ECLI:NL:RBAMS:2019:2788

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
11 april 2019
Publicatiedatum
16 april 2019
Zaaknummer
13/263714-18
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot diefstal met geweld in vereniging door minderjarige verdachte

In deze strafzaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 11 april 2019 uitspraak gedaan in de zaak tegen een minderjarige verdachte, geboren in 2002 en zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland. De verdachte is beschuldigd van meerdere pogingen tot diefstal met geweld in vereniging, gepleegd op 23 december 2018 in Amsterdam. De rechtbank heeft de zaak behandeld op tegenspraak, waarbij de officier van justitie, mr. M. van der Linden, de vordering heeft ingediend. De rechtbank heeft kennisgenomen van de verklaringen van de verdachte, zijn raadsvrouw mr. Y. Karga, en verschillende medewerkers van de Raad voor de Kinderbescherming, Stichting Nidos en Samen Veilig Midden-Nederland.

De tenlastelegging omvat drie feiten: de poging tot diefstal van twee tassen uit een woning, de poging tot diefstal van goederen uit een andere woning, en de diefstal van een telefoon met geweld. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte samen met medeverdachten handelde en dat er geweld is gebruikt tegen de slachtoffers. De rechtbank heeft de betrokkenheid van de verdachte bij de feiten bewezen verklaard, waarbij de samenwerking met de medeverdachten als nauwe en bewuste samenwerking is gekwalificeerd.

De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een jeugddetentie van 180 dagen, waarvan 70 dagen onvoorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar en bijzondere voorwaarden, waaronder meldplicht en deelname aan onderwijs. Daarnaast is de verdachte veroordeeld tot schadevergoeding aan het slachtoffer van de diefstal. De rechtbank heeft rekening gehouden met de ernst van de feiten, de kwetsbaarheid van de slachtoffers en de gevolgen van de daden voor de slachtoffers. De rechtbank heeft de verdachte als first offender aangemerkt en heeft de strafoplegging in overeenstemming gebracht met de landelijke oriëntatiepunten voor straftoemeting.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Parketnummer: 13-263714-18
Datum uitspraak: 11 april 2019
op tegenspraak
VERKORT VONNIS
van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] ( [geboorteland] ) op [geboortedag] 2002,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland, gedetineerd in de [plaats detentie] .
De rechtbank heeft beraadslaagd naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 28 maart 2019.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. M. van der Linden en van wat verdachte en zijn raadsvrouw, mr. Y. Karga, naar voren hebben gebracht.
Voorts heeft de rechtbank kennisgenomen van wat onder meer door mevrouw [medewerker RvK] , namens de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad), mevrouw [medewerker Nidos] namens Stichting Nidos (hierna: het Nidos) en de heer [medewerker SAVE] namens Samen Veilig Midden-Nederland (hierna: SAVE) ter zitting naar voren is gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat
1.
hij op of omstreeks 23 december 2018 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte en/of zijn mededader(s) voorgenomen misdrijf om (uit een woning gelegen aan de [adres 1] ) twee, althans één of meer tas(sen) (met inhoud), in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde, te weten aan [persoon 1] , weg te nemen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen door naar de woning aan de [adres 1] te gaan waarna hij, verdachte en/of zijn mededader(s) (vervolgens)
- bij die woning heeft/hebben aangebeld en zich heeft/hebben voor gedaan als postbode(s) en/of (vervolgens)
- die woning is/zijn binnen gegaan en/of voornoemde tas(sen) van de tafel heeft/hebben afgepakt en/of (vervolgens)
- met die tas(sen) richting de uitgang van die woning is/zijn gerend;
2.
hij op of omstreeks 23 december 2018 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om (uit een woning gelegen aan de [adres 2] ) enig goed en/of geldbedrag van zijn/hun gading, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde(n), te weten aan [persoon 2] en/of [persoon 3] , weg te nemen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen en deze poging diefstal te doen voorafgaan, te doen vergezellen en/of te doen volgen van geweld en/of bedreiging met geweld tegen [persoon 2] , te plegen met het oogmerk om die voorgenomen diefstal voor te bereiden of gemakkelijk te maken, of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf en/of andere deelnemer(s) aan het misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, door naar de woning van voornoemde [persoon 2] en/of [persoon 3] te gaan waarna hij, verdachte en/of zijn mededader(s) (vervolgens)
- heeft/hebben aangebeld bij voornoemde [persoon 2] en/of [persoon 3] en/of (vervolgens)
- de deur van die woning met kracht heeft/hebben opengeduwd en/of (vervolgens)
- éénmaal of meermalen voornoemde [persoon 2] (met kracht) heeft/hebben weggeduwd en/of naar binnen heeft/hebben geduwd;
3.
hij op of omstreeks 23 december 2018 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, een telefoon (zwarte Samsung Galaxy, in een hoes) en/of een ov-kaart en/of een ING-bankpas en/of 35 euro, in elk geval enig goed en/of geldbedrag, dat geheel of ten dele aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde(n), te weten aan [persoon 4] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl deze diefstal werd voorafgegaan, vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen [persoon 4] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden of gemakkelijk te maken, of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf of andere deelnemers aan het misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, door voornoemde telefoon (in een hoes) met kracht uit de hand(en) van voornoemde [persoon 4] te trekken en/of weg te pakken en/of weg te grissen;

2.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

3.Waardering van het bewijs

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:
1.
op 23 december 2018 te Amsterdam, tezamen en in vereniging met een ander, ter uitvoering van het door verdachte en zijn mededader voorgenomen misdrijf om uit een woning gelegen aan de [adres 1] , twee tassen met inhoud, die aan een ander dan aan verdachte en zijn mededader toebehoorden, weg te nemen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen door naar de woning aan de [adres 1] te gaan waarna hij, verdachte en zijn mededader vervolgens
- hebben aangebeld en zich voor hebben gedaan als postbode en vervolgens
- die woning binnen zijn gegaan en voornoemde tassen van de tafel in die woning hebben afgepakt en vervolgens
- met die tas(sen) richting de uitgang van die woning zijn gerend.
2.
op 23 december 2018 te Amsterdam, tezamen en in vereniging met anderen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om uit een woning gelegen aan de [adres 2] enig goed en/of geldbedrag van hun gading, dat aan een ander dan aan verdachte en zijn mededaders toebehoorden, te weten aan [persoon 2] en/of [persoon 3] , weg te nemen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen en deze poging diefstal te doen voorafgaan en te doen vergezellen van geweld tegen [persoon 2] , te plegen met het oogmerk om die voorgenomen diefstal voor te bereiden of gemakkelijk te maken, door naar de woning van voornoemde [persoon 2] en/of [persoon 3] te gaan waarna hij, verdachte en zijn mededader vervolgens
- hebben aangebeld bij voornoemde [persoon 2] en/of [persoon 3] en vervolgens
- voornoemde [persoon 2] met kracht hebben weggeduwd en naar binnen hebben geduwd.
3.
op 23 december 2018 te Amsterdam, tezamen en in vereniging met anderen, een telefoon, zwarte Samsung Galaxy, in een hoes, en een ov-kaart en een ING-bankpas en 35 euro, dat aan een ander dan aan verdachte en zijn mededaders toebehoorden, te weten aan [persoon 4] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl deze diefstal werd vergezeld van geweld tegen [persoon 4] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken, door voornoemde telefoon met kracht uit de handen van voornoemde [persoon 4] te trekken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in zijn verdediging geschaad.

4.Bewijs

De rechtbank grondt haar beslissing dat verdachte het bewezen geachte heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.
Bewijsmotivering feit 2 en feit 3
Anders dan de raadsvrouw, is de rechtbank van oordeel dat ten aanzien van zowel feit 2 als feit 3 sprake is van medeplegen door verdachte en dat daarbij ook geweld is gebruikt.
De rechtbank stelt daarbij allereerst vast dat verdachte de nacht (en vroege ochtend) van 23 december 2018 samen met zijn medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] in het centrum van Amsterdam heeft doorgebracht.
De rechtbank leidt dit gezamenlijk optrekken door verdachte en zijn medeverdachten af uit het proces-verbaal van bevindingen betreffende de camerabeelden van de T-Mobile winkel (gelegen aan de [straatnaam 1] ). Op deze camerabeelden van 23 december 2018 tussen 02:07.27 uur en 02.11.44 uur worden verdachte en zijn medeverdachten door de politie herkend. Enkele uren later worden verdachte en zijn medeverdachten, blijkens het proces-verbaal van bevindingen betreffende de camerabeelden in het [naam hotel] hotel (gelegen aan de [straatnaam 2] ), tussen 07:02:28 uur tot 07:11:06 uur ook weer in elkaars aanwezigheid gezien. Vervolgens worden verdachte en zijn medeverdachten door de politie herkend op de camerabeelden van de woning aan de [adres 2] tussen 07:21:38 uur tot 07:23:47 uur. Uiteindelijk worden verdachte en zijn medeverdachten [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] op 23 december 2018 om 09:00 uur gezamenlijk aangehouden, nadat zij hiervoor, blijkens het proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige 1] , omstreeks 08:30 uur rennend over de [straatnaam 2] worden gezien. Daarnaast heeft verdachte ter zitting verklaard dat hij die nacht van 23 december 2018 samen met zijn medeverdachten [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] was en ook [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] hebben bij de politie verklaard dat zij die nacht samen waren.
Medeplegen
Voor de kwalificatie medeplegen is vereist dat sprake is van een nauwe en bewuste samenwerking. Die kwalificatie is slechts gerechtvaardigd als de bewezenverklaarde bijdrage van de verdachte aan het delict van voldoende gewicht is. Bij de vorming van het oordeel dat sprake is van de voor medeplegen vereiste nauwe en bewuste samenwerking, kan rekening worden houden met onder meer de intensiteit van de samenwerking, de onderlinge taakverdeling, de rol in de voorbereiding, de uitvoering of de afhandeling van het delict en het belang van de rol van de verdachte, diens aanwezigheid op belangrijke momenten en het zich niet terugtrekken op een daartoe geëigend tijdstip [1] .
Betrokkenheid verdachte feit 2
Uit de bewijsmiddelen leidt de rechtbank met betrekking tot de betrokkenheid van verdachte bij het ten laste gelegde onder feit 2 het volgende af.
Uit het proces-verbaal van aangifte van mevrouw [persoon 2] (namens [persoon 3] ) volgt dat er op 23 december 2018 omstreeks 07.20 uur wordt aangebeld bij de woning van aangeefster, woonachtig aan de [adres 2] te Amsterdam. Aangeefster doet de deur open en ziet dan drie jongens staan, waarvan er twee direct op haar aflopen. Een jongen met een zwart jasje duwt haar de woning in en staat hierna ook zelf in de woning. Mevrouw [persoon 2] probeert hem terug te duwen, maar de jongen begint steeds harder tegen haar aan te duwen. Achter hem staat nog een jongen. Deze jongen blijft staan en roept van alles naar mevrouw [persoon 2] . Uiteindelijk lukt het mevrouw [persoon 2] om de beide jongens uit de deuropening weg te duwen.
Zowel verdachte, als ook de medeverdachten [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] , worden op de camerabeelden van de woning aan de [adres 2] herkend. Op de beelden is, blijkens het betreffende proces-verbaal van bevindingen, te zien dat de drie verdachten eerst samen lopen, waarna [medeverdachte 2] bij de woning aan de [adres 2] aanbelt. Verdachte gaat achter hem staan en [medeverdachte 1] staat daar weer achter. Alle drie lopen zij vervolgens richting aangeefster en de deur. [medeverdachte 2] loopt daarbij voorop, daarachter verdachte en daar weer achter [medeverdachte 1] . [medeverdachte 2] betreedt de woning. Verdachte blijft voor de drempel van de woning staan en steekt zijn hoofd in de woning. [medeverdachte 2] komt vervolgens wankel achteruit naar buiten, alsof hij geduwd wordt. Vervolgens richt hij zijn bovenlichaam naar de deur en verschaft zich met kracht weer toegang tot de deur. Op het moment dat hij weer naar buiten komt/wordt teruggeduwd, is te zien dat [medeverdachte 1] wegloopt in de richting van de [straatnaam 3] . Verdachte en [medeverdachte 2] blijven voor de deur staan praten. Vervolgens zijn koplampen van een auto die dichterbij komt, te zien. Verdachte en [medeverdachte 2] kijken beiden die kant op en lopen tegelijk weg van de deur, ook in de richting van de [straatnaam 3] .
Op grond van het voorgaande oordeelt de rechtbank dat sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en zijn medeverdachte [medeverdachte 2] die in de kern bestaat uit een gezamenlijke uitvoering. De rechtbank weegt hierin mee dat verdachte samen met zijn medeverdachten naar de woning is toegelopen en hij vervolgens, nadat de deur door aangeefster werd geopend, achter medeverdachte [medeverdachte 2] is blijven staan, terwijl [medeverdachte 2] aangeefster wegduwde om op die manier de woning binnen te kunnen komen. Verdachte heeft daarbij ook zijn hoofd de woning ingestoken en heeft zich op geen enkel moment gedistantieerd van het geweld (het duwen van mevrouw [persoon 2] ). Vervolgens is verdachte, nadat er een auto kwam langsrijden, ook weer - na onderling overleg - samen met zijn medeverdachten weggelopen.
Betrokkenheid verdachte feit 3
Ook het medeplegen van verdachte van de diefstal met geweld van de telefoon onder
feit 3acht de rechtbank, anders dan de raadsvrouw, wettig en overtuigend bewezen. Uit de bewijsmiddelen leidt de rechtbank met betrekking tot de betrokkenheid van verdachte bij het ten laste gelegde onder feit 3 het volgende af.
Uit het proces-verbaal van aangifte van de heer [persoon 4] volgt dat hij op 23 december 2018 omstreeks 01.20 uur op de [straatnaam 1] te Amsterdam is. Aangever is slecht ter been en rust daarom even uit naast een T-Mobile winkel. Hij steekt een sigaret op en heeft zijn telefoon in zijn hand. Er komen dan drie jongens naar hem toe lopen, NN1, NN2 en NN3. NN1 en NN2 komen voor hem staan en NN3 gaat achter hem staan. NN1 en NN2 vragen op een agressieve manier om een sigaret aan aangever en pakken hem vast. Plotseling voelt aangever dat zijn telefoon uit zijn hand wordt getrokken door NN3, waarna NN3 wegrent. Vervolgens rennen ook NN1 en NN2 weg.
Uit het proces-verbaal van verhoor van de getuige [getuige 2] volgt dat hij die nacht van 23 december 2018 in de [straatnaam 1] liep en daar drie jongens op hem af zag komen rennen. Zij kwamen vanuit een steeg gerend, waaruit een man met krukken vandaan kwam. De man met de krukken vertelde aan [getuige 2] dat de jongens hem net hadden beroofd van zijn telefoon. [getuige 2] heeft hierop de politie gebeld.
Verdachte en zijn medeverdachten [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] worden door een verbalisant, die verdachte en zijn medeverdachten enkele uren later heeft aangehouden in verband met feit 1, herkend op de foto’s van de beelden van de betreffende T-Mobile winkel op de [straatnaam 1] . Op deze foto’s is, blijkens het betreffende proces-verbaal van bevindingen, te zien dat verdachte, samen met zijn medeverdachten, eerst langs de T-Mobile winkel komen lopen, waarna zij vervolgens enkele minuten later ook weer samen terugrennen.
Bij de medeverdachte [medeverdachte 1] wordt enkele uren later in zijn fouillering de telefoon van aangever [persoon 4] aangetroffen.
Op grond van het voorgaande oordeelt de rechtbank dat ook hier sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en zijn medeverdachten. De rechtbank weegt hierin mee dat verdachte en zijn medeverdachten eerst gezamenlijk naar aangever zijn toegelopen, waarna twee van hen vóór aangever zijn gaan staan en hem hebben afgeleid (met de vraag naar een sigaret), en de derde vervolgens de telefoon van aangever uit zijn handen heeft gerukt. Hierna zijn zij ook weer gezamenlijk weggerend. Vervolgens is de telefoon van aangever enkele uren later bij een medeverdachte aangetroffen. Alhoewel op grond van de bewijsmiddelen niet met zekerheid is vast te stellen wie wat heeft gedaan bij deze straatroof, staat wel vast dat verdachte één van de drie jongens was die naar aangever zijn toegelopen en dat sprake was van een onderlinge rolverdeling tussen verdachte en zijn medeverdachten. Verdachte heeft zich daarbij op geen enkele wijze gedistantieerd van het toegepaste geweld (het wegrukken van de telefoon).
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat verdachte aldus een bijdrage van voldoende gewicht heeft geleverd aan de diefstal met geweld in vereniging en derhalve nauw en bewust heeft samengewerkt met zijn medeverdachten zodat hij zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van dit bewezenverklaarde feit onder 3.

5.Strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

6.Strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

7.Motivering van de straf

De officier van justitie heeft bij requisitoir gevorderd dat verdachte ter zake van de door haar onder 1, 2 en 3 bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot:
een jeugddetentie voor de duur van 6 maanden, met aftrek van voorarrest, waarvan 2 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren.
Ten aanzien van de vordering benadeelde partij [persoon 4] (feit 3) heeft de officier van justitie gevorderd dat deze integraal dient te worden toegewezen met daarbij oplegging van de schadevergoedingsmaatregel en toepassing van de wettelijke rente.
De rechtbank ziet aanleiding om bij de strafoplegging acht te slaan op de afspraken zoals deze ten aanzien van een aantal delictsgroepen zijn neergelegd in de Landelijke Oriëntatiepunten voor straftoemeting Jeugd, die dienen ter bevordering van de rechtseenheid in de strafoplegging. Bij de vaststelling van deze oriëntatiepunten wordt uitgegaan van het modale feit gepleegd door
first offenders.
Het betreffen in de onderhavige zaak een poging diefstal in vereniging uit een woning, een poging woningoverval in vereniging en een diefstal met geweld in vereniging.
Als uitgangspunt voor strafoplegging voor dergelijk feiten geldt als oriëntatiepunt dat – bij een first offender – respectievelijk een werkstraf voor de duur van 120 uur, dan wel dienovereenkomstige jeugddetentie, een jeugddetentie voor de duur vanaf 6 maanden en een werkstraf voor de duur van 60 uren, dan wel dienovereenkomstige jeugddetentie zal worden opgelegd.
Daarbij kunnen voor wat betreft de diefstal met geweld in vereniging strafverzwarende omstandigheden de strafmaat naar boven wijzigen. Iedere strafverzwarende omstandigheid geldt daarbij in beginsel voor 60 uur werkstraf dan wel 1 maand jeugddetentie. In het onderhavige geval gelden als strafverzwarende omstandigheden voor wat betreft de diefstal met geweld onder feiten 2 en 3 het georganiseerde karakter van de groep en bij feit 3 de kwetsbaarheid van het slachtoffer.
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals van een en ander ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft zich in een tijdsbestek van enkele uren schuldig gemaakt aan een drietal ernstige strafbare feiten. Verdachte heeft zich, samen met zijn medeverdachten, in de nacht van 23 december 2018 eerst schuldig gemaakt aan het wegnemen van een telefoon bij een kwetsbaar slachtoffer; een man die slecht ter been was, hetgeen voor verdachte en zijn medeverdachten ook duidelijk zichtbaar was aangezien het slachtoffer op krukken liep. Het slachtoffer de heer [persoon 4] heeft, blijkens zijn slachtofferverklaring, als gevolg van de straatroof last gehad van angstaanvallen en hij voelde zich niet meer veilig op straat. Tot op heden is het slachtoffer minder buiten en hij vermijdt de plaats van het misdrijf. De rechtbank rekent verdachte deze gevolgen aan. Daar komt nog bij dat dit soort delicten zorgen voor algehele gevoelens van onveiligheid in de maatschappij. Na het plegen van de straatroof hebben verdachte en zijn medeverdachten hun nachtelijke strooptocht voortgezet. Zij hebben geprobeerd om uit een tweetal woningen spullen weg te nemen, waarbij zij in één geval ook geweld hebben toegepast in de richting van de bewoonster van de woning. De rechtbank rekent verdachte ook deze feiten aan. Verdachte en zijn medeverdachten hebben met hun handelen blijk gegeven geen enkel respect te hebben voor de woning, de lichamelijke integriteit en de eigendommen van anderen. De eigen woning is bij uitstek een plek waar men zich veilig moet kunnen voelen en het is bekend dat de negatieve psychische gevolgen van dergelijke feiten voor een slachtoffer nog lang kunnen aanhouden. Daarnaast zorgen ook deze feiten voor maatschappelijke onrust en versterken zij de gevoelens van onveiligheid in de samenleving. De rechtbank rekent het verdachte bovendien aan dat hij met zijn proceshouding geen inzicht heeft gegeven in zijn handelen en daarmee geen enkele verantwoordelijkheid heeft genomen voor zijn daden.
De rechtbank heeft kennisgenomen van een Uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 7 maart 2019 waaruit blijkt dat verdachte niet eerder onherroepelijk is veroordeeld. Verdachte wordt derhalve aangemerkt als first offender.
De rechtbank heeft voorts kennisgenomen van rapportages, die in het kader van de persoonlijke omstandigheden van verdachte zijn opgemaakt, waaronder een rapport van de Raad van 27 maart 2019. In dit rapport adviseert de Raad om aan verdachte een deels voorwaardelijke jeugddetentie op te leggen met daarbij oplegging van de bijzondere voorwaarden dat verdachte onderwijs volgt, zich aan de huisregels van het COA houdt, als ook aan de afspraken met het Nidos, het COA en de IND, zich aan een locatiegebod houdt, waarbij verdachte iedere dag tussen 20.00 uur ’s avonds en 7.00 uur ’s ochtends op het AZC in [plaatsnaam AZC] dient te zijn, en daarbij elektronisch toezicht opgelegd krijgt en zich houdt aan een meldplicht, waarbij verdachte zich ieder dag tussen 7.30 uur en 8.00 uur en 20.00 uur en 20.30 uur bij de begeleiding van het AZC dient te melden, met daarop begeleiding door ITB harde kern voor de duur van zes maanden en een oplegging van de maatregel toezicht en begeleiding.
De Raad heeft ter zitting het advies gehandhaafd en daarbij aangegeven dat verdachte een kans verdient, maar daarbij wel een strak kader geboden moet krijgen. De Raad ziet het recidivegevaar, maar verdachte lijkt oprecht gemotiveerd te zijn om zijn leven te gaan beteren.
Het Nidos heeft ter zitting naar voren gebracht dat het binnen de jeugdinrichting waarin verdachte nu verblijft, goed met hem gaat. Verdachte houdt zich goed aan de regels, is de Nederlandse taal aan het leren, doet goed mee aan alle activiteiten, is behulpzaam en gebruikt geen drugs meer.
SAVE heeft ter zitting naar voren gebracht dat er een plan voor verdachte klaarligt voor als hij straks vrijkomt. Verdachte wil zijn leven graag beteren.
Verdachte heeft ter zitting naar voren gebracht dat het binnen de jeugdinrichting niet goed met hem gaat. Verdachte is naar Nederland gekomen om hier een toekomst op te bouwen. Hij wil nu ook graag laten zien dat hij in positieve zin is veranderd. Verdachte wil graag vrijkomen uit detentie, zijn leven beteren, gaan werken en een gezin gaan stichten.
Gelet op de ernst van de feiten en de inhoud van voornoemde oriëntatiepunten, is de rechtbank van oordeel dat de oplegging van een deels voorwaardelijke jeugddetentie van na te noemen duur aan verdachte passend en geboden is. De rechtbank kan zich daarbij vinden in de eis van de officier van justitie en zal dan ook een dienovereenkomstige straf opleggen, waarbij het onvoorwaardelijk gedeelte van de jeugddetentie gelijk is aan het voorarrest tot aan de uitspraak. De rechtbank ziet daarbij in tegenstelling tot de officier van justitie wel aanleiding om daarbij de bijzondere voorwaarden zoals geadviseerd op te leggen. De rechtbank acht alleen de algemene voorwaarde van het niet plegen van strafbare feiten onvoldoende als stok achter de deur om recidive te voorkomen.
Ten aanzien van de benadeelde partij [persoon 4] (feit 3) en de schadevergoedingsmaatregel
De benadeelde partij vordert € 197,88 aan materiële schadevergoeding en € 500,00 aan immateriële schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente.
Vaststaat dat aan de benadeelde partij door het onder feit 3 bewezenverklaarde rechtstreeks materiële en immateriële schade is toegebracht.
De materiële vordering is integraal betwist, nu deze vordering volgens de raadsvrouw niet is onderbouwd. De rechtbank stelt echter vast dat de kostenposten voor wat betreft de OV-chipkaart en de reiskosten OV-chipkaart door de benadeelde partij wel met stukken zijn onderbouwd en deze gevorderde kosten ook redelijk en toewijsbaar zijn. Alhoewel de kosten betreffende de beschermhoes en het geldbedrag niet worden onderbouwd, acht de rechtbank ook deze gevorderde kosten niet onredelijk en derhalve toewijsbaar.
Nu het onduidelijk is of de benadeelde partij de telefoon inmiddels weer heeft teruggekregen, zal de rechtbank deze kostenpost echter niet-ontvankelijk verklaren. De behandeling van dat deel van de vordering levert namelijk een onevenredige belasting van het strafgeding op. Het toelaten van nadere bewijslevering om te onderzoeken of de telefoon wel of niet is teruggegeven aan het slachtoffer zou betekenen dat de behandeling van de strafzaak moet worden aangehouden. De benadeelde partij kan het resterende deel van zijn vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen
De rechtbank concludeert op grond van het voorgaande dat de vordering tot materiële schadevergoeding hoofdelijk tot een bedrag van in totaal € 62,88 zal worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd.
De benadeelde partij zal voor het overige niet-ontvankelijk worden verklaard in zijn materiële vordering.
De hoogte van de immateriële vordering is door de raadsvrouw niet betwist. Op grond van de door de benadeelde partij gestelde omstandigheden en rekening houdend met de vergoedingen die in soortgelijke zaken worden toegekend, acht de rechtbank het gevorderde bedrag redelijk en toewijsbaar.
De rechtbank concludeert dan ook de vordering tot immateriële schadevergoeding hoofdelijk tot een bedrag van in totaal € 500,00 zal worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd.
Ten aanzien van de schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank zal de hierna te noemen schadevergoedingsmaatregel opleggen, aangezien verdachte jegens het slachtoffer [persoon 4] naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het onder 3 bewezen geachte feit is toegebracht. De rechtbank waardeert deze op een bedrag van € 562,88 (vijfhonderdtweeënzestig euro en achtentachtig eurocent). Gelet op de minderjarige leeftijd van verdachte ten tijde van het plegen van het strafbare feit, zal aan verdachte geen vervangende jeugddetentie worden opgelegd.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 36f, 45, 63, 77a, 77g, 77i, 77x, 77y, 77z, 77aa, 77gg, 311 en 312 van het Wetboek van Strafrecht.
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.

9.Beslissing

Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 3 is aangegeven.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
Ten aanzien van feit 1:
Poging tot diefstal door twee of meer verenigde personen
Ten aanzien van feit 2:
Poging tot diefstal voorafgegaan en vergezeld van geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen
Ten aanzien van feit 3:
Diefstal, vergezeld van geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte] ,daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een jeugddetentie van
180 dagen.
Beveelt dat de tijd die door verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Bepaalt dat een gedeelte van deze jeugddetentie groot 70 dagen,
nietten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten wegens niet nakoming van na te melden voorwaarden;
stelt de proeftijd vast op 2 jaren onder de
algemene voorwaardedat de veroordeelde:
- zich voor het einde van die proeftijd niet zal schuldig maken aan een strafbaar feit;
en onder
de bijzondere voorwaardendat de veroordeelde:
- zich gedurende een door Samen Veilig Midden-Nederland te bepalen periode (die loopt tot maximaal het einde van de proeftijd) en op door de jeugdreclassering te bepalen tijdstippen zal melden bij de reclassering, zo frequent en zo lang deze instelling dat noodzakelijk acht ;
- zich iedere dag tussen 7.30 uur en 8.00 uur en 20.00 uur en 20.30 uur bij de begeleiding van het AZC dient te melden;
- onderwijs volgt;
- zich aan de huisregels van het COA houdt;
- zich aan de afspraken met het Nidos, het COA en de IND houdt,
- zich aan een locatiegebod houdt, waarbij verdachte iedere dag tussen 20.00 uur ’s avonds en 7.00 uur ’s ochtends op het AZC in [plaatsnaam AZC] dient te zijn;
- meewerkt aan een elektronisch toezicht voor de duur van drie maanden, te weten tot 11 juli;
- zich houdt aan de begeleiding van ITB harde kern voor de duur van zes maanden.
Van rechtswege gelden tevens de voorwaarden dat veroordeelde:
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit zijn medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 Wet op de identificatieplicht ter inzage zal aanbieden;
- zijn medewerking zal verlenen aan het door de jeugdreclassering te houden toezicht, bedoeld in artikel 77aa, eerste tot en met het vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen.
Geeft opdracht aan Samen Veilig Midden-Nederland te Utrecht tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Wijst de vordering van de benadeelde partij [persoon 4] toe tot een bedrag van € 562,88 (vijfhonderdtweeënzestig euro en achtentachtig eurocent), te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (23 december 2018) tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte aan [persoon 4] voornoemd, het toegewezen bedrag te betalen, behoudens voor zover deze vordering reeds door of namens anderen is betaald.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Legt aan verdachte de verplichting op, aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [persoon 4] te betalen de som van € 562,88 (vijfhonderdtweeënzestig euro en achtentachtig eurocent), te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (23 december 2018) tot aan de dag van de algehele voldoening. Behoudens voor zover deze vordering reeds door of namens anderen is betaald.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte heeft voldaan aan een van voornoemde betalingsverplichtingen, daarmee de andere is vervallen.
Bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in zijn vordering is.
Heft op het bevel tot voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door
mr. M. van der Kaay, voorzitter tevens kinderrechter,
mrs. J.P.C. van Dam van Isselt en M.R. Bruning, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. E.E. Wouters, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 11 april 2019.

Voetnoten

1.