ECLI:NL:RBAMS:2019:2787

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
11 april 2019
Publicatiedatum
16 april 2019
Zaaknummer
13/263707-18 en 01/200929-18 (tul)
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplichtigheid aan poging tot diefstal met geweld in vereniging

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 11 april 2019 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte, geboren in 2002 en zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland, die gedetineerd was. De rechtbank heeft de zaak behandeld naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 28 maart 2019. De officier van justitie, mr. M. van der Linden, heeft vorderingen gedaan, en de verdachte heeft zich laten bijstaan door zijn raadsvrouw, mr. I.M. Güclü. De rechtbank heeft ook kennisgenomen van verklaringen van vertegenwoordigers van de Raad voor de Kinderbescherming en een woonvoorziening.

De verdachte is beschuldigd van medeplichtigheid aan een poging tot diefstal met geweld in vereniging, gepleegd op 23 december 2018 in Amsterdam. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat er geen redenen waren voor schorsing van de vervolging. Na het horen van de bewijsvoering heeft de rechtbank geoordeeld dat de verdachte niet wettig en overtuigend bewezen kon worden geacht voor feit 1, maar wel voor feit 2 en feit 3. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte samen met medeverdachten betrokken was bij een poging tot woningoverval en een diefstal met geweld.

De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van feit 1, maar heeft hem schuldig bevonden aan medeplichtigheid aan de poging tot diefstal met geweld en aan diefstal met geweld. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een jeugddetentie van 180 dagen, met aftrek van voorarrest, en heeft een voorwaardelijke jeugddetentie opgelegd. Daarnaast is de verdachte veroordeeld tot het betalen van schadevergoeding aan de benadeelde partij, die schade heeft geleden door de gepleegde feiten. De rechtbank heeft de vordering tot tenuitvoerlegging van een eerdere voorwaardelijke veroordeling afgewezen, omdat niet vaststaat dat de verdachte op de hoogte was van deze veroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Parketnummers: 13-263707-18 en 01-200929-18 (tul)
Datum uitspraak: 11 april 2019
op tegenspraak
VERKORT VONNIS
van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] ( [geboorteland] ) op [geboortedag] 2002,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
gedetineerd in de [detentieadres] .
De rechtbank heeft beraadslaagd naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 28 maart 2019.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. M. van der Linden en van wat verdachte en zijn raadsvrouw mr. I.M. Güclü naar voren hebben gebracht.
Voorts heeft de rechtbank kennisgenomen van wat onder meer door mevrouw [persoon 1] , namens de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad) en mevrouw [persoon 2] namens [woonvoorziening] (hierna: het [woonvoorziening] ) ter zitting naar voren is gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat
1.
hij op of omstreeks 23 december 2018 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte en/of zijn mededader(s) voorgenomen misdrijf om (uit een woning gelegen aan [adres 1] ) twee, althans één of meer tas(sen) (met inhoud), in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde, te weten aan [slachtoffer 1] , weg te nemen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen door naar de woning aan [adres 1] te gaan waarna hij, verdachte en/of zijn mededader(s) (vervolgens)
- heeft/hebben aangebeld en zich voor heet/hebben gedaan als postbode(s) en/of (vervolgens)
- die woning binnen is/zijn gegaan en voornoemde tas(sen) van de tafel in die woning heeft/hebben afgepakt en/of (vervolgens)
- met die tas(sen) richting de uitgang van die woning is/zijn gerend;
2.
hij op of omstreeks 23 december 2018 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om (uit een woning gelegen aan [adres 2] ) enig goed en/of geldbedrag van zijn/hun gading, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde(n), te weten aan [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] , weg te nemen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen en deze poging diefstal te doen voorafgaan, te doen vergezellen en/of te doen volgen van geweld en/of bedreiging met geweld tegen [slachtoffer 2] , te plegen met het oogmerk om die voorgenomen diefstal voor te bereiden of gemakkelijk te maken, of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf en/of andere deelnemer(s) aan het misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, door naar de woning van voornoemde [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] te gaan waarna hij, verdachte en/of zijn mededader(s) (vervolgens)
- heeft/hebben aangebeld bij voornoemde [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] en/of (vervolgens)
- de deur van die woning met kracht hefet/hebben opengeduwd en/of (vervolgens)
- éénmaal of meermalen voorneomde [slachtoffer 2] (met kracht) heeft/hebben weggeduwd en/of naar binnen heeft/hebben geduwd;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
[medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] op of omstreeks 23 december 2018 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door die [medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] voorgenomen misdrijf om (uit een woning gelegen aan [adres 2] ) enig goed en/of geldbedrag van zijn/hun gading, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander dan aan die [medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] e/of verdachte toebehoorde, te weten aan [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] , weg te nemen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, en/of deze poging diefstal te doen voorafgegaan, te doen vergezellen en/of te doen volgen van geweld en/of bedreiging met geweld tegen [slachtoffer 2] , te plegen met het oogmerk om die voorgenomen diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf en/of andere deelnemers aan dat misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, door
- naar de woning van voornoemde [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] te gaan en/of (vervolgens)
- aan te bellen bij voornoemde [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] en/of vervolgens
- de deur van die woning met kracht open te duwen en/of (vervolgens)
- éénmaal of meermalen voornoemde [slachtoffer 2] (met kracht) weg te duwen en/of naar binnen te duwen,
bij en/of tot het plegen van welk misdrijf hij, verdachte op of omstreeks 23 december 2018 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, opzettelijk behulpzaam is geweest en/of opzettelijk gelegenheid, middelen en/of inlichtingen heeft verschaft, door:
- naar de woning van voornoemde [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] te gaan en/of (vervolgens)
- achter die [medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] is gaan staan en/of (vervolgens)
- op een meter afstand van de deur van die woning is gaan staan en/of (vervolgens)
- bij voornoemd misdrijf op de uitkijk bij die woning is gaan staan;
3.
hij op of omstreeks 23 december 2018 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, een telefoon (zwarte Samsung Galaxy, in een hoes) en/of een ov-kaart en/of een ING-bankpas en/of 35 euro, in elk geval enig goed en/of geldbedrag, dat geheel of ten dele aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde(n), te weten aan [aangever] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl deze diefstal werd voorafgegaan, vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen [aangever] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden of gemakkelijk te maken, of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf of andere deelnemers aan het misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, door voornoemde telefoon (in een hoes) met kracht uit de hand(en) van voornoemde [aangever] te trekken en/of weg te pakken en/of weg te grissen;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 23 december 2018 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, een goed te weten een telefoon (zwarte Samsung Galaxy) heeft verworven, voorhanden gehad, en/of overgedragen, terwijl hij ten tijde van de verwerving of het voorhanden krijgen van dit goed wist, althans redelijkerwijs had moeten vermoeden, dat het een door misdrijf verkregen goed betrof;

2.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

3.Waardering van het bewijs

3.1.
Vrijspraak feit 1
De rechtbank acht met de officier van justitie en de raadsvrouw niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen onder feit 1 is ten laste gelegd. De rechtbank weegt hierin het volgende mee. Verdachte heeft bij de politie en ter zitting ontkend deze diefstal te hebben gepleegd. Verdachte heeft hierover verklaard dat hij die nacht van 23 december 2018 samen met twee andere jongens was en dat die andere twee jongens de woning aan [adres 1] wel in zijn gegaan om daar te stelen, maar dat hijzelf enkel bij de woning heeft gestaan en daar niet binnen is geweest. Uit de verklaringen van de aangeefster en de getuige blijkt ook dat er twee daders waren. Er worden daarbij signalementen opgegeven van de twee daders, welke goed passen bij de uiterlijke kenmerken van de twee medeverdachten en niet bij verdachte. Gelet daarop, alsmede gelet op het feit dat er zich in het dossier ook geen ander bewijs bevindt op grond waarvan betrokkenheid van verdachte bestaat bij het plegen van dit feit, zal verdachte hiervan worden vrijgesproken.
3.2.
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
feit 2, subsidiair:
[medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] op 23 december 2018 te Amsterdam, tezamen en in vereniging , ter uitvoering van het door die [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] voorgenomen misdrijf om uit een woning gelegen aan [adres 2] enig goed en/of geldbedrag van hun gading, dat aan een ander dan aan die [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] en verdachte toebehoorde, te weten aan [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] , weg te nemen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, en deze poging diefstal te doen voorafgegaan en te doen vergezellen van geweld tegen [slachtoffer 2] , te plegen met het oogmerk om die voorgenomen diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken, door
- naar de woning van voornoemde [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] te gaan en vervolgens
- aan te bellen bij voornoemde [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] en vervolgens
- voornoemde [slachtoffer 2] met kracht weg te duwen en naar binnen te duwen,
tot het plegen van welk misdrijf hij, verdachte op 23 december 2018 te Amsterdam, opzettelijk behulpzaam is geweest, door:
- naar de woning van voornoemde [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] te gaan en vervolgens
- achter die [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] is gaan staan en vervolgens
- op een meter afstand van de deur van die woning is gaan staan en vervolgens
- bij voornoemd misdrijf op de uitkijk bij die woning is gaan staan.
feit 3, primair
op 23 december 2018 te Amsterdam, tezamen en in vereniging met anderen, een telefoon, zwarte Samsung Galaxy, in een hoes, en een ov-kaart en een ING-bankpas en 35 euro, dat aan een ander dan aan verdachte en zijn mededaders toebehoorde, te weten aan [aangever] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl deze diefstal werd vergezeld van geweld tegen [aangever] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken, door voornoemde telefoon met kracht uit de handen van voornoemde [aangever] te trekken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in zijn verdediging geschaad.

4.Bewijs

De rechtbank grondt haar beslissing dat verdachte het bewezen geachte heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.
De rechtbank stelt vast dat verdachte de nacht (en vroege ochtend) van 23 december 2018 samen met zijn medeverdachten [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] in het centrum van Amsterdam heeft doorgebracht.
De rechtbank leidt dit gezamenlijk optrekken door verdachte en zijn medeverdachten af uit het proces-verbaal van bevindingen betreffende de camerabeelden van de T-mobile winkel (gelegen aan [adres 3] ). Op deze camerabeelden van 23 december 2018 tussen 02:07.27 uur en 02.11.44 uur worden verdachte en zijn medeverdachten door de politie herkend. Enkele uren later worden verdachte en zijn medeverdachten, blijkens het proces-verbaal van bevindingen betreffende de camerabeelden in [naam hotel] (gelegen aan [adres 2] ), tussen 07:02:28 uur tot 07:11:06 uur ook weer in elkaars aanwezigheid gezien. Vervolgens worden verdachte en zijn medeverdachten door de politie herkend op de camerabeelden tussen 07:21:38 uur tot 07:23:47 uur bij de woning aan [adres 2] . Uiteindelijk worden verdachte en zijn medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] op 23 december 2018 om 09:00 uur gezamenlijk aangehouden, nadat zij hiervoor, blijkens het proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige 2] , omstreeks 08:30 uur rennend over [adres 2] worden gezien. Daarnaast heeft verdachte bij de politie ook verklaard dat hij die nacht van 23 december 2018 samen met de twee jongens met wie hij is aangehouden, heeft doorgebracht. Ook [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] hebben verklaard dat zij die nacht samen met verdachte waren.
Bewijsmotivering ten aanzien van feit 2, subsidiair:
Anders dan de raadsvrouw is de rechtbank van oordeel dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de medeplichtigheid van de poging woningoverval zoals onder dit feit ten laste is gelegd. De rechtbank weegt hierin de volgende bewijsmiddelen mee.
Uit het proces-verbaal van aangifte van mevrouw [slachtoffer 2] (namens [slachtoffer 3] ) volgt dat er op 23 december 2018 omstreeks 07.20 uur wordt aangebeld bij de woning van aangeefster, woonachtig aan [adres 2] te Amsterdam. Aangeefster verklaart dat zij de deur opendoet en dan
drie jongensziet staan, waarvan er twee direct op haar aflopen. De jongen met het zwarte jasje duwt haar de woning in en staat hierna ook zelf in de woning. Mevrouw [slachtoffer 2] probeert hem terug te duwen, maar de jongen begint steeds harder tegen haar aan te duwen. Achter hem staat nog een jongen. Deze jongen blijft staan en roept van alles naar mevrouw [slachtoffer 2] . Uiteindelijk loopt de derde jongen weg. Het lukt mevrouw [slachtoffer 2] pas na het weglopen van de derde jongen om de beide jongens uit de deuropening weg te duwen. Zij ziet op dat moment dat de twee jongens omkijken en zij hoort een auto langsrijden. Door het raam ziet zij nog dat de jongens weglopen en dat een auto van Handhaving langzaam langs het huis rijdt.
Zowel verdachte, als ook de medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] , worden op de camerabeelden van de woning aan [adres 2] herkend. Op de beelden is, blijkens het betreffende proces-verbaal van bevindingen, te zien dat de drie verdachten eerst samen lopen, waarna [medeverdachte 1] bij de woning aan [adres 2] aanbelt. [medeverdachte 2] gaat achter hem staan en verdachte staat op ongeveer een meter achter [medeverdachte 1] . Alle drie lopen zij vervolgens richting aangeefster en de deur. [medeverdachte 1] loopt daarbij voorop, daarachter [medeverdachte 2] en daarachter verdachte. [medeverdachte 1] betreedt de woning. [medeverdachte 2] blijft voor de drempel van de woning staan en steekt zijn hoofd in de woning. [medeverdachte 1] komt vervolgens wankel achteruit naar buiten, alsof hij geduwd wordt. Vervolgens richt hij zijn bovenlichaam naar de deur en verschaft zich met kracht weer toegang tot de deur. Op het moment dat hij weer naar buiten komt/wordt geduwd, is te zien dat verdachte naar de straat kijkt en iets tegen [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] zegt en er een auto aan komt gereden. Verdachte loopt vervolgens weg in de richting van [adres 4] . [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] blijven voor de deur staan praten. Op het moment dat de auto dichterbij komt, kijken [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] beiden die kant op en lopen tegelijk weg van de deur, ook in de richting van [adres 4] . Ter hoogte van de woning vermindert de auto vaart. Te zien is dan dat het een auto van de dienst Handhaving betreft.
Gelet op de voorgaande bewijsmiddelen is de rechtbank van oordeel dat verdachte behulpzaam is geweest bij de poging woningoverval. Verdachte is immers eerst samen met zijn medeverdachten naar de woning toegelopen en vervolgens ook in de richting van aangeefster gelopen. Hiermee heeft hij fysiek overwicht gegeven door bij de woning en bij aangeefster te gaan staan. Terwijl zijn medeverdachten voor de woning bleven staan, kijkt verdachte naar de straat, zegt iets tegen de medeverdachten en loopt dan weg. Op de beelden is vervolgens te zien dat de medeverdachten omkijken op het moment dat er een auto van Handhaving aan komt rijden, waarna zij vervolgens ook weglopen in dezelfde richting als waar verdachte eerder heen was gelopen. Gelet op deze omstandigheden kan het naar het oordeel van de rechtbank niet anders zijn, dan dat verdachte zijn medeverdachten heeft gewaarschuwd voor de langsrijdende auto, waarna zijn medeverdachten zijn weggevlucht. Gelet hierop acht de rechtbank bewezen dat verdachte medeplichtig is aan de poging woningoverval zoals subsidiair onder feit 2 aan hem ten laste is gelegd.
Bewijsmotivering feit 3, primair
Ook het medeplegen van verdachte van de diefstal met geweld van de telefoon onder feit 3 primair acht de rechtbank, anders dan de raadsvrouw, wettig en overtuigend bewezen. Uit de bewijsmiddelen leidt de rechtbank met betrekking tot de betrokkenheid van verdachte bij het ten laste gelegde onder feit 3 primair het volgende af.
Uit het proces-verbaal van aangifte van de heer [aangever] volgt dat hij op 23 december 2018 omstreeks 01.20 uur op [adres 3] te Amsterdam is. Aangever is slecht ter been en rust daarom even uit naast een T-Mobile winkel. Hij steekt een sigaret op en heeft zijn telefoon in zijn hand. Er komen dan drie jongens naar hem toe lopen: NN1, NN2 en NN3. NN1 en NN2 komen voor hem staan en NN3 gaat achter hem staan. NN1 en NN2 vragen op een agressieve manier om een sigaret aan aangever en pakken hem vast. Plotseling voelt aangever dat zijn telefoon uit zijn hand wordt getrokken door NN3, waarna NN3 wegrent. Vervolgens rennen ook NN1 en NN2 weg.
Uit het proces-verbaal van verhoor van de getuige [getuige 1] volgt dat hij die nacht van 23 december 2018 in [adres 3] loopt en daar drie jongens op hem af ziet komen rennen. Zij komen vanuit een steeg gerend, waaruit een man met krukken vandaan komt lopen. De man met de krukken vertelt aan [getuige 1] dat de jongens hem net hadden beroofd van zijn telefoon. [getuige 1] heeft hierop de politie gebeld.
Verdachte en zijn medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] worden door een verbalisant, die verdachte en zijn medeverdachten enkele uren later heeft aangehouden in verband met feit 1, herkend op de foto’s van de beelden van de betreffende T-Mobile winkel op [adres 3] . Op deze foto’s is, blijkens het betreffende proces-verbaal van bevindingen, te zien dat verdachte, samen met zijn medeverdachten, eerst langs de T-Mobile winkel komen lopen, waarna zij vervolgens enkele minuten later ook weer samen terugrennen.
Bij verdachte wordt enkele uren later in zijn fouillering bij zijn aanhouding onder meer de telefoon van aangever [aangever] aangetroffen.
Op grond van het voorgaande oordeelt de rechtbank dat sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en zijn medeverdachten. De rechtbank weegt hierin mee dat verdachte en zijn medeverdachten eerst gezamenlijk naar aangever zijn toegelopen, waarna twee van hen vóór aangever zijn gaan staan en hem hebben afgeleid (met de vraag naar een sigaret), en de derde vervolgens de telefoon van aangever uit zijn handen heeft gerukt. Hierna zijn zij ook weer gezamenlijk weggerend en wordt de telefoon van aangever enkele uren later bij verdachte aangetroffen. Verdachte heeft hierover ter zitting verklaard dat hij de telefoon die avond van 22 december 2018 om 21.00 uur van iemand op het station zou hebben gekregen. De rechtbank acht deze verklaring niet aannemelijk nu de telefoon, blijkens het proces-verbaal van aangifte, niet al die avond maar pas in de nacht is gestolen. Alhoewel op grond van de bewijsmiddelen niet met zekerheid is vast te stellen wie wat heeft gedaan bij deze straatroof, staat wel vast dat verdachte één van de drie jongens was en dat sprake was van een onderlinge rolverdeling tussen verdachte en zijn medeverdachten. Verdachte heeft zich daarbij op geen enkele wijze gedistantieerd van het toegepaste geweld (het wegrukken van de telefoon) en de gehele situatie.

5.Strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

6.Strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

7.Motivering van de straf

De officier van justitie heeft bij requisitoir gevorderd dat verdachte ter zake van de door haar onder 2 subsidiair en 3 primair bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een jeugddetentie voor de duur van 4 maanden, met aftrek van voorarrest.
Ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij [aangever] (feit 3) heeft de officier van justitie gevorderd dat deze integraal dient te worden toegewezen, met daarbij oplegging van de schadevergoedingsmaatregel en wettelijke rente.
Ten aanzien van de vordering tot tenuitvoerlegging in de zaak met parketnummer 01-200929-18 heeft de officier van justitie gevorderd dat deze ten uitvoer dient te worden gelegd.
De rechtbank ziet aanleiding om bij de strafoplegging acht te slaan op de afspraken zoals deze ten aanzien van een aantal delictsgroepen zijn neergelegd in de Landelijke Oriëntatiepunten voor straftoemeting Jeugd, die dienen ter bevordering van de rechtseenheid in de strafoplegging. Bij de vaststelling van deze oriëntatiepunten wordt uitgegaan van het modale feit gepleegd door
first offenders.
Bij de eerste keer recidive wordt een verhoging toegepast van maximaal 50% of een andere strafmodaliteit toegepast. Bij
verdererecidive kan een verhoging worden toegepast van meer dan 50% of een andere strafmodaliteit.
Het betreffen in de onderhavige zaak de medeplichtigheid aan een poging woningoverval in verenging en een diefstal met geweld in vereniging.
Als uitgangspunt voor strafoplegging voor dergelijk feiten geldt als oriëntatiepunt dat – bij een first offender – respectievelijk een jeugddetentie voor de duur vanaf 6 maanden en een werkstraf voor de duur van 60 uren, dan wel dienovereenkomstige jeugddetentie zal worden opgelegd.
Daarbij kunnen voor wat betreft de diefstal met geweld in vereniging strafverzwarende omstandigheden de strafmaat naar boven wijzigen. Iedere strafverzwarende omstandigheid geldt daarbij in beginsel voor 60 uur werkstraf dan wel 1 maand jeugddetentie. In het onderhavige geval gelden als strafverzwarende omstandigheden voor wat betreft de diefstal met geweld onder feit 3 het georganiseerde karakter van de groep en de kwetsbaarheid van het slachtoffer.
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals van een en ander ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft zich in een tijdsbestek van slechts enkele uren schuldig gemaakt aan een tweetal ernstige strafbare feiten. Verdachte heeft zich, samen met zijn medeverdachten, in de nacht van 23 december 2018 eerst schuldig gemaakt aan het wegnemen van een telefoon bij een kwetsbaar slachtoffer; een man die slecht ter been was, hetgeen voor verdachte en zijn medeverdachten ook duidelijk zichtbaar was aangezien het slachtoffer op krukken liep. Het slachtoffer de heer [aangever] heeft, blijkens zijn slachtofferverklaring, als gevolg van de straatroof last gehad van angstaanvallen en hij voelde zich niet meer veilig op straat. Tot op heden is het slachtoffer minder buiten en hij vermijdt de plaats van het misdrijf. De rechtbank rekent verdachte deze gevolgen aan. Daar komt nog bij dat dit soort delicten zorgen voor algehele gevoelens van onveiligheid in de maatschappij. Na het plegen van de straatroof is verdachte behulpzaam geweest bij een poging woningoverval waarbij ook geweld is toegepast in de richting van de bewoonster van de woning. De rechtbank rekent verdachte ook dit feit aan. Verdachte en zijn medeverdachten hebben met hun handelen blijk gegeven geen enkel respect te hebben voor de woning, de lichamelijke integriteit en de eigendommen van anderen. De eigen woning is bij uitstek een plek waar men zich veilig moet kunnen voelen en het is bekend dat de negatieve psychische gevolgen van dergelijke feiten voor een slachtoffer nog lang kunnen aanhouden. Daarnaast zorgen ook deze feiten voor maatschappelijke onrust en versterken zij de gevoelens van onveiligheid in de samenleving. De rechtbank rekent het verdachte bovendien aan dat hij met zijn proceshouding geen inzicht heeft gegeven in zijn handelen en daarmee geen enkele verantwoordelijkheid heeft genomen voor zijn daden.
De rechtbank heeft kennisgenomen van een Uittreksel Justitiële Documentatie
d.d. 26 februari 2019 waaruit blijkt dat verdachte:
- op 13 december 2018 door de kinderrechter van de rechtbank te Oost-Brabant is veroordeeld tot een maand jeugddetentie geheel voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar, in verband met een winkeldiefstal;
- op 27 september 2018 door de kinderrechter van de rechtbank te Den Haag is veroordeeld tot een week jeugddetentie waarvan 3 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar, in verband met een diefstal in vereniging;
- op 25 januari 2019 door de kinderrechter van de rechtbank Midden-Nederland is veroordeeld tot een werkstraf voor de duur van 60 uur, waarvan 20 uur voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar, in verband met een diefstal in verenging en een schuldheling.
De rechtbank heeft voorts kennisgenomen van rapportages, die in het kader van de persoonlijke omstandigheden van verdachte zijn opgemaakt, waaronder een rapport van de Raad van 26 januari 2019. In dit rapport adviseert de Raad om aan verdachte een onvoorwaardelijke jeugddetentie op te leggen.
Ter zitting heeft de Raad dit advies gehandhaafd. Gelet op het feit dat verdachte een minderjarige asielzoeker is en het onzeker is of hij in Nederland kan blijven wonen, acht de Raad een werkstraf, dan wel de oplegging van bijzondere voorwaarden, lastig uitvoerbaar. Een jeugddetentie is daarom een passende straf. Ten aanzien van de vordering tot tenuitvoerlegging adviseert de Raad om deze ten uitvoer te leggen. Het moet dan wel duidelijk zijn wanneer verdachte vrijkomt, zodat kan worden gestart met de door het [woonvoorziening] geadviseerde woonvoorziening [woonvoorziening] (hierna: [woonvoorziening] ). De Raad staat achter deze plek voor verdachte, een dergelijke omgeving zou een positieve invloed op verdachte kunnen hebben.
Het [woonvoorziening] heeft ter zitting naar voren gebracht dat verdachte zich in [detentieadres] goed gedraagt en ook in het COA in [plaatsnaam] gedroeg hij zich goed. Het is lastig dat er geen enkel toekomstperspectief voor hem is. Verdachte is aangemeld voor een plek bij [woonvoorziening] , dit betreft een pilot. Het is een kleinschalige opvang waarbij verdachte veel begeleiding kan krijgen en er een plan van aanpak voor hem kan worden opgesteld.
Verdachte heeft ter zitting naar voren gebracht dat hij nu weet hoe hij zijn leven moet gaan inrichten. Hij wil geen contact meer hebben met de politie. Hij wil de Nederlandse taal graag goed gaan leren en iets van zijn leven gaan maken.
De rechtbank is van oordeel dat gelet op alle hiervoor genoemde omstandigheden aanleiding bestaat om bij de straftoemeting af te wijken van hetgeen door de officier van justitie is gevorderd. Anders dan de officier van justitie ziet de rechtbank namelijk gelet op de oriëntatiepunten aanleiding om aan verdachte, naast de oplegging van een onvoorwaardelijke jeugddetentie gelijk aan de duur van het voorarrest, ook een voorwaardelijke jeugddetentie van na te noemen duur op te leggen. De rechtbank weegt hierin ook mee dat verdachte eerder is veroordeeld en derhalve geen first offender meer is.
Ten aanzien van de benadeelde partij [aangever] en de schadevergoedingsmaatregel
De benadeelde partij vordert € 197,88 aan materiële schadevergoeding en € 500,00 aan immateriële schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente.
Vast staat dat aan de benadeelde partij door het onder feit 3 bewezenverklaarde rechtstreeks materiële en immateriële schade is toegebracht.
De materiële vordering is betwist, nu deze vordering volgens de raadsvrouw onvoldoende is onderbouwd, de telefoon terug kan naar de benadeelde partij en de overige spullen niet bij verdachte zijn aangetroffen. De rechtbank stelt echter vast dat de kostenposten voor wat betreft de OV-chipkaart en de reiskosten OV-chipkaart door de benadeelde partij wel met stukken zijn onderbouwd en redelijk zijn. Verder bestaat er geen reden om te twijfelen aan de aangifte waaruit de diefstal van de beschermhoes en het geldbedrag volgt. Alhoewel de kosten betreffende de beschermhoes en het geldbedrag niet worden onderbouwd, acht de rechtbank ook deze gevorderde kosten niet onredelijk en derhalve toewijsbaar.
Nu het onduidelijk is gebleven of de benadeelde partij zijn telefoon inmiddels weer heeft teruggekregen, zal de rechtbank deze kostenpost niet-ontvankelijk verklaren. De behandeling van dat deel van de vordering levert namelijk een onevenredige belasting van het strafgeding op. Het toelaten van nadere bewijslevering om te onderzoeken of de telefoon wel of niet is teruggegeven aan het slachtoffer zou betekenen dat de behandeling van de strafzaak moet worden aangehouden. De benadeelde partij kan het resterende deel van zijn vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
De rechtbank concludeert op grond van het voorgaande dat de vordering tot materiële schadevergoeding hoofdelijk tot een bedrag van in totaal € 62,88 zal worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd.
De benadeelde partij zal voor het overige niet-ontvankelijk worden verklaard in zijn materiële vordering. .
De hoogte van de immateriële vordering is door de raadsvrouw eveneens ter terechtzitting betwist nu deze volgens de raadsvrouw onvoldoende is onderbouwd. Op grond van de door de benadeelde partij gestelde omstandigheden en rekening houdend met de vergoedingen die in soortgelijke zaken worden toegekend, is de rechtbank echter van oordeel dat het gevorderde bedrag redelijk en derhalve toewijsbaar is.
De rechtbank concludeert dan ook de vordering tot immateriële schadevergoeding hoofdelijk tot een bedrag van in totaal € 500,00 zal worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd.
Ten aanzien van de schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank zal de hierna te noemen schadevergoedingsmaatregel opleggen, aangezien verdachte jegens het slachtoffer [aangever] naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het onder 3 bewezen geachte feit is toegebracht. De rechtbank waardeert deze op een bedrag van € 562,88 (vijfhonderdtweeënzestig euro en achtentachtig eurocent). Gelet op de minderjarige leeftijd van verdachte ten tijde van het plegen van het strafbare feit, zal aan verdachte geen vervangende jeugddetentie worden opgelegd.
Tenuitvoerlegging voorwaardelijke veroordeling 01/200929-18
Bij de stukken bevindt zich de vordering van de officier van justitie in het arrondissement Amsterdam in de zaak met parketnummer 01/2009929-18 betreffende het vonnis d.d. 13 december 2018 van de kinderrechter te ‘s-Hertogenbosch, waarbij verdachte is veroordeeld tot een jeugddetentie voor de duur van 1 maand, met bevel dat deze straf niet tenuitvoergelegd zal worden, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat veroordeelde zich voor het einde van een op 2 jaar bepaalde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Tevens bevindt zich bij de stukken een kennisgeving van deze straf aan verdachte van 3 januari 2019.
De rechtbank stelt op grond van de stukken vast dat uit de aantekening mondeling vonnis blijkt dat de behandeling ter zitting op 13 december 2018 op tegenspraak, met toepassing van artikel 297 van het Wetboek van Strafvordering, heeft plaatsgevonden. De strafbare feiten in de onderhavige strafzaak door verdachte zijn gepleegd voor het einde van de opgelegde proeftijd. De raadsvrouw heeft ter zitting echter naar voren gebracht dat verdachte op geen enkele wijze op de hoogte was van de behandeling van deze zaak op zitting en ook niet van de uitspraak. Verdachte had zijn raadsman niet gemachtigd en heeft de zaak, dan wel de uitspraak daarvan ook nooit met zijn raadsman besproken.
Gelet op het verweer van de raadsvrouw, in combinatie met het feit dat de kennisgeving van de voorwaardelijk opgelegde straf aan verdachte dateert van 3 januari 2019 (dus ná het plegen van de strafbare feiten door verdachte op 23 december 2018), is de rechtbank van oordeel dat het onvoldoende vaststaat dat verdachte op de hoogte was van de uitspraak en daarmee van de voorwaardelijke veroordeling.
De vordering tot tenuitvoerlegging zal gelet op het voorgaande dan ook door de rechtbank worden afgewezen.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 36f, 45, 48, 49, 63, 77a, 77g, 77i, 77x, 77y, 77z, 77gg en 312 van het Wetboek van Strafrecht.
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.

9.Beslissing

Verklaart het onder feit 1 ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het onder 2 subsidiair en 3 primair ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 3 is aangegeven.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
Ten aanzien van feit 2 subsidiair:
Medeplichtigheid aan een poging tot diefstal voorafgegaan en vergezeld van geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen
Ten aanzien van feit 3 primair:
Diefstal, vergezeld van geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte] ,daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een jeugddetentie van
180 dagen.
Beveelt dat de tijd die door verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Beveelt dat een gedeelte, groot 70 dagen, van deze jeugddetentie
nietzal worden ten uitvoer gelegd, tenzij later anders wordt gelast.
Stelt daarbij een proeftijd van 2 (twee) jaren vast.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast indien verdachte zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit schuldig maakt.
Wijst de vordering van de benadeelde partij [aangever] toe tot een bedrag van € 562,88 (vijfhonderdtweeënzestig euro en achtentachtig eurocent), te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (23 december 2018) tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte aan [aangever] voornoemd, het toegewezen bedrag te betalen, behoudens voor zover deze vordering reeds door of namens anderen is betaald.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Legt aan verdachte de verplichting op, aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [aangever] , te betalen de som van € 562,88 (vijfhonderdtweeënzestig euro en achtentachtig eurocent), te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (23 december 2018) tot aan de dag van de algehele voldoening. Behoudens voor zover deze vordering reeds door of namens anderen is betaald.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte heeft voldaan aan een van voornoemde betalingsverplichtingen, daarmee de andere is vervallen.
Bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in zijn vordering is.
Wijst af de vordering tot tenuitvoerlegging in de zaak met parketnummer 01/200929-18.
Heft op het bevel tot voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door
mr. M. van der Kaay, voorzitter tevens kinderrechter,
mrs. J.P.C. van Dam van Isselt en M.R. Bruning, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. E.E. Wouters, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 11 april 2019.