Op 16 april 2019 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een 43-jarige man, die werd beschuldigd van het invoeren van 4,7 kilogram cocaïne in Nederland in oktober 2018, samen met een medeverdachte. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte ook in het bezit was van voorwerpen die bestemd waren voor het overtreden van de Opiumwet. Tijdens de zitting op 2 april 2019 zijn de zaken, aangeduid als zaak A en zaak B, gevoegd behandeld. De officier van justitie, mr. S.M. Hoogerheide, heeft een gevangenisstraf van 40 maanden geëist, terwijl de verdediging pleitte voor een straf gelijk aan de duur van het voorarrest, gezien de verdachte een first offender is.
De rechtbank heeft de verklaringen van de medeverdachte en de resultaten van de doorzoeking van de woning van de verdachte als bewijs geaccepteerd. De rechtbank oordeelde dat de doorzoeking rechtmatig was en dat de verdachte betrokken was bij de invoer van de cocaïne. De rechtbank heeft de verdachte schuldig bevonden aan het medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet en heeft hem veroordeeld tot een gevangenisstraf van 48 maanden, met aftrek van voorarrest. Daarnaast zijn er verschillende voorwerpen, waaronder telefoons en geld, verbeurd verklaard of onttrokken aan het verkeer.
De rechtbank heeft bij de strafoplegging rekening gehouden met de ernst van de feiten, de rol van de verdachte binnen een drugssmokkelorganisatie en het feit dat hij niet eerder was veroordeeld. De uitspraak benadrukt de schadelijkheid van harddrugs en de impact op de gezondheid van gebruikers.