschrift de standaardvergoeding toekennen.
Ten aanzien van het verrekenen ex artikel 90 lid 3 Sv
Indien de rechter naar aanleiding van een verzoek ex artikel 89 en/of 591a Sv beslist tot het toekennen van (schade)vergoeding, wordt op grond van artikel 90 lid 3 Sv, het uit te keren bedrag verrekend met geldboeten en andere aan de Staat verschuldigde geldsommen, tot betaling waarvan de verzoeker bij onherroepelijk geworden vonnis of arrest in een strafzaak is veroordeeld of tot betaling waartoe de verzoeker op grond van een jegens hem uitgevaardigde, onherroepelijk geworden strafbeschikking verplicht is indien die nog niet door hem zijn voldaan.
Uit gegevens van het Centraal Justitieel Incasso Bureau (CJIB) blijkt dat verzoeker op grond van jegens hem onherroepelijk geworden strafbeschikkingen verplicht is € 1.035,- aan de Staat te betalen.
De op grond van artikelen 89 en 591a Sv aan verzoeker uit te keren (schade)vergoedingsbedragen zullen worden verrekend met het bedrag dat verzoeker op grond van bovengenoemde strafbeschikkingen verplicht is aan de Staat te betalen.
De rechtbank komt tot de volgende beslissing.

De beslissing

Ten aanzien van het verzoek ex artikel 89 Sv:
De rechtbank kent aan verzoeker ten laste van de Staat een vergoeding toe van € 315,- (driehonderdvijftien euro) voor de schade die verzoeker ten gevolge van ondergane verzekering heeft geleden.
Ten aanzien van het verzoek ex artikel 591a Sv:
De rechtbank kent aan verzoeker uit ’s Rijks kas een vergoeding toe van € 550,00 (vijfhonderdvijftig euro) voor de kosten van het opstellen, indienen en behandelen van het verzoekschrift.
Verklaart verzoeker voor het overige niet-ontvankelijk in zijn verzoekschrift.
Ten aanzien van de verrekening ex artikel 90 lid 3 Sv:
De (schade)vergoedingsbedragen worden verrekend met het bedrag dat verzoeker de Staat nog moet betalen met dien verstande dat aan verzoeker niets zal worden uitgekeerd en aan de Staat in de persoon van het CJIB € 865,-.
Deze beslissing is gegeven door
mr. W.H. van Benthem, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. J.B.P. Terwindt, griffier,
en in het openbaar uitgesproken op 3 april 2019.
Tegen deze beslissing staat voor verzoeker hoger beroep open,
in te stellen ter griffie van deze rechtbank,
binnen een maand na betekening van deze beschikking.
De rechtbank Amsterdam, enkelvoudige kamer, beveelt de tenuitvoerlegging van deze beschikking door overmaking van
  • € 389,- (driehonderdnegenentachtig euro) onder vermelding van CJIB-nummer 1132 5420 0320 6837;
  • € 104,- (honderdvier euro) onder vermelding van CJIB-nummer 2132 5420 0329 1693;
  • € 144,- (honderdvierenveertig euro) onder vermelding van CJIB-nummer 4132 5420 0301 0918;
  • € 149,- (honderdnegenenveertig euro) onder vermelding van CJIB-nummer 5132 5420 0320 6798, en
  • € 79,- (negenenzeventig euro) onder vermelding van CJIB-nummer 1132 5420 0333 4273,
op [IBAN rekeningnummer] , ten name van
Centraal Justitieel Incasso Bureau te Leeuwarden.
Aldus gedaan op 3 april 2019 door mr. W.H. van Benthem, rechter.