In deze zaak heeft eiser, eigenaar van een appartement, een kort geding aangespannen tegen gedaagde, die de woning huurt. Eiser vordert ontruiming van de woning, stellende dat er een huurovereenkomst voor bepaalde tijd is gesloten die eindigde op 31 maart 2019. Gedaagde betwist dit en stelt dat er een huurovereenkomst voor onbepaalde tijd is overeengekomen. De procedure begon met een dagvaarding op 8 maart 2019, gevolgd door een zitting op 4 april 2019, waar beide partijen hun standpunten toelichtten.
De kantonrechter heeft vastgesteld dat de schriftelijke huurovereenkomst onduidelijk is. Eiser heeft een brochure overgelegd waarin staat dat de huur voor 24 maanden is, terwijl gedaagde en zijn vrouw verklaarden dat zij dachten dat de huur voor onbepaalde tijd was. De Engelse vertaling van de overeenkomst bevatte geen duidelijke informatie over de duur van de huur. De kantonrechter oordeelt dat de bewijslast bij eiser ligt, maar dat de kortgedingprocedure niet de ruimte biedt om deze bewijslast te vervullen. Daarom wordt de vordering van eiser afgewezen.
De kantonrechter heeft geoordeeld dat de huurovereenkomst niet voldoende duidelijk is en dat gedaagde niet kan worden verplicht om de woning te ontruimen. Eiser wordt veroordeeld in de proceskosten, die zijn begroot op € 480,00 aan salaris voor de gemachtigde van gedaagde, inclusief btw. De kostenveroordeling is uitvoerbaar bij voorraad.