ECLI:NL:RBAMS:2019:2786

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
11 april 2019
Publicatiedatum
16 april 2019
Zaaknummer
13-263696-18
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot diefstal met geweld in vereniging door minderjarige

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 11 april 2019 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een minderjarige verdachte, geboren in 2002 en zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland. De verdachte is beschuldigd van meerdere pogingen tot diefstal met geweld in vereniging, gepleegd op 23 december 2018 in Amsterdam. De rechtbank heeft de zaak behandeld op basis van het onderzoek dat heeft plaatsgevonden tijdens de zitting op 28 maart 2019. De officier van justitie, mr. M. van der Linden, heeft de vordering ingediend, en de verdachte werd bijgestaan door zijn raadsvrouw, mr. M.A. Muntjewerf. De rechtbank heeft ook kennisgenomen van verklaringen van getuigen en betrokken instanties zoals de Raad voor de Kinderbescherming en Stichting Nidos.

De tenlastelegging omvatte drie feiten waarbij de verdachte samen met anderen heeft geprobeerd goederen weg te nemen uit woningen, waarbij geweld is gebruikt tegen de bewoners. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat er geen redenen waren om de vervolging te schorsen. Na beoordeling van het bewijs heeft de rechtbank geoordeeld dat de verdachte wettig en overtuigend schuldig is aan de ten laste gelegde feiten. De rechtbank heeft daarbij de verklaringen van de slachtoffers en getuigen als bewijs gebruikt, evenals de verklaringen van medeverdachten.

De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een jeugddetentie van 180 dagen, waarvan 70 dagen onvoorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar en bijzondere voorwaarden, waaronder toezicht door de jeugdreclassering. Daarnaast is de verdachte veroordeeld tot het betalen van schadevergoeding aan de benadeelde partij, die schade heeft geleden door de gepleegde feiten. De rechtbank heeft de vordering van de benadeelde partij gedeeltelijk toegewezen, met een totaalbedrag van € 562,88, te vermeerderen met wettelijke rente. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer, bestaande uit de voorzitter en twee rechters, en is openbaar uitgesproken.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Parketnummer: 13-263696-18
Datum uitspraak: 11 april 2019
op tegenspraak
VERKORT VONNIS
van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[naam verdachte]
geboren te [geboorteplaats] ( [land van herkomst] ) op [geboortedag] 2002,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
gedetineerd in de Justitiële Jeugd Inrichting “ [detentieadres] .
De rechtbank heeft beraadslaagd naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 28 maart 2019.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. M. van der Linden en van wat verdachte en zijn raadsvrouw mr. M.A. Muntjewerf naar voren hebben gebracht.
Voorts heeft de rechtbank kennisgenomen van wat onder meer door [naam 4] , namens de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad), [naam 5] namens Stichting Nidos (hierna: het Nidos) en door [naam 6] namens Samen Veilig Midden-Nederland (hierna: SAVE) ter zitting naar voren is gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat
1.
hij op of omstreeks 23 december 2018 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte en/of zijn mededader(s) voorgenomen misdrijf om (uit een woning gelegen aan [adres] ) twee, althans één of meer tas(sen) (met inhoud), in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde, te weten aan [naam aangeefster] , weg te nemen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen door naar de woning aan [adres] te gaan waarna hij, verdachte en/of zijn mededader(s) (vervolgens)
- heeft/hebben aan gebeld en zich voor hefet/hebben gedaan als postbode(s) en/of (vervolgens)
- die woning is/zijn binnen gegaan en/of voornoemde tas(sen) van een tafel heeft/hebben afge pakt en/of (vervolgens)
- met die tas(sen) richting de uitgang van die woning is/zijn gerend;
2.
hij op of omstreeks 23 december 2018 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om (uit een woning gelegen aan de [adres 2] ) enig goed en/of geldbedrag van zijn/hun gading, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde(n), te weten aan [naam 1] en/of [naam 2] , weg te nemen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen en deze poging diefstal te doen voorafgaan, te doen vergezellen en/of te doen volgen van geweld en/of bedreiging met geweld tegen [naam 1] , te plegen met het oogmerk om die voorgenomen diefstal voor te bereiden of gemakkelijk te maken, of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf en/of andere deelnemer(s) aan het misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, door naar de woning van die [naam 1] en/of [naam 2] te gaan waarna hij, verdachte en/of zijn mededader(s) (vervolgens)
- bij die woning heeft/hebben aangebeld en/of (vervolgens)
- de deur van die woning met kracht heeft/hebben opengeduwd en/of (vervolgens)
- éénmaal of meermalen voornoemde [naam 1] (met kracht) heeft/hebben weggeduwd en/of naar binnen heeft/hebben geduwd;
3.
hij op of omstreeks 23 december 2018 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, een telefoon (zwarte Samsung Galaxy, in een hoes) en/of een ov-kaart en/of een ING-bankpas en/of 35 euro, in elk geval enig goed en/of geldbedrag, dat geheel of ten dele aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde(n), te weten aan [naam 3] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl deze diefstal werd voorafgegaan, vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen [naam 3] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden of gemakkelijk te maken, of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf of andere deelnemers aan het misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, door voornoemde telefoon (in een hoes) met kracht uit de hand(en) van voornoemde [naam 3] te trekken en/of weg te pakken en/of weg te grissen;

2.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

3.Waardering van het bewijs

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
1.
op 23 december 2018 te Amsterdam, tezamen en in vereniging met een ander, ter uitvoering van het door verdachte en zijn mededader voorgenomen misdrijf om uit een woning gelegen aan [adres] twee tassen met inhoud, die aan een ander dan aan verdachte en zijn mededader toebehoorden, weg te nemen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen door naar de woning aan [adres] te gaan waarna hij, verdachte en zijn mededader vervolgens
- hebben aangebeld en zich voor hebben gedaan als postbode en vervolgens
- die woning binnen zijn gegaan en voornoemde tassen van de tafel in die woning hebben afgepakt en vervolgens
- met die tas(sen) richting de uitgang van die woning zijn gerend.
2.
op 23 december 2018 te Amsterdam, tezamen en in vereniging met anderen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om uit een woning gelegen aan de [adres 2] enig goed en/of geldbedrag van hun gading, dat aan een ander dan aan verdachte en zijn mededaders toebehoorden, te weten aan [naam 1] en/of [naam 2] , weg te nemen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen en deze poging diefstal te doen voorafgaan en te doen vergezellen van geweld tegen [naam 1] , te plegen met het oogmerk om die voorgenomen diefstal voor te bereiden of gemakkelijk te maken, door naar de woning van voornoemde [naam 1] en/of [naam 2] te gaan waarna hij, verdachte en zijn mededader vervolgens
- hebben aangebeld bij voornoemde [naam 1] en/of [naam 2] en vervolgens
- voornoemde [naam 1] met kracht hebben weggeduwd en naar binnen hebben geduwd.
3.
op 23 december 2018 te Amsterdam, tezamen en in vereniging met anderen, een telefoon, zwarte Samsung Galaxy, in een hoes, en een ov-kaart en een ING-bankpas en 35 euro, dat aan een ander dan aan verdachte en zijn mededaders toebehoorden, te weten aan [naam 3] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl deze diefstal werd vergezeld van geweld tegen [naam 3] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken, door voornoemde telefoon met kracht uit de handen van voornoemde [naam 3] te trekken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in zijn verdediging geschaad.

4.Bewijs

De rechtbank grondt haar beslissing dat verdachte het bewezen geachte heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.
Bewijsoverweging feit 1
De aangeefster [naam aangeefster] en de getuige [naam getuige] verklaren bij de politie dat er eerst wordt aangebeld bij de woning aan de [adres] . Daarbij wordt door de intercom gezegd dat er een pakketje is. [naam getuige] opent hierop de deur. Vervolgens zien [naam aangeefster] en [naam getuige] twee mannen, verdachte 1 en verdachte 2, de woning binnenkomen. De mannen lopen de trap op en gaan de woonkamer in. Verdachte 1 pakt twee tassen. Eén van deze tassen legt hij weer terug en vervolgens rent hij met de andere tas en samen met de andere man de trap weer af. [naam getuige] schopt de man met de tas, waarna de man de tas weer aan [naam getuige] teruggeeft. Vervolgens rennen de mannen weg. [naam aangeefster] en [naam getuige] geven beiden een signalement op van de twee daders, waarbij [naam getuige] verdachte 1 omschrijft als een jongen met opgeschoren haar aan de zijkant.
De getuige [naam getuige 2] ziet, blijkens het betreffende proces-verbaal van verhoor, twee jongens de woning uitkomen. Nadat hij van de bewoonsters begrijpt dat de jongens zojuist hadden geprobeerd in te breken in hun woning, belt hij de politie. Ondertussen fietst hij achter de jongens aan. Hij ziet dan dat er zich nog een derde persoon bij de twee jongens voegt. Vervolgens komt de politie, waarna de medeverdachten [naam medeverdachte 1] en [naam medeverdachte 2] worden staande gehouden. Hierna wordt ook verdachte, die zich eerst nog had verstopt tussen geparkeerde auto’s, staande gehouden. Op het moment dat de politie verdachte staande houdt, verklaart, blijkens het proces-verbaal van aanhouding van verdachte, een man op een fiets: “Ik heb gebeld, ik zag ze uit die woning vandaan komen. Jullie hebben de juiste.”
Nadat verdachte en zijn medeverdachten zijn aangehouden en overgebracht naar het cellencomplex, worden er foto’s van hen gemaakt. Op de foto’s van verdachte is daarbij duidelijk te zien dat hij (als enige van de drie jongens) opgeschoren haar heeft aan de zijkant.
Medeverdachte [naam medeverdachte 2] heeft bij de politie verklaard dat verdachte en [naam medeverdachte 1] naar binnen zijn gegaan om te stelen.
Gelet op het voorgaande, is de rechtbank, anders dan de raadsvrouw, van oordeel dat verdachte past binnen het opgegeven signalement van één van de twee daders en dat sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en zijn medeverdachte die in de kern bestond uit een gezamenlijke uitvoering. De rechtbank weegt hierin mee dat verdachte samen met zijn medeverdachte naar de woning is toegegaan, zij daar hebben aangebeld, zich voor hebben gedaan als postbode, waarna zij samen de woning zijn ingegaan, naar boven zijn gelopen, tassen hebben geprobeerd weg te nemen en vervolgens ook weer samen de woning zijn uitgegaan en zijn weggelopen.

5.Strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

6.Strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

7.Motivering van de straf

De officier van justitie heeft bij requisitoir gevorderd dat verdachte ter zake van de door haar onder 1, 2 en 3 bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot:
een jeugddetentie voor de duur van 6 maanden, met aftrek van voorarrest, waarvan 2 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren.
Ten aanzien van de vordering benadeelde partij [naam 3] (feit 3) heeft de officier van justitie gevorderd dat deze integraal dient te worden toegewezen met daarbij oplegging van de schadevergoedingsmaatregel en toepassing van de wettelijk rente.
De rechtbank ziet aanleiding om bij de strafoplegging acht te slaan op de afspraken zoals deze ten aanzien van een aantal delictsgroepen zijn neergelegd in de Landelijke Oriëntatiepunten voor straftoemeting Jeugd, die dienen ter bevordering van de rechtseenheid in de strafoplegging. Bij de vaststelling van deze oriëntatiepunten wordt uitgegaan van het modale feit gepleegd door
first offenders.
Het betreffen in de onderhavige zaak een poging diefstal in vereniging uit een woning, een poging woningoverval in vereniging en een diefstal met geweld in vereniging.
Als uitgangspunt voor strafoplegging voor dergelijk feiten geldt als oriëntatiepunt dat – bij een first offender – respectievelijk een werkstraf voor de duur van 120 uur, dan wel dienovereenkomstige jeugddetentie, een jeugddetentie voor de duur vanaf 6 maanden en een werkstraf voor de duur van 60 uren, dan wel dienovereenkomstige jeugddetentie zal worden opgelegd.
Daarbij kunnen voor wat betreft de diefstal met geweld in vereniging strafverzwarende omstandigheden de strafmaat naar boven wijzigen. Iedere strafverzwarende omstandigheid geldt daarbij in beginsel voor 60 uur werkstraf dan wel 1 maand jeugddetentie. In het onderhavige geval gelden als strafverzwarende omstandigheden voor wat betreft de diefstal met geweld onder feiten 2 en 3 het georganiseerde karakter van de groep en bij feit 3 de kwetsbaarheid van het slachtoffer.
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals van een en ander ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft zich in een tijdsbestek van enkele uren schuldig gemaakt aan een drietal ernstige strafbare feiten. Verdachte heeft zich, samen met zijn medeverdachten, in de nacht van 23 december 2018 eerst schuldig gemaakt aan het wegnemen van een telefoon bij een kwetsbaar slachtoffer; hetgeen voor verdachte en zijn medeverdachten ook duidelijk zichtbaar was aangezien het slachtoffer op krukken liep. Het slachtoffer de heer [naam 3] heeft, blijkens zijn slachtofferverklaring, als gevolg van de straatroof last gehad van angstaanvallen en hij voelde zich niet meer veilig op straat. Tot op heden is het slachtoffer minder buiten en hij vermijdt de plaats van het misdrijf. De rechtbank rekent verdachte deze gevolgen aan. Daar komt nog bij dat dit soort delicten zorgen voor algehele gevoelens van onveiligheid in de maatschappij. Na het plegen van de straatroof hebben verdachte en zijn medeverdachten hun nachtelijke strooptocht voortgezet. Zij hebben geprobeerd om uit een tweetal woningen spullen weg te nemen, waarbij zij in één geval ook geweld hebben toegepast in de richting van de bewoonster van de woning. De rechtbank rekent verdachte ook deze feiten aan. Verdachte en zijn medeverdachten hebben met hun handelen blijk gegeven geen enkel respect te hebben voor de woning, de lichamelijke integriteit en de eigendommen van anderen. De eigen woning is bij uitstek een plek waar men zich veilig moet kunnen voelen en het is bekend dat de negatieve psychische gevolgen van dergelijke feiten voor een slachtoffer nog lang kunnen aanhouden. Daarnaast zorgen ook deze feiten voor maatschappelijke onrust en versterken zij de gevoelens van onveiligheid in de samenleving. De rechtbank rekent het verdachte bovendien aan dat hij met zijn proceshouding geen inzicht heeft gegeven in zijn handelen en daarmee geen enkele verantwoordelijkheid heeft genomen voor zijn daden.
De rechtbank heeft kennisgenomen van een Uittreksel Justitiële Documentatie
d.d. 28 februari 2019 waaruit blijkt dat verdachte op 5 februari 2019 door de kinderrechter van de rechtbank Midden-Nederland is veroordeeld tot een voorwaardelijke werkstraf van 80 uren in verband met een schuldheling, diefstal en mishandeling van een ambtenaar.
De rechtbank heeft voorts kennisgenomen van enkele rapportages, die in het kader van de persoonlijke omstandigheden van verdachte zijn opgemaakt, waaronder:
- een rapport van de Raad (Utrecht) van 19 maart 2019;
- een strafadvies van SAVE van 25 maart 2019.
De Raad (Utrecht) adviseert in het rapport tot oplegging van een voorwaardelijke werkstraf, met daarbij als bijzondere voorwaarden op te nemen dat verdachte meewerkt aan een haalbaarheidsonderzoek ITB Harde Kern, naar school gaat conform zijn schoolrooster, hij zich inzet voor een positieve vrijetijdsbesteding, zich houdt aan de afspraken met het NIDOS en het AZC en een oplegging van de maatregel toezicht en begeleiding (waarvan de eerste zes maanden uitgevoerd op basis van ITB Harde Kern).
SAVE adviseert om aan verdachte een gedeeltelijk voorwaardelijke straf op te leggen, met daarbij als bijzondere voorwaarde dat hij meewerkt aan het haalbaarheidsonderzoek van ITB Harde Kern. Hiertoe dient aan verdachte de maatregel toezicht en begeleiding te worden opgelegd, waarvan gedurende zes maanden de maatregel ITB harde kern. Tevens adviseert SAVE de oplegging van een werkstraf aan verdachte.
Ter zitting heeft de Raad het advies gewijzigd, in die zin dat thans de oplegging van een deels voorwaardelijke jeugddetentie wordt geadviseerd. De door de Raad geadviseerde bijzondere voorwaarden blijven ongewijzigd.
Het Nidos heeft ter zitting te kennen gegeven dat er een positief beeld bestaat van verdachte binnen de inrichting waarin hij nu verblijft. Hij gaat naar school en heeft een positieve houding.
SAVE heeft ter zitting het belang van het haalbaarheidsonderzoek ITB Harde Kern benadrukt. Verdachte is goed gemotiveerd en een langer verblijf in [naam instelling] heeft geen meerwaarde meer. Nu het haalbaarheidsonderzoek naar de ITB Harde Kern bij een van de medeverdachten die ook in het AZC in [plaats] verblijft positief is afgerond, verwacht SAVE dat de ITB Harde Kern ook voor verdachte uitvoerbaar zal zijn.
Verdachte heeft ter zitting aangegeven dat hij bereid is om aan alle hulpverlening mee te werken. Verdachte is bezig om de Nederlandse taal te leren en wil graag een vak gaan leren.
Gelet op de ernst van de feiten en de inhoud van voornoemde oriëntatiepunten, is de rechtbank van oordeel dat de oplegging van een deels voorwaardelijke jeugddetentie van na te noemen duur aan verdachte passend en geboden is. De rechtbank kan zich daarbij vinden in de eis van de officier van justitie en zal dan ook een dienovereenkomstige straf opleggen, waarbij het onvoorwaardelijk gedeelte van de jeugddetentie gelijk is aan het voorarrest tot aan de uitspraak. De rechtbank ziet daarbij in tegenstelling tot de officier van justitie wel aanleiding om daarbij de bijzondere voorwaarden zoals geadviseerd op te leggen. De rechtbank acht alleen de algemene voorwaarde van het niet plegen van strafbare feiten onvoldoende als stok achter de deur om recidive te voorkomen.
Ten aanzien van de benadeelde partij [naam 3] en de schadevergoedingsmaatregel (feit 3)
De benadeelde partij vordert € 197,88 aan materiële schadevergoeding en € 500,00 aan immateriële schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente.
Vaststaat dat aan de benadeelde partij door het onder feit 3 bewezenverklaarde rechtstreeks materiële en immateriële schade is toegebracht.
De materiële vordering is betwist voor wat betreft de gevorderde kosten van de telefoon, nu het onduidelijk is of de benadeelde partij deze telefoon inmiddels weer heeft teruggekregen. De rechtbank kan zich vinden in dit verweer en zal de materiële vordering voor wat betreft dat onderdeel dan ook niet-ontvankelijk verklaren. De behandeling van dat deel van de vordering levert namelijk een onevenredige belasting van het strafgeding op. Het toelaten van nadere bewijslevering om te onderzoeken of de telefoon wel of niet is teruggegeven aan het slachtoffer zou betekenen dat de behandeling van de strafzaak moet worden aangehouden. De benadeelde partij kan het resterende deel van zijn vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen
De rechtbank concludeert op grond van het voorgaande dat de vordering tot materiële schadevergoeding hoofdelijk tot een bedrag van in totaal € 62,88 zal worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd.
De benadeelde partij zal voor het overige niet-ontvankelijk worden verklaard in zijn materiële vordering. De hoogte van de immateriële vordering is door de raadsvrouw niet betwist.
Op grond van de door de benadeelde partij gestelde omstandigheden en rekening houdend met de vergoedingen die in soortgelijke zaken worden toegekend, acht de rechtbank de hoogte van dit gevorderde bedrag redelijk.
De rechtbank concludeert dan ook de vordering tot immateriële schadevergoeding hoofdelijk tot een bedrag van in totaal € 500,00 zal worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd.
Ten aanzien van de schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank zal de hierna te noemen schadevergoedingsmaatregel opleggen, aangezien verdachte jegens het slachtoffer [naam 3] naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het onder 3 bewezen geachte feit is toegebracht. De rechtbank waardeert deze op een bedrag van € 562,88 (vijfhonderdtweeënzestig euro en achtentachtig eurocent). Gelet op de minderjarige leeftijd van verdachte ten tijde van het plegen van het strafbare feit, zal aan verdachte geen vervangende jeugddetentie worden opgelegd.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 36f, 45, 63, 77a, 77g, 77i, 77x, 77y, 77z, 77aa, 77gg, 311 en 312 van het Wetboek van Strafrecht.
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.

9.Beslissing

Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 3 is aangegeven.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
Ten aanzien van feit 1:
Poging tot diefstal door twee of meer verenigde personen
Ten aanzien van feit 2:
Poging tot diefstal voorafgegaan en vergezeld van geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen
Ten aanzien van feit 3:
Diefstal, vergezeld van geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[naam verdachte]daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een jeugddetentie van
180 dagen.
Beveelt dat de tijd die door verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Bepaalt dat een gedeelte van deze jeugddetentie groot 70 dagen,
nietten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten wegens niet nakoming van na te melden voorwaarden;
stelt de proeftijd vast op 2 jaren onder de
algemene voorwaardedat de veroordeelde:
- zich voor het einde van die proeftijd niet zal schuldig maken aan een strafbaar feit;
en onder
de bijzondere voorwaardendat de veroordeelde:
- zich gedurende een door Samen Veilig Midden-Nederland te bepalen periode (die loopt tot maximaal het einde van de proeftijd) en op door de jeugdreclassering te bepalen tijdstippen zal melden bij de reclassering, zo frequent en zo lang deze instelling dat noodzakelijk acht;
- meewerkt aan een haalbaarheidsonderzoek ITB Harde Kern;
- naar school gaat conform zijn schoolrooster;
- zich inzet voor een positieve vrijetijdsbesteding,
- zich houdt aan de afspraken met het NIDOS en het AZC;
- zich houdt aan de begeleiding van ITB Harde Kern voor de duur van zes maanden.
Van rechtswege gelden tevens de voorwaarden dat veroordeelde:
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit zijn medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 Wet op de identificatieplicht ter inzage zal aanbieden;
- zijn medewerking zal verlenen aan het door de jeugdreclassering te houden toezicht, bedoeld in artikel 77aa, eerste tot en met het vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen.
Geeft opdracht aan Samen Veilig Midden-Nederland tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Wijst de vordering van de benadeelde partij [naam 3] toe tot een bedrag van € 562,88 (vijfhonderdtweeënzestig euro en achtentachtig eurocent), te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (23 december 2018) tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte aan [naam 3] voornoemd, het toegewezen bedrag te betalen, behoudens voor zover deze vordering reeds door of namens anderen is betaald.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Legt aan verdachte de verplichting op, aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [naam 3] , te betalen de som van € 562,88 (vijfhonderdtweeënzestig euro en achtentachtig eurocent), te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (23 december 2018) tot aan de dag van de algehele voldoening. Behoudens voor zover deze vordering reeds door of namens anderen is betaald.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte heeft voldaan aan een van voornoemde betalingsverplichtingen, daarmee de andere is vervallen.
Bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in zijn vordering is.
Heft op het bevel tot voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door
mr. M. van der Kaay, voorzitter tevens kinderrechter,
mrs. J.P.C. van Dam van Isselt en M.R. Bruning, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. E.E. Wouters, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 11 april 2019.