Verdachte heeft zich in een tijdsbestek van enkele uren schuldig gemaakt aan een drietal ernstige strafbare feiten. Verdachte heeft zich, samen met zijn medeverdachten, in de nacht van 23 december 2018 eerst schuldig gemaakt aan het wegnemen van een telefoon bij een kwetsbaar slachtoffer; een man die slecht ter been was, hetgeen voor verdachte en zijn medeverdachten ook duidelijk zichtbaar was aangezien het slachtoffer op krukken liep. Het slachtoffer de heer [persoon 4] heeft, blijkens zijn slachtofferverklaring, als gevolg van de straatroof last gehad van angstaanvallen en hij voelde zich niet meer veilig op straat. Tot op heden is het slachtoffer minder buiten en hij vermijdt de plaats van het misdrijf. De rechtbank rekent verdachte deze gevolgen aan. Daar komt nog bij dat dit soort delicten zorgen voor algehele gevoelens van onveiligheid in de maatschappij. Na het plegen van de straatroof hebben verdachte en zijn medeverdachten hun nachtelijke strooptocht voortgezet. Zij hebben geprobeerd om uit een tweetal woningen spullen weg te nemen, waarbij zij in één geval ook geweld hebben toegepast in de richting van de bewoonster van de woning. De rechtbank rekent verdachte ook deze feiten aan. Verdachte en zijn medeverdachten hebben met hun handelen blijk gegeven geen enkel respect te hebben voor de woning, de lichamelijke integriteit en de eigendommen van anderen. De eigen woning is bij uitstek een plek waar men zich veilig moet kunnen voelen en het is bekend dat de negatieve psychische gevolgen van dergelijke feiten voor een slachtoffer nog lang kunnen aanhouden. Daarnaast zorgen ook deze feiten voor maatschappelijke onrust en versterken zij de gevoelens van onveiligheid in de samenleving. De rechtbank rekent het verdachte bovendien aan dat hij met zijn proceshouding geen inzicht heeft gegeven in zijn handelen en daarmee geen enkele verantwoordelijkheid heeft genomen voor zijn daden.
De rechtbank heeft kennisgenomen van een Uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 7 maart 2019 waaruit blijkt dat verdachte niet eerder onherroepelijk is veroordeeld. Verdachte wordt derhalve aangemerkt als first offender.
De rechtbank heeft voorts kennisgenomen van rapportages, die in het kader van de persoonlijke omstandigheden van verdachte zijn opgemaakt, waaronder een rapport van de Raad van 27 maart 2019. In dit rapport adviseert de Raad om aan verdachte een deels voorwaardelijke jeugddetentie op te leggen met daarbij oplegging van de bijzondere voorwaarden dat verdachte onderwijs volgt, zich aan de huisregels van het COA houdt, als ook aan de afspraken met het Nidos, het COA en de IND, zich aan een locatiegebod houdt, waarbij verdachte iedere dag tussen 20.00 uur ’s avonds en 7.00 uur ’s ochtends op het AZC in [plaatsnaam AZC] dient te zijn, en daarbij elektronisch toezicht opgelegd krijgt en zich houdt aan een meldplicht, waarbij verdachte zich ieder dag tussen 7.30 uur en 8.00 uur en 20.00 uur en 20.30 uur bij de begeleiding van het AZC dient te melden, met daarop begeleiding door ITB harde kern voor de duur van zes maanden en een oplegging van de maatregel toezicht en begeleiding.
De Raad heeft ter zitting het advies gehandhaafd en daarbij aangegeven dat verdachte een kans verdient, maar daarbij wel een strak kader geboden moet krijgen. De Raad ziet het recidivegevaar, maar verdachte lijkt oprecht gemotiveerd te zijn om zijn leven te gaan beteren.
Het Nidos heeft ter zitting naar voren gebracht dat het binnen de jeugdinrichting waarin verdachte nu verblijft, goed met hem gaat. Verdachte houdt zich goed aan de regels, is de Nederlandse taal aan het leren, doet goed mee aan alle activiteiten, is behulpzaam en gebruikt geen drugs meer.
SAVE heeft ter zitting naar voren gebracht dat er een plan voor verdachte klaarligt voor als hij straks vrijkomt. Verdachte wil zijn leven graag beteren.
Verdachte heeft ter zitting naar voren gebracht dat het binnen de jeugdinrichting niet goed met hem gaat. Verdachte is naar Nederland gekomen om hier een toekomst op te bouwen. Hij wil nu ook graag laten zien dat hij in positieve zin is veranderd. Verdachte wil graag vrijkomen uit detentie, zijn leven beteren, gaan werken en een gezin gaan stichten.
Gelet op de ernst van de feiten en de inhoud van voornoemde oriëntatiepunten, is de rechtbank van oordeel dat de oplegging van een deels voorwaardelijke jeugddetentie van na te noemen duur aan verdachte passend en geboden is. De rechtbank kan zich daarbij vinden in de eis van de officier van justitie en zal dan ook een dienovereenkomstige straf opleggen, waarbij het onvoorwaardelijk gedeelte van de jeugddetentie gelijk is aan het voorarrest tot aan de uitspraak. De rechtbank ziet daarbij in tegenstelling tot de officier van justitie wel aanleiding om daarbij de bijzondere voorwaarden zoals geadviseerd op te leggen. De rechtbank acht alleen de algemene voorwaarde van het niet plegen van strafbare feiten onvoldoende als stok achter de deur om recidive te voorkomen.
Ten aanzien van de benadeelde partij [persoon 4] (feit 3) en de schadevergoedingsmaatregel
De benadeelde partij vordert € 197,88 aan materiële schadevergoeding en € 500,00 aan immateriële schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente.
Vaststaat dat aan de benadeelde partij door het onder feit 3 bewezenverklaarde rechtstreeks materiële en immateriële schade is toegebracht.
De materiële vordering is integraal betwist, nu deze vordering volgens de raadsvrouw niet is onderbouwd. De rechtbank stelt echter vast dat de kostenposten voor wat betreft de OV-chipkaart en de reiskosten OV-chipkaart door de benadeelde partij wel met stukken zijn onderbouwd en deze gevorderde kosten ook redelijk en toewijsbaar zijn. Alhoewel de kosten betreffende de beschermhoes en het geldbedrag niet worden onderbouwd, acht de rechtbank ook deze gevorderde kosten niet onredelijk en derhalve toewijsbaar.
Nu het onduidelijk is of de benadeelde partij de telefoon inmiddels weer heeft teruggekregen, zal de rechtbank deze kostenpost echter niet-ontvankelijk verklaren. De behandeling van dat deel van de vordering levert namelijk een onevenredige belasting van het strafgeding op. Het toelaten van nadere bewijslevering om te onderzoeken of de telefoon wel of niet is teruggegeven aan het slachtoffer zou betekenen dat de behandeling van de strafzaak moet worden aangehouden. De benadeelde partij kan het resterende deel van zijn vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen
De rechtbank concludeert op grond van het voorgaande dat de vordering tot materiële schadevergoeding hoofdelijk tot een bedrag van in totaal € 62,88 zal worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd.
De benadeelde partij zal voor het overige niet-ontvankelijk worden verklaard in zijn materiële vordering.
De hoogte van de immateriële vordering is door de raadsvrouw niet betwist. Op grond van de door de benadeelde partij gestelde omstandigheden en rekening houdend met de vergoedingen die in soortgelijke zaken worden toegekend, acht de rechtbank het gevorderde bedrag redelijk en toewijsbaar.
De rechtbank concludeert dan ook de vordering tot immateriële schadevergoeding hoofdelijk tot een bedrag van in totaal € 500,00 zal worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd.