ECLI:NL:RBAMS:2019:2895

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
23 april 2019
Publicatiedatum
19 april 2019
Zaaknummer
13/845061-16 (A) en 13/845236-16 (B)
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van belastingfraude en veroordeling voor gewoontewitwassen

In deze strafzaak, behandeld door de Rechtbank Amsterdam, zijn de verdachten aangeklaagd voor belastingfraude en gewoontewitwassen. De rechtbank heeft op 23 april 2019 uitspraak gedaan na een zitting op 9 april 2019. In zaak A werd de verdachte verweten dat hij tussen 2011 en 2014 een onjuiste aangifte inkomstenbelasting had gedaan. De rechtbank oordeelde dat er onvoldoende bewijs was dat de verdachte in die periode belastingplichtig was in Nederland, en sprak hem vrij van dit ten laste gelegde feit. In zaak B werd de verdachte beschuldigd van gewoontewitwassen van een bedrag van € 1.095.817,- in de periode van 7 januari 2011 tot en met 11 mei 2016. De rechtbank concludeerde dat er een vermoeden van witwassen bestond, aangezien de verdachte een luxe levensstijl had zonder regulier inkomen. De verdachte had verklaard dat de geldbedragen afkomstig waren van leningen en schenkingen, maar de rechtbank vond deze verklaringen niet voldoende concreet en verifieerbaar. Uiteindelijk werd de verdachte schuldig bevonden aan gewoontewitwassen en kreeg hij een gevangenisstraf van twaalf maanden opgelegd. De rechtbank hield rekening met de schending van de redelijke termijn van berechting en de eerdere veroordelingen van de verdachte, maar besloot dat de ernst van het feit een zwaardere straf rechtvaardigde.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VERKORT VONNIS
Parketnummers: 13/845061-16 (A) en 13/845236-16 (B)
Datum uitspraak: 23 april 2019
Verkort vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1968,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres
[adres] , [woonplaats] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit verkort vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 9 april 2019.
De rechtbank heeft de zaken, die bij afzonderlijke dagvaardingen onder de bovenvermelde parketnummers zijn aangebracht, gevoegd. Deze zaken worden hierna als respectievelijk zaak A en zaak B aangeduid.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie,
mr. O.J.M. van der Bijl, en van wat verdachte en zijn raadslieden, mr. A.G. van der Plas en mr. A.B. Vissers, naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is, kort gezegd, ten laste gelegd dat hij zich heeft schuldig gemaakt aan:
Zaak A
Medeplegen van belastingfraude door het doen van een onjuiste of onvolledige aangifte inkomstenbelasting over de jaren 2011 tot en met 2014.
Zaak B
Medeplegen van (gewoonte) witwassen van een geldbedrag van € 1.095.817,- in de periode van 7 januari 2011 tot en met 11 mei 2016.
De tekst van de volledige tenlastelegging is opgenomen in een bijlage
,die aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.

3.Waardering van het bewijs

3.1
Vrijspraak van het in zaak A tenlastegelegde
Verdachte wordt in zaak A verweten dat hij in Nederland een onjuiste of onvolledige aangifte Inkomstenbelasting heeft gedaan over de jaren 2011 tot en met 2014, door in die aangifte opzettelijk geen (belastbaar) inkomen en/of vermogen op te nemen, terwijl dit feit ertoe strekte dat te weinig belasting werd geheven.
De officier van justitie heeft zich – overeenkomstig zijn schriftelijke requisitoir – op het standpunt gesteld dat het in zaak A ten laste gelegde moet worden bewezen verklaard.
De rechtbank overweegt als volgt.
Met de raadsvrouw, mr. Vissers, is de rechtbank van oordeel dat het dossier onvoldoende bewijs bevat dat verdachte in de periode 2011 tot en met 2014 fiscaal inwoner van Nederland en dus belastingplichtig was. Het uiterst summiere dossier houdt op dat punt niet meer in dan dat verdachte weliswaar stond ingeschreven in Jordanië, maar regelmatig werd gesignaleerd bij de woning aan de [adres 1] en dat hij werd gezien bij het terrein van de voetbalclub [naam voetbalclub] . De officier van justitie heeft ter zitting verder geen nadere onderbouwing hiervan gegeven. De rechtbank oordeelt dat om die reden niet voldoende concreet kan worden vastgesteld in hoeverre verdachte in zekere periodes daadwerkelijk gedurende langere tijd in Nederland verbleef en om die reden mogelijk in Nederland in de tenlastegelegde jaren ook belastingplichtig zou zijn. Verdachte zal daarom van het in zaak A ten laste gelegde worden vrijgesproken. De overige gevoerde verweren behoeven om die reden geen bespreking meer.
3.2
Bewijsmotivering ten aanzien van het in zaak B tenlastegelegde
De officier van justitie heeft zich – overeenkomstig zijn schriftelijke requisitoir – op het standpunt gesteld dat het in zaak B ten laste gelegde gewoontewitwassen wettig en overtuigend kan worden bewezen.
De raadsvrouw, mr. Van der Plas, heeft - overeenkomstig haar overgelegde pleitnota - betoogd dat verdachte van het in zaak B tenlastegelegde moet worden vrijgesproken. Zij heeft daartoe, zakelijk weergegeven, het volgende aangevoerd. Het uitgavenpatroon van verdachte in de ten laste gelegde periode is niet wat men zou mogen verwachten van iemand zonder regulier inkomen of eigen vermogen, zodat er een reëel vermoeden van witwassen bestond. Verdachte heeft echter al in een vroeg stadium verklaringen afgelegd over de herkomst van het in de tenlastelegging genoemde geldbedrag. Uit het door de FIOD verrichte onderzoek naar deze verklaringen is bovendien gebleken dat alle geldstromen traceerbaar zijn naar onverdachte bronnen, te weten naar leningen van succesvolle Nederlandse zakenlieden ( [naam 1] en de familie [naam 2] ) en schenkingen van verdachtes vermogende ouders in Jordanië. Daarom kan met voldoende zekerheid worden aangenomen dat de ten laste gelegde geldbedragen een legale herkomst hebben.
De rechtbank overweegt op dat punt het volgende.
Indien op grond van de beschikbare bewijsmiddelen geen rechtstreeks verband valt te leggen tussen een voorwerp en een bepaald misdrijf, kan niettemin bewezen worden geacht dat een voorwerp "uit enig misdrijf" afkomstig is, indien het op grond van de vastgestelde feiten en omstandigheden niet anders kan zijn dan dat het in de tenlastelegging genoemde voorwerp uit enig misdrijf afkomstig is. In dat geval volgt de rechtbank het toetsingskader zoals dat door het gerechtshof Amsterdam bij arrest van 11 januari 2013 (ECLI:NL:GHAMS:2013:BY8481) in een stappenplan is uiteengezet.
Allereerst zal dan moeten worden vastgesteld of de feiten en omstandigheden van dien aard zijn dat zonder meer sprake is van een vermoeden van witwassen. Indien die situatie zich voordoet, mag van de verdachte worden verlangd dat hij een verklaring geeft voor de herkomst van dat voorwerp. Zo’n verklaring dient te voldoen aan de vereisten dat zij concreet, min of meer verifieerbaar en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijk is.
Verdachte is ten laste gelegd dat hij geldbedragen van (in totaal) € 1.095.817,- zou hebben witgewassen. Die geldbedragen zijn blijkens het dossier, kort gezegd, opgebouwd uit geldstromen vanuit het buitenland (Jordanië) waarvan de herkomst onduidelijk is, en uit contante stortingen op bankrekeningen waarover verdachte kon beschikken:
€ 451.215,- aan aflossingen van leningen van [naam 1] uit het buitenland
€ 428.599,- aan andere bijboekingen uit het buitenland
€ 216.003,-aan contante stortingen
Totaal € 1.095.817,-
De rechtbank overweegt allereerst dat er in onderhavige zaak geen rechtstreeks verband is te leggen tussen voornoemde geldstromen en een bepaald misdrijf. De rechtbank is evenwel, met de officier van justitie en de raadsvrouw, van oordeel dat er zonder meer sprake is van een vermoeden van witwassen. De rechtbank overweegt daartoe, kort gezegd, dat verdachte er in de ten laste gelegde periode een luxe levensstijl op nahield en vaak contante stortingen deed, terwijl hij geen regulier inkomen of eigen vermogen had. Deze luxe levensstijl werd door verdachte (hoofdzakelijk) bekostigd door middel van leningen (van onder andere [naam 1] ). Dit betroffen veelal kortlopende leningen tegen een hoog rentepercentage. De aflossingen op die leningen werden terugbetaald via Jordanese bankrekeningen. Daarnaast lijkt verdachte gebruik te maken van Nederlandse bankrekeningen op naam van zijn ouders, waarop periodiek grote geldbedragen uit het buitenland worden bijgeschreven.
Gelet op dit witwasvermoeden mag van verdachte worden verlangd dat hij een verklaring geeft over de herkomst van genoemde geldstromen. Deze verklaring moet concreet, min of meer verifieerbaar en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijk zijn.
Verdachte heeft in dat verband gedurende het onderzoek en ter terechtzitting meerdere verklaringen afgelegd. Kort en zakelijk weergegeven heeft verdachte verklaard dat hij leningen bij [naam 1] heeft afgesloten, die hij naar Jordanië heeft overgemaakt met de bedoeling om daar een onderneming op te zetten en met name ook leningen aan derden te verstrekken met een fiks rentepercentage. Toen dat opzetten van deze onderneming niet bleek te lukken, heeft hij de geleende geldbedragen weer via een wisselkantoor teruggeboekt naar Nederland ter aflossing van de leningen van [naam 1] . Verder heeft verdachte verklaard dat een deel van de overboekingen uit Jordanië afkomstig waren van zijn zeer vermogende vader. Over de contante stortingen op rekeningen in Nederland heeft verdachte nog verklaard dat hij regelmatig grote bedragen (tot een maximum van € 10.000,-) in contanten van zijn vader meekreeg als hij vanuit Jordanië naar Nederland terugreisde. Over de contante stortingen op de bankrekening van [naam 3] heeft verdachte verklaard dat hij daarover beschikte door de schenkingen en leningen en dat [naam 3] daarmee rekeningen voor verdachte betaalde omdat verdachte nog niet kon internetbankieren en dit zo voor hem gemakkelijk was.
De rechtbank overweegt dat de verklaring van verdachte, dat hij geld van [naam 1] heeft geleend, voldoende concreet en verifieerbaar is. Voor zijn verklaring over de vanuit Jordanië naar Nederland overgeboekte geldbedragen geldt dat echter niet. Verdachte heeft daarvan immers niet meer aangegeven dan dat die geldbedragen i) de terugboeking van de geleende geldbedragen van [naam 1] betroffen en ii) dat de geldbedragen afkomstig waren van zijn zeer vermogende vader.
Naar het oordeel van de rechtbank kan niet méér worden vastgesteld dan dat er grote geldbedragen (afkomstig van leningen van [naam 1] ) naar Jordanië zijn overgemaakt en dat er vervolgens grote geldbedragen weer terug zijn overgeboekt. Verdachte heeft aldus, kort gezegd, honderdduizenden euro’s heen en weer geschoven tussen Jordanië en Nederland. Wat de herkomst van de via een wisselkantoor uit Jordanië overgemaakte geldbedragen is, is door verdachte geenszins inzichtelijk gemaakt. De enkele stelling dat dit de eerder van [naam 1] geleende geldbedragen zijn, maakt dit niet concreet en verifieerbaar en is daartoe derhalve onvoldoende.
Ditzelfde geldt voor de verklaring van verdachte dat zijn vader zeer vermogend was en dat het geld deels van hem afkomstig was. Verdachte heeft deze verklaring niet concreet gemaakt. Hij komt immers - ook na doorvragen op de zitting - niet veel verder dan dat dit nou één keer zo is en dat velen dit bevestigen. Verdachte heeft echter geen enkel aanknopingspunt gegeven om zijn verklaring te kunnen verifiëren. Dat de geldbedragen die zijn overgeboekt vanuit Jordanië een legale herkomst hebben staat daarmee naar het oordeel van de rechtbank dan ook geenszins vast.
Ditzelfde geldt ook voor de verklaring dat verdachte grote contante geldbedragen van zijn vader meekreeg. Deze verklaring is om dezelfde reden niet verifieerbaar. De blote stelling van verdachte dat zijn vader vermogend is, is onvoldoende om het witwasvermoeden te weerleggen.
Ten aanzien van de contante stortingen op de bankrekening van [naam 3] , heeft verdachte ook geen verklaring afgelegd waardoor de herkomst van de gelden geverifieerd kan worden. Het verwijzen naar het simpele feit dat hij over dat geld beschikte door de leningen en schenkingen is daartoe volstrekt onvoldoende.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat verdachte onvoldoende inzicht heeft gegeven in de herkomst van de uit het buitenland overgemaakte geldbedragen en de contante stortingen in Nederland. Omdat een concrete en min of meer verifieerbare verklaring voor de herkomst van de geldbedragen ontbreekt, is de rechtbank van oordeel dat het niet anders kan zijn dan dat de geldbedragen van misdrijf afkomstig zijn en dat de verdachte dit ook wist. Het in zaak B ten laste gelegde witwassen kan dan ook wettig en overtuigend worden bewezen. De rechtbank kan echter niet vaststellen dat het gehele ten laste gelegde geldbedrag van misdrijf afkomstig is. Er kan immers enige overlap bestaan met geld dat afkomstig is van leningen van [naam 1] . De rechtbank gaat er gezien de hoogte van de bijboekingen en contante stortingen wel van uit dat het meerdere honderdduizenden euro’s betreft en minimaal de ruim vierhonderdduizend euro die vanuit Jordanië is overgemaakt. Om die reden zal, met inachtneming van het vorenstaande, worden bewezen verklaard dat verdachte ‘geldbedragen’ heeft witgewassen.
Gelet op de langere periode waarover verdachte zich hieraan heeft schuldig gemaakt acht de rechtbank ten slotte ook bewezen dat hij van dat witwassen een gewoonte heeft gemaakt.
De rechtbank acht niet bewezen dat verdachte dit feit tezamen en in vereniging met een ander of anderen heeft gepleegd en spreekt hem daarvan vrij.

4.Bewezenverklaring

De rechtbank acht bewezen dat verdachte
in de periode van 7 januari 2011 tot en met 11 mei 2016 in Nederland en/of Jordanië,
van het plegen van witwassen een gewoonte heeft gemaakt,
immers heeft verdachte geldbedragen verworven, voorhanden gehad, overgedragen en omgezet, terwijl hij wist dat die
geldbedragengeheel of gedeeltelijk - onmiddellijk of middellijk - afkomstig waren uit enig misdrijf.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

5.Bewijsvoering

De rechtbank grondt haar beslissing dat verdachte het bewezen geachte heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat. Indien tegen dit verkort vonnis hoger beroep wordt ingesteld, worden de door de rechtbank gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het verkort vonnis. Deze aanvulling wordt dan aan het verkort vonnis gehecht.

6.De strafbaarheid van het feit

Het bewezen geachte feit is volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.Motivering van de straf

De officier van justitie heeft bij requisitoir gevorderd dat verdachte ter zake van de in zaak A en B ten laste gelegde feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van zes maanden, met aftrek van voorarrest.
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals van een en ander ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan gewoontewitwassen. Het witwassen van criminele gelden vormt een ernstige bedreiging van de legale economie en tast de integriteit van het financiële en economische verkeer aan. Door zich schuldig te maken aan witwassen heeft verdachte eraan meegewerkt dat opbrengsten van misdrijven aan het zicht van justitie worden onttrokken en bijgedragen aan de risico’s voor de financiële markt. Het witwassen van crimineel geld werkt bovendien het voortbestaan van verschillende vormen van criminaliteit in de hand.
De rechtbank heeft kennisgenomen van het strafblad van verdachte van 15 februari 2019, waaruit blijkt dat verdachte eerder onherroepelijk is veroordeeld voor het plegen van strafbare feiten, zij het langer geleden. De rechtbank zal deze veroordeling dan ook niet meewegen bij de strafoplegging.
Voor het bepalen van de op te leggen straf heeft de rechtbank aansluiting gezocht bij de oriëntatiepunten voor strafoplegging in fraudezaken. Bewezen is verklaard dat verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan gewoontewitwassen van geldbedragen. De rechtbank heeft niet kunnen vaststellen hoeveel geld verdachte exact heeft witgewassen, maar zoals hiervoor in rubriek 3.2 is overwogen, heeft verdachte over een periode van ruim vijf jaar honderdduizenden euro’s heen en weer geschoven tussen Nederland en Jordanië, waarbij in ieder geval een bedrag van ruim vierhonderdduizend euro vanuit Jordanië naar Nederland is overgemaakt waarvan de herkomst volstrekt onduidelijk is. De rechtbank zal daarom uitgaan van het oriëntatiepunt voor fraudezaken met een benadelingsbedrag tussen de € 250.000,- en
€ 500.000,-, te weten een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van twaalf tot achttien maanden. Het feit dat verdachte een gewoonte heeft gemaakt van het witwassen, beschouwt de rechtbank daarbij als strafverzwarend.
De rechtbank heeft echter ook geconstateerd dat sprake is van schending van de redelijke termijn van berechting als bedoeld in artikel 6 van het EVRM, aangezien er tussen de dag waarop verdachte in verzekering is gesteld, namelijk op 12 mei 2016, en het wijzen van dit vonnis op 23 april 2019, een termijn van meer dan 24 maanden is gelegen. De rechtbank zal deze overschrijding van de redelijke termijn in het voordeel van verdachte meewegen bij de strafbepaling.
De rechtbank is van oordeel dat de eis van de officier van justitie onvoldoende recht doet aan de ernst van het feit. Alles afwegende acht de rechtbank een gevangenisstraf voor de duur van twaalf maanden passend.

9.Beslag

De officier van justitie heeft zich ten aanzien van de inbeslaggenomen voorwerpen op het standpunt gesteld dat het horloge van het merk Audemars Piquet aan de rechthebbende mag worden teruggegeven, indien kan worden vastgesteld dat dit horloge aan de heer [naam 4] toebehoort. De op de beslaglijst vermeldde sieraden en de horloges die aan verdachte toebehoren, moeten verbeurd worden verklaard. De horlogedozen mogen aan verdachte worden teruggegeven.
De rechtbank overweegt het volgende.
Verbeurdverklaring
De onder 49, 52, 60 en 61 op de beslaglijst genoemde voorwerpen, te weten twee horloges en twee ringen, zullen worden verbeurd verklaard, aangezien deze voorwerpen door middel van of uit de baten van het bewezenverklaarde zijn verkregen.
Teruggave aan verdachte
De onder 48, 50, 53, 54, 55, 58, 62 en 63 genoemde voorwerpen, te weten zeven horlogeboxen en een Rolex garantiecertificaat, zullen aan verdachte worden teruggegeven.
Bewaring te behoeve van de rechthebbende
Het als nummer 51 op de beslaglijst vermelde horloge van het merk Audemars Piquet zal worden bewaard ten behoeve van de rechthebbende.

10.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen 33, 33a en 420ter van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften zijn toepasselijk zoals geldend ten tijde van het bewezenverklaarde.

11.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart het in
zaak Aten laste gelegde niet bewezen en
spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het in
zaak Bten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
gewoontewitwassen.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvan
12 (twaalf) maanden.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Verklaart verbeurdde op de beslaglijst vermelde voorwerpen, te weten:
49. 1.00 STK Horloge [nummer]
52. 1.00 STK Horloge Backes & Strauss
60. 1.00 STK Ring kl: Zilver
61. 1.00 STK Ring kl: Goud
Gelast de teruggave aan verdachtevan de op de beslaglijst vermelde voorwerpen, te weten:
48. 1.00 STK Box Rolex
50. 1.00 STK Box Rolex
53. 1.00 STK Box Backes&Strauss
54. 1.00 STK Box Rolex
55. 1.00 STK Box Rolex
58. 1.00 STK Certificaat Rolex garantie
62. 1.00 STK Box Rolex
63. 1.00 STK Box Rolex
Gelast de bewaring ten behoeve van de rechthebbendevan het op de beslaglijst genoemde voorwerp, te weten:
51. 1.00 STK Horloge Audemars Piquet [nummer]
Heft ophet - geschorste - bevel tot voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door
mr. B. Vogel, voorzitter,
mrs. J.P.W. Helmonds en N.J. Koene, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. C. de Bruin, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 23 april 2019.