De Raad (Utrecht) adviseert in het rapport tot oplegging van een voorwaardelijke werkstraf, met daarbij als bijzondere voorwaarden op te nemen dat verdachte meewerkt aan een haalbaarheidsonderzoek ITB Harde Kern, naar school gaat conform zijn schoolrooster, hij zich inzet voor een positieve vrijetijdsbesteding, zich houdt aan de afspraken met het NIDOS en het AZC en een oplegging van de maatregel toezicht en begeleiding (waarvan de eerste zes maanden uitgevoerd op basis van ITB Harde Kern).
SAVE adviseert om aan verdachte een gedeeltelijk voorwaardelijke straf op te leggen, met daarbij als bijzondere voorwaarde dat hij meewerkt aan het haalbaarheidsonderzoek van ITB Harde Kern. Hiertoe dient aan verdachte de maatregel toezicht en begeleiding te worden opgelegd, waarvan gedurende zes maanden de maatregel ITB harde kern. Tevens adviseert SAVE de oplegging van een werkstraf aan verdachte.
Ter zitting heeft de Raad het advies gewijzigd, in die zin dat thans de oplegging van een deels voorwaardelijke jeugddetentie wordt geadviseerd. De door de Raad geadviseerde bijzondere voorwaarden blijven ongewijzigd.
Het Nidos heeft ter zitting te kennen gegeven dat er een positief beeld bestaat van verdachte binnen de inrichting waarin hij nu verblijft. Hij gaat naar school en heeft een positieve houding.
SAVE heeft ter zitting het belang van het haalbaarheidsonderzoek ITB Harde Kern benadrukt. Verdachte is goed gemotiveerd en een langer verblijf in [naam instelling] heeft geen meerwaarde meer. Nu het haalbaarheidsonderzoek naar de ITB Harde Kern bij een van de medeverdachten die ook in het AZC in [plaats] verblijft positief is afgerond, verwacht SAVE dat de ITB Harde Kern ook voor verdachte uitvoerbaar zal zijn.
Verdachte heeft ter zitting aangegeven dat hij bereid is om aan alle hulpverlening mee te werken. Verdachte is bezig om de Nederlandse taal te leren en wil graag een vak gaan leren.
Gelet op de ernst van de feiten en de inhoud van voornoemde oriëntatiepunten, is de rechtbank van oordeel dat de oplegging van een deels voorwaardelijke jeugddetentie van na te noemen duur aan verdachte passend en geboden is. De rechtbank kan zich daarbij vinden in de eis van de officier van justitie en zal dan ook een dienovereenkomstige straf opleggen, waarbij het onvoorwaardelijk gedeelte van de jeugddetentie gelijk is aan het voorarrest tot aan de uitspraak. De rechtbank ziet daarbij in tegenstelling tot de officier van justitie wel aanleiding om daarbij de bijzondere voorwaarden zoals geadviseerd op te leggen. De rechtbank acht alleen de algemene voorwaarde van het niet plegen van strafbare feiten onvoldoende als stok achter de deur om recidive te voorkomen.
Ten aanzien van de benadeelde partij [naam 3] en de schadevergoedingsmaatregel (feit 3)
De benadeelde partij vordert € 197,88 aan materiële schadevergoeding en € 500,00 aan immateriële schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente.
Vaststaat dat aan de benadeelde partij door het onder feit 3 bewezenverklaarde rechtstreeks materiële en immateriële schade is toegebracht.
De materiële vordering is betwist voor wat betreft de gevorderde kosten van de telefoon, nu het onduidelijk is of de benadeelde partij deze telefoon inmiddels weer heeft teruggekregen. De rechtbank kan zich vinden in dit verweer en zal de materiële vordering voor wat betreft dat onderdeel dan ook niet-ontvankelijk verklaren. De behandeling van dat deel van de vordering levert namelijk een onevenredige belasting van het strafgeding op. Het toelaten van nadere bewijslevering om te onderzoeken of de telefoon wel of niet is teruggegeven aan het slachtoffer zou betekenen dat de behandeling van de strafzaak moet worden aangehouden. De benadeelde partij kan het resterende deel van zijn vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen
De rechtbank concludeert op grond van het voorgaande dat de vordering tot materiële schadevergoeding hoofdelijk tot een bedrag van in totaal € 62,88 zal worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd.
De benadeelde partij zal voor het overige niet-ontvankelijk worden verklaard in zijn materiële vordering. De hoogte van de immateriële vordering is door de raadsvrouw niet betwist.
Op grond van de door de benadeelde partij gestelde omstandigheden en rekening houdend met de vergoedingen die in soortgelijke zaken worden toegekend, acht de rechtbank de hoogte van dit gevorderde bedrag redelijk.
De rechtbank concludeert dan ook de vordering tot immateriële schadevergoeding hoofdelijk tot een bedrag van in totaal € 500,00 zal worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd.
Ten aanzien van de schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank zal de hierna te noemen schadevergoedingsmaatregel opleggen, aangezien verdachte jegens het slachtoffer [naam 3] naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het onder 3 bewezen geachte feit is toegebracht. De rechtbank waardeert deze op een bedrag van € 562,88 (vijfhonderdtweeënzestig euro en achtentachtig eurocent). Gelet op de minderjarige leeftijd van verdachte ten tijde van het plegen van het strafbare feit, zal aan verdachte geen vervangende jeugddetentie worden opgelegd.