ECLI:NL:RBAMS:2019:2691

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
15 april 2019
Publicatiedatum
15 april 2019
Zaaknummer
C/13/662200 / KG ZA 19-173 FB/MV
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verbod op publicatie van passages uit boek over politieonderzoek naar de dood van een jonge vrouw

In een kort geding dat op 15 april 2019 werd behandeld door de Rechtbank Amsterdam, hebben eisers, bestaande uit de nabestaanden van een jonge vrouw die in 1995 vermist raakte en later dood werd aangetroffen, een verbod gevraagd op de publicatie van een boek geschreven door journalist [gedaagde 2], dat is uitgegeven door de Persgroep. De eisers vorderden dat het boek, dat passages bevatte over hun persoonlijke leven en de omstandigheden rondom de dood van hun familielid, niet gepubliceerd zou worden. De voorzieningenrechter oordeelde dat er een belangenafweging moest plaatsvinden tussen de vrijheid van meningsuiting van de journalist en de privacy van de nabestaanden. De rechter erkende dat de nabestaanden recht hebben op bescherming van hun persoonlijke levenssfeer, vooral gezien de gevoeligheid van de zaak en de impact die publicatie op hen zou hebben. Uiteindelijk werd besloten dat bepaalde passages uit het manuscript verwijderd moesten worden, terwijl andere delen van het boek wel gepubliceerd mochten worden. De rechter legde een dwangsom op voor het geval de Persgroep en [gedaagde 2] zich niet aan het verbod zouden houden. Dit vonnis benadrukt de noodzaak van zorgvuldigheid bij publicaties die betrekking hebben op gevoelige onderwerpen en de rechten van betrokkenen.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling privaatrecht, voorzieningenrechter civiel
Vonnis in kort geding van 15 april 2019
in de zaak met zaaknummer / rolnummer: C/13/662200 / KG ZA 19-173 FB/MV van

1.[eiser 1] ,

2.
[eiser 2],
3.
[eiser 3],
allen wonende te [woonplaats] ,
eisers bij conceptdagvaarding,
advocaat mr. R.A. Korver te Amsterdam,
tegen
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
DE PERSGROEP NEDERLAND B.V.,
gevestigd te Amsterdam,
2.
[gedaagde 2] ,woonplaats gekozen hebbende te [woonplaats] ,
gedaagden, vrijwillig verschenen,
advocaat mr. O.G. Trojan te Den Haag,
en in de zaak met zaaknummer / rolnummer C/13/662380 / KG ZA 19-186 FB/MV van
[eiser 4],
wonende te [woonplaats] ,
eiser bij dagvaarding van 6 maart 2019,
advocaat mr. P.J.A. van de Laar te Eindhoven,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
DE PERSGROEP NEDERLAND B.V.,
gevestigd te Amsterdam,
gedaagde,
advocaat mr. O.G. Trojan te Den Haag.
Partijen zullen hierna ook [eiser 1] c.s., [eiser 4] , de Persgroep en [gedaagde 2] worden genoemd.

1.De procedure

Ter zitting van 25 maart 2019, waarop beide zaken gelijktijdig zijn behandeld, hebben [eiser 1] c.s. en [eiser 4] gesteld en gevorderd overeenkomstig de in kopie aan dit vonnis gehechte conceptdagvaardingen. De Persgroep en [gedaagde 2] hebben verweer gevoerd met conclusie tot weigering van de gevraagde voorzieningen.
Alle partijen hebben producties en een pleitnota in het geding gebracht. De Persgroep en [gedaagde 2] hebben tevens een conclusie van antwoord in het geding gebracht.
Ter zitting waren – voor zover van belang – aanwezig:
- [eiser 1] met mr. Korver en met [naam casemanger] (casemanager slachtofferhulp);
- [eiser 4] met mr. Van de Laar;
- [gedaagde 2] , [naam hoofdredacteur] (hoofdredacteur van het Eindhovens Dagblad) , [naam hoofd juridische zaken] (hoofd juridische zaken van de Persgroep) en [naam zakelijk directeur] (zakelijk directeur van de Persgroep) met mr. Trojan.
Na verder debat hebben partijen verzocht vonnis te wijzen.

2.De feiten

2.1.
Op 6 oktober 1995 raakte de destijds vijftienjarige [slachtoffer] vermist. Op 22 november 1995 is haar levenloze lichaam aangetroffen. Zij bleek door geweld om het leven te zijn gebracht.
2.2.
[eiser 4] is de vader van [slachtoffer] . [eiser 1] (hierna ook [eiser 1] ) is haar stiefmoeder. [eiser 2] en [eiser 3] zijn kinderen van [eiser 4] en [eiser 1] .
2.3.
[gedaagde 2] is als journalist werkzaam voor het Eindhovens Dagblad, dat wordt uitgegeven door de Persgroep. [naam hoofdredacteur] is hoofdredacteur van het Eindhovens Dagblad. Vanaf het moment van de vermissing van [slachtoffer] heeft [gedaagde 2] hiervan verslag gedaan in het Eindhovens Dagblad. In die hoedanigheid heeft hij diverse keren contact gehad met de nabestaanden van [slachtoffer] .
2.4.
Onderzoek door politie en justitie naar de dood van [slachtoffer] , waarin [eiser 4] en [naam halfbroer] (de halfbroer van [slachtoffer] ) kortstondig als verdachten zijn aangemerkt, heeft aanvankelijk tot niets geleid. In 2013 is door politie en justitie een zogenoemd
cold caseteam opgericht, dat onder de codenaam Bosuil de dood van [slachtoffer] opnieuw heeft onderzocht. Dit onderzoek heeft ertoe geleid dat in januari 2014 een verdachte is opgepakt. Op 21 november 2016 heeft de rechtbank Oost-Brabant deze verdachte veroordeeld voor de verkrachting van [slachtoffer] , maar vrijgesproken van de betrokkenheid bij haar dood. Op 9 oktober 2018 heeft het gerechtshof Den Bosch hem in hoger beroep veroordeeld tot twaalf jaar gevangenisstraf voor verkrachting en voor betrokkenheid bij de dood van [slachtoffer] . Tegen het arrest van het gerechtshof is cassatieberoep ingesteld. Hierop is nog niet beslist.
2.5.
Op de dag dat het gerechtshof uitspraak deed (9 oktober 2018), zijn de nabestaanden van [slachtoffer] er door de politie van in kennis gesteld dat [gedaagde 2] een boek over de zaak van [slachtoffer] had geschreven, dat zou worden uitgegeven door de Persgroep en dat zou worden gepubliceerd op 14 oktober 2018. Met als doel de totstandkoming van dit boek is [gedaagde 2] in 2013 uitgenodigd door justitie om mee te lopen met het
cold caseteam. Hij is vier maanden lang dagelijks aanwezig geweest bij dit team (behalve bij de verhoren met de verdachte) en heeft inzage gekregen in het politiedossier. Op 9 oktober 2013 heeft [gedaagde 2] hiertoe een door de politie opgestelde geheimhoudingsverklaring ondertekend, waarin onder meer het volgende staat:
Verklaart hierbij volledige geheimhouding en vertrouwelijkheid te betrachten ten aanzien van alle informatie die mij direct of indirect ter kennis komt over (aspecten van) de werkzaamheden van de politie, het Openbaar Ministerie en het gerechtelijk (voor-)onderzoek en al hetgeen mij overigens ter kennis komt ten gevolge van de samenwerking met de Staat gedurende mijn werkzaamheden ten behoeve van het onderzoek Bosuil.In gezamenlijk overleg en na goedkeuring van de Politie en het Openbaar Ministerie wordt bepaald welke informatie geschikt is voor publicatie vanuit de werkzaamheden als journalist van het Eindhovens Dagblad.
2.6.
Nadat bekend werd dat tegen het vonnis van de rechtbank Oost-Brabant hoger beroep was ingesteld bij het gerechtshof Den Bosch is tussen het openbaar ministerie (het OM), het Eindhovens Dagblad en [gedaagde 2] een zogenoemd mediacontract gesloten, dat is ondertekend op respectievelijk 8 maart 2018, 14 februari 2018 en 20 februari 2018. Hierin staat onder meer het volgende:
Overwegende dat:● De auteur, werkzaam bij het Eindhovens Dagblad, een door het Eindhovens Dagblad uit te geven boek heeft geschreven, met als (werk-)titel ‘De zaak- [slachtoffer] ’ (…);
● Het boek is opgesteld conform de afspraken met de politie en het OM en door beiden gefiatteerd en vrijgegeven voor publicatie.● De auteur met het oog op het hoger beroep in de betreffende strafzaak zoveel als mogelijk wenst mee te lopen met de advocaten-generaal en hen te interviewen over het hoger beroep, inzage te verkrijgen in alle processtukken uit het dossier (…) en aanwezig te zijn bij werkzaamheden van de advocaten-generaal in deze strafzaak en de aldus verkregen informatie in een nieuw aan het boek toe te voegen hoofdstuk wenst te beschrijven (hierna te noemen: “Nieuwe Hoofdstuk”);● Het doel van het Nieuwe Hoofdstuk is verslag te doen van het hoger beroep in de strafzaak over de dood van [slachtoffer] ;(…)● Het Openbaar Ministerie is bereid medewerking te verlenen aan de totstandkoming van het Nieuwe Hoofdstuk door de auteur te betrekken bij de voorbereiding van de strafzaak in hoger beroep en inzage te geven in de processtukken van de strafzaak in hoger beroep ten behoeve van het schrijven van het Nieuwe Hoofdstuk;● Partijen wensen in deze overeenkomst de afspraken neer te leggen die betrekking hebben over het meelopen van de auteur met de advocaten-generaal in zaak [slachtoffer] in hoger beroep en het Nieuwe Hoofdstuk dat op een nader te bepalen datum wordt gepubliceerd.(…)1.1 In het kader van deze overeenkomst verleent het Openbaar Ministerie medewerking aan de auteur om de advocaten-generaal (…) (zoveel als mogelijk) te volgen bij de werkzaamheden in de strafzaak in hoger beroep, (…)1.4 De auteur krijgt inzage in de stukken uit het strafdossier in hoger beroep (…), alsmede de uitgewerkte verhoren van de raadsheer-commissaris. (…)
1.6
Het Openbaar Ministerie heeft het recht het manuscript betreffende het Nieuwe Hoofdstuk voorafgaande aan de publicatie te lezen en hierin wijzigingen aan te brengen overeenkomstig het bepaalde in artikel 3. (…)1.7 Het Eindhovens Dagblad komt overeen met het Openbaar Ministerie dat het Nieuwe Hoofdstuk wordt gepubliceerd nadat de inhoudelijke behandeling van de strafzaak in hoger beroep is afgerond en het arrest door het Hof Den Bosch is gewezen. (…)3.1 Het Eindhovens Dagblad dient het Openbaar Ministerie voorafgaand aan publicatie te voorzien van het manuscript van het Nieuwe Hoofdstuk. Het Openbaar Ministerie behoudt het recht om binnen 2 (twee) weken na ontvangst van het manuscript hierin wijzigingen aan te brengen doch uitsluitend indien en voor zover dit uit oogpunt van bescherming van de belangen op het gebied van privacy, slachtofferbescherming, opsporing en vervolging, politietactiek- en techniek noodzakelijk is. (…)5.1 De auteur dient tot de datum van publicatie van het Nieuwe Hoofdstuk strikte vertrouwelijkheid in acht te nemen ten aanzien van alle vertrouwelijke informatie over (aspecten van) de werkzaamheden van het Openbaar Ministerie in de strafzaak in hoger beroep en al wat hem overigens ter kennis komt, in het kader van het Nieuwe Hoofdstuk.
2.7.
In het kader van de totstandkoming van het boek is [gedaagde 2] aanwezig geweest bij de zittingen van de rechtbank Oost-Brabant en van het gerechtshof Den Bosch. Op die zittingsdagen is er contact geweest tussen [gedaagde 2] en de nabestaanden van [slachtoffer] .
2.8.
Nadat de nabestaanden van [slachtoffer] op 9 oktober 2018 kennis hadden genomen van de aanstaande publicatie van het boek, heeft mr. Korver hiertegen in een e-mail van 10 oktober 2018 bezwaar gemaakt. Naar aanleiding hiervan heeft de geplande publicatie van het boek op 14 oktober 2018 geen doorgang gevonden. Ook mr. Van de Laar heeft namens [eiser 4] in een e-mail van 18 oktober 2018 bezwaar gemaakt tegen publicatie van het boek.
2.9.
De Persgroep heeft onder geheimhouding een manuscript van het boek ter beschikking gesteld aan mrs. Korver en Van de Laar. Ook heeft zij het manuscript aan het OM ter beschikking gesteld. Over de inhoud van dit manuscript is vervolgens gecorrespondeerd tussen (de raadslieden van) partijen en het OM (zie productie 4, 5 en 9 van mr. Korver en productie 1 tot en met 10 van mr. Trojan). Uit die correspondentie blijkt dat zowel eisers als het OM bezwaren hebben tegen diverse passages in het boek. Naar aanleiding hiervan is overeenstemming bereikt om een aantal passages niet te publiceren. Blijkens de correspondentie zijn partijen er echter niet in geslaagd overeenstemming te bereiken over alle passages waartegen bezwaar bestaat.

3.Het geschil

3.1.
In het door [eiser 1] c.s. aangespannen kort geding (hierna ook zaak 1) wordt op straffe van dwangsommen – kort gezegd – het volgende gevorderd:
primairI. De Persgroep en [gedaagde 2] te verbieden het boek op welke wijze dan ook te publiceren;
II. De Persgroep en [gedaagde 2] te veroordelen ervoor zorg te dragen dat het boek, in welke vorm dan ook, op geen enkele wijze door henzelf of door derden te koop wordt aangeboden;
subsidiairIII. De Persgroep en [gedaagde 2] te verbieden alle passages die zien op [eiser 1] c.s. en [eiser 4] , in welke vorm dan ook, te publiceren;
IV. De Persgroep en [gedaagde 2] te verbieden alle passages waarvan de inhoud voortvloeit uit tussen eisers en de politie en [gedaagde 2] gevoerde gesprekken te publiceren;
V. De Persgroep en [gedaagde 2] te verbieden alle passages die zien op het oorspronkelijk rechercheonderzoek te publiceren;
VI. De Persgroep en [gedaagde 2] te verbieden 24 specifiek in de dagvaarding genoemde passages uit het manuscript te publiceren alsmede tien door [eiser 4] specifiek genoemde passages;
meer subsidiairVII. De Persgroep en [gedaagde 2] te bevelen een verklaring in het boek op te nemen, zoals opgenomen in het petitum van de dagvaarding, die – kort gezegd – inhoudt dat aan [eiser 1] c.s. geen toestemming is gevraagd voor publicatie van het boek en voor het inzien van de dossiers van [slachtoffer] door [gedaagde 2] , dat met het boek de eer en goede naam van [slachtoffer] en van haar familie wordt aangerand en dat in het boek ten onrechte inzage wordt gegeven in het privéleven van de familie van [slachtoffer] ,
in alle gevallen
VIII. met veroordeling van de Persgroep en [gedaagde 2] in de kosten van dit geding en in de nakosten.
3.2.
In het door [eiser 4] aangespannen kort geding (hierna ook zaak 2) wordt – kort gezegd – gevorderd de Persgroep op straffe van dwangsommen te verbieden het boek met daarin elf in de dagvaarding geciteerde passages te publiceren, met veroordeling van de Persgroep in de kosten van dit geding.
3.3.
[eiser 1] c.s. stelt hiertoe – samengevat weergegeven – het volgende. [gedaagde 2] heeft vanaf 1995 in het Eindhovens Dagblad verslag gedaan over de zaak van [slachtoffer] . In dat kader heeft hij in de loop der jaren regelmatig contact gehad met de nabestaanden van [slachtoffer] . Het boek heeft hij echter geschreven zonder hen daarvan in kennis te stellen. Het OM en de politie hebben, eveneens zonder de nabestaanden daarvan in kennis te stellen, [gedaagde 2] toegelaten tot het
cold caseteam, zodat hij kon beschikken over nagenoeg alle informatie uit het strafdossier. Achteraf heeft het OM erkend hierbij onvoldoende oog te hebben gehad voor de privacybelangen van de nabestaanden. De voorgenomen publicatie van het boek heeft op hen een enorme impact. Hun privacy wordt geschonden en een aantal passages is nodeloos grievend en denigrerend, hetgeen leidt tot secundaire victimisatie. Ter zitting heeft [eiser 1] hieraan toegevoegd dat zij had gehoopt de kwestie na het arrest van het gerechtshof te kunnen afsluiten, maar dat – integendeel – het boek alles weer oprakelt en dat haar kinderen en kleinkinderen hiermee op een zeer negatieve wijze zullen worden geconfronteerd.
De grondslag voor de vorderingen is erin gelegen dat functionarissen van politie en het OM hun ambtsgeheim hebben geschonden door [gedaagde 2] toe te laten tot het
cold caseteam en kennis te laten nemen van het strafdossier. Het boek is dan ook de vrucht van een misdrijf (artikel 272 van het Wetboek van Strafrecht). Dat [gedaagde 2] kennis kon nemen van het strafdossier, houdt tevens een schending in van de Algemene Verordening Gegevensbescherming (AVG) en van de Wet Openbaarheid Bestuur (WOB). [gedaagde 2] kan verder schending van de Leidraad van de Raad voor de Journalistiek worden verweten, onder meer omdat hij geen wederhoor heeft toegepast en [eiser 1] c.s. op het verkeerde been heeft gezet door haar bij contacten tijdens en na de terechtzittingen niet te vertellen dat hij met het boek bezig was. De eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer van [eiser 1] c.s. dient in dit geval zwaarder te wegen dan de vrijheid van meningsuiting van de Persgroep en [gedaagde 2] , die niet onbegrensd is. Zij kunnen het publieke belang (het creëren van een draagvlak bij het grote publiek voor de werkwijze van een
cold caseteam) ook dienen zonder de privacy van [eiser 1] c.s. te schenden. Mocht worden geoordeeld dat niet het gehele boek kan worden verboden, dan heeft [eiser 1] c.s. (subsidiair) gevorderd 34 in de dagvaarding nauwkeurig omschreven passages uit het manuscript te verwijderen.
[eiser 1] c.s. heeft een spoedeisend belang bij toewijzing van de gevraagde voorzieningen. Partijen zijn al zeer geruime tijd met elkaar in overleg om te bezien of kan worden gekomen tot een publicatie waarmee alle betrokkenen kunnen leven. Zij zijn hierin niet geslaagd, terwijl de Persgroep en [gedaagde 2] thans voornemens zijn tot publicatie van het manuscript over te gaan.
3.4.
[eiser 4] stelt in aanvulling op hetgeen onder 3.3 van dit vonnis is opgenomen – samengevat weergegeven – het volgende. Sinds de dood van [slachtoffer] wordt hij geconfronteerd met media-aandacht, onder meer omdat hij in het eerste politieonderzoek –ten onrechte – als verdachte is aangemerkt. Hij is die media-aandacht beu. In het boek is een aantal persoonlijke zaken over [eiser 4] , over zijn ex-partner ( [eiser 1] ) en over zijn familieleden opgenomen, die op sensatie zijn gericht en deels ook nog onjuist zijn. Deze zaken hebben bovendien niets van doen met de doelstelling van het boek (het onder de aandacht brengen van het publiek hoe ver politie en justitie gaan om een verdachte achter de tralies te krijgen). In de dagvaarding maakt [eiser 4] specifiek bezwaar tegen elf passages uit het boek die volgens hem diffamerend en onnodig grievend zijn en zijn privacy en reputatie aantasten. Hij wordt in die passages als een slecht mens afgeschilderd die niet veel geeft om de dood van zijn dochter.
3.5.
De Persgroep en [gedaagde 2] hebben – samengevat weergegeven – het verweer gevoerd dat zij in hun ogen een zorgvuldige afweging hebben gemaakt. Elk hoofdstuk is na afronding daarvan beoordeeld door de politie en het OM en dit heeft amper geleid tot bezwaren. De weinige bezwaren van die zijde zijn verwerkt in het manuscript. Nadat de Persgroep bekend maakte dat het boek werd gepubliceerd, heeft zij kennisgenomen van de bezwaren van eisers. Ook aan een deel van die bezwaren is geheel of gedeeltelijk tegemoetgekomen. Indien aan die bezwaren niet is tegemoetgekomen, is deugdelijk toegelicht waarom dat het geval is. Pas nadat eisers hun bezwaren kenbaar hebben gemaakt, heeft ook het OM een aantal inhoudelijke bezwaren geuit. Ook hieraan is door de Persgroep geheel of gedeeltelijk tegemoetgekomen. Uit dit alles blijkt dat de Persgroep niet over één nacht ijs is gegaan, maar juist zorgvuldig heeft gehandeld.
De afweging van belangen die in deze zaak dient plaats te vinden (de vrijheid van meningsuiting versus de privacybelangen van eisers) dient in het voordeel van de Persgroep en [gedaagde 2] uit te vallen. Een vooraf te geven verbod tot publicatie van het boek komt al snel in strijd met het grondwettelijk verankerde censuurverbod. Ook dient publicatie van het boek een groot publiek belang. Beoogd wordt het publiek inzicht te geven in de inspanningen die politie en justitie leveren in het kader van een
cold caseonderzoek, teneinde daarvoor begrip en draagvlak te creëren. Schending van de privacy van eisers is in dit geval beperkt, omdat veel van hun in het boek vermelde persoonlijke gegevens al eerder in verschillende media zijn geopenbaard en [eiser 4] en [eiser 1] aan die publicaties regelmatig hun medewerking hebben verleend (zie de producties 11 tot en met 33 van mr. Trojan). Wederhoor is niet onder alle omstandigheden verplicht. Vanwege de geheimhouding die [gedaagde 2] op last van justitie diende te betrachten, kon hij de nabestaanden van [slachtoffer] er niet eerder van in kennis stellen dat hij bezig was met het boek.
3.6.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

Vooropstellingen
4.1.
Het gaat in deze zaak om een botsing van twee fundamentele rechten, het recht op de vrijheid van meningsuiting van de Persgroep en [gedaagde 2] , zoals verankerd in artikel 10 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM), en het recht op eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer van eisers, zoals gewaarborgd in artikel 8 van dat verdrag. Er bestaat geen rangorde tussen beide rechten. Het antwoord op de vraag welk van deze beide rechten in dit geval zwaarder weegt, hangt af van alle omstandigheden van het geval.
4.2.
In dit geval is sprake van de volgende bijzondere omstandigheden.
(1) In 2013 is [gedaagde 2] als journalist door justitie gevraagd mee te lopen met het
cold caseteam dat opnieuw onderzoek ging doen naar de dood van [slachtoffer] . Na overleg met het Eindhovens Dagblad heeft hij dit aanbod geaccepteerd. [gedaagde 2] heeft vervolgens vier maanden lang de werkzaamheden van dit team van nabij gevolgd en heeft toegang verkregen tot het volledige strafdossier, zoals dat vanaf 1995 was samengesteld. Hem is hierbij geheimhouding opgelegd, zoals blijkt uit de door hem ondertekende geheimhoudingsverklaring (zie 2.5). Ten tijde van de procedure in hoger beroep is [gedaagde 2] toestemming verleend het OM van dichtbij te volgen en is hem toegang verleend tot het strafdossier in hoger beroep. Ook toen is aan [gedaagde 2] geheimhouding opgelegd, zoals blijkt uit het ‘mediacontract’ (zie 2.6). Gevolg hiervan was dat hij de nabestaanden van [slachtoffer] niet kon inlichten over zijn werkzaamheden ten behoeve van het boek en hen niet kon benaderen voor wederhoor, terwijl er wel contact was tussen hem en de nabestaanden, onder meer op de zittingsdagen bij de rechtbank en het gerechtshof. Door in te gaan op het aanbod van justitie heeft [gedaagde 2] zichzelf derhalve ten opzichte van de nabestaanden in een ongemakkelijke positie gebracht, zoals ook ter zitting door hem is erkend.
Het OM heeft achteraf erkend, zoals blijkt uit de in het geding gebrachte correspondentie, dat het zich bij het maken van de afspraken met de Persgroep en [gedaagde 2] teveel heeft geconcentreerd op het onderzoeksbelang en onvoldoende rekening heeft gehouden met de privacybelangen van de nabestaanden. In de brief van 24 oktober 2018 van het OM aan de hoofdredacteur van het Eindhovens Dagblad (productie 4 van mr. Trojan) staat dan ook onder meer het volgende:
Voor het OM staat vast dat dit traject niet naar behoren is verlopen. De nabestaanden zijn te laat geïnformeerd en hoewel door het mediacontract van maart 2018 en de eerdere geheimhoudingsafspraak wel werd beoogd, is het manuscript onvoldoende beoordeeld op strijd met de persoonlijke levenssfeer van de betrokkenen, mede doordat betrokkenen daarin zelf geen rol hebben kunnen spelen. Dit wordt door het OM betreurd en het OM wil graag de hierdoor dreigende schade alsnog proberen te voorkomen.(2) De verdwijning van en de moord op [slachtoffer] heeft plaatsgevonden in 1995, meer dan 23 jaar geleden. Haar nabestaanden hebben moeten dulden dat hieraan indertijd ruim aandacht is besteed in de media, terwijl zij daar niet om hebben gevraagd. Inmiddels is verdedigbaar dat zij, na een zo lang tijdsverloop, het recht hebben zoveel mogelijk vergeten te worden. Dat veel informatie over de dood van [slachtoffer] en over haar familie nog is terug te vinden op verschillende plaatsen op het internet en dat de ouders van [slachtoffer] , met name [eiser 4] , in het verleden hebben meegewerkt aan een aantal van die publicaties, maakt dit niet principieel anders. Publicatie van het boek leidt er immers toe dat veel van die informatie na vele jaren opnieuw, geconcentreerd en geactualiseerd aan het brede publiek ter beschikking komt. Redelijkerwijs voorzienbaar is dat dit een grote impact zal hebben op de persoonlijke levenssfeer van de nabestaanden van [slachtoffer] en niet alleen op familieleden die indertijd in de publiciteit hebben gestaan, maar ook op inmiddels geboren neven en nichten.
(3) Het boek wordt uitgebracht met de bedoeling een bijdrage te leveren aan het publieke debat, aldus de Persgroep, door het publiek inzicht te geven in de inspanningen die politie en justitie leveren in het kader van een
cold caseonderzoek, teneinde daarvoor begrip en draagvlak te creëren. Deze op zichzelf respectabele bedoeling mag aan de hand van een specifieke casus (in dit geval de zaak van [slachtoffer] ) over het voetlicht worden gebracht. Dit is niet zonder meer anders als dit meebrengt dat het boek privacygevoelige gegevens (waaronder de beschrijving van de emoties van de nabestaanden) bevat. Vermelding van zulke gegevens kan bijvoorbeeld de functie hebben om voor publiek beter invoelbaar te maken waarom het voor nabestaanden, ook na lang tijdsverloop, toch nog zeer welkom is dat naar de zaak opnieuw met frisse ogen wordt gekeken. Maar naarmate de tijd verstrijkt, gaat de wenselijkheid dat privacygevoelige informatie over de nabestaanden niet onnodig aan de publiciteit wordt bloot gegeven, steeds meer klemmen. Dit geldt met name voor zover het gaat om redelijkerwijs als diffamerend of denigrerend te ervaren gegevens of bijzonderheden.
(4) Het beschrijven van een
cold caseonderzoek kan redelijkerwijs niet geschieden zonder een beschrijving van het aanvankelijke politieonderzoek, en van de redenen waarom dit is stukgelopen. Omdat [eiser 4] en [naam halfbroer] in dat onderzoek als verdachten zijn aangemerkt, ligt het voor de hand dat in het boek aan hun persoon extra aandacht wordt geschonken. Bij de beoordeling van de mate waarin dit is gerechtvaardigd, is echter mede van belang dat die verdenkingen achteraf ongegrond zijn gebleken, hetgeen noopt tot terughoudendheid.
(5) Zoveel mogelijk moet worden vermeden dat het boek, waarin onmiskenbaar negatieve passages zijn opgenomen over de familie van [slachtoffer] , met name over haar vader [eiser 4] , leidt tot secundaire victimisatie van de nabestaanden, bijvoorbeeld doordat zij zich niet gehoord, of niet respectvol behandeld voelen.
(6) Het publiceren van vertrouwelijk materiaal in het boek, ontleend aan het politiedossier, zoals informatie die voortkomt uit de aangiftes van de andere slachtoffers van de inmiddels berechte dader in de zaak van [slachtoffer] , kan van invloed zijn op de algemene bereidheid van het publiek om aangifte te doen van strafbare feiten. Het is minst genomen sterk de vraag of het de politie en het OM vrijstond om dit materiaal aan [gedaagde 2] ter inzage te geven, zoals hij had behoren te begrijpen. Hoewel publicatie van deze gegevens relevant is voor zover daardoor licht wordt geworpen op de persoon van de dader, en op de redenen voor het
cold caseteam om hem aan nader onderzoek te onderwerpen, dient met deze publicatie een grote mate van terughoudendheid te worden betracht. Voorkomen moet worden dat slachtoffers van een strafbaar feit geen aangifte meer durven te doen uit vrees dat vertrouwelijke informatie die hun privacy betreft, later in een boek kan opduiken.
4.3.
De primaire vordering in zaak 1 komt erop neer het gehele boek op voorhand te verbieden. Uit de door de Persgroep en [gedaagde 2] aangehaalde jurisprudentie volgt dat een dergelijke vordering alleen in zeer uitzonderlijke gevallen toewijsbaar is. Ook in dit geval geldt dat een boek over de zaak van [slachtoffer] en met name over het
cold caseonderzoek, ook wanneer dit boek privacygevoelige gegevens bevat, niet op voorhand kan worden verboden. Dit zou een te grote inbreuk vormen op de vrijheid van meningsuiting van de Persgroep en [gedaagde 2] . Bovendien zou dit in strijd komen met het ‘censuurverbod’ zoals neergelegd in artikel 7 van de Grondwet.
4.4.
De subsidiaire vorderingen onder III., IV. en V in zaak 1 komen erop neer alle passages die zien op [eiser 1] c.s. en [eiser 4] , alle passages waarvan de inhoud voortvloeit uit tussen eisers en de politie en [gedaagde 2] gevoerde gesprekken en alle passages die zien op het oorspronkelijk rechercheonderzoek, te verbieden. Deze vorderingen zijn te onbepaald om te kunnen worden toegewezen. Zo kan in dit kort geding niet worden vastgesteld welke passages in het 372 pagina’s tellende manuscript voortvloeien uit welke gesprekken of uit het oorspronkelijke rechercheonderzoek. Bovendien zou door toewijzing van deze vorderingen een te grote inbreuk worden gemaakt op de persvrijheid en op de vrijheid van meningsuiting van de Persgroep en [gedaagde 2] .
4.5.
De subsidiaire vordering onder VI. in zaak 1 en de vordering in zaak 2 zien op het verwijderen van een aantal specifiek genoemde passages. Deze vorderingen komen gedeeltelijk – op de hierna te bespreken wijze – voor toewijzing in aanmerking. Gezien de onder 4.2 genoemde bijzondere omstandigheden, die ertoe nopen een zwaar gewicht toe te kennen aan de privacybelangen van eisers, dient hier het recht op vrijheid van meningsuiting te wijken. Dit strookt met artikel 10 lid 2 EVRM, waarin kort gezegd staat dat de uitingsvrijheid kan worden beperkt op een wijze die bij de wet is voorzien en die in een democratische samenleving noodzakelijk is in het belang van de bescherming van de goede naam of de rechten van anderen.
Gedeeltelijke toewijzing van deze vorderingen is bovendien niet in strijd met het verbod op preventieve censuur. Dat is reeds het geval omdat de Persgroep vrijwillig - zij het na sommatie - twee manuscripten van het boek ter beschikking heeft gesteld aan mrs. Korver en Van de Laar om hen in de gelegenheid te stellen hierop commentaar te leveren. Zij hebben van deze hun geboden gelegenheid gebruik gemaakt, hetgeen heeft geleid tot een aantal aanpassingen. Uiteindelijk zijn partijen het, na een langdurig onderhandelingsproces en een maandenlange correspondentie, niet eens kunnen worden over alle bezwaren, waarna deze kwestie aan de voorzieningenrechter is voorgelegd. Onder die omstandigheden is het aan de voorzieningenrechter om – kennelijk met instemming van partijen – de grenzen te trekken die de Persgroep naar eigen zeggen in het zand heeft getrokken, maar niet in marmer heeft gehouwen.
Behandeling specifieke bezwaren van [eiser 1] c.s.
4.6.
In de dagvaarding heeft [eiser 1] c.s. bezwaar gemaakt tegen 24 passages in het manuscript. Ook is in de dagvaarding melding gemaakt van de door [eiser 4] gemaakte bezwaren, welke bezwaren eveneens onderdeel uitmaken van het petitum. Die bezwaren zullen onder 4.8 van dit vonnis (en alleen in het kader van zaak 2) worden besproken. Waar wordt geoordeeld dat een bepaalde passage moet worden verboden, wordt voor de motivering hiervan tevens verwezen naar de zes onder 4.2 van dit vonnis genoemde bijzondere omstandigheden van het geval. Om voor de hand liggende redenen worden de passages veelal niet letterlijk weergegeven, maar aangeduid met het begin en het einde daarvan, met weglating van gedeelten waaruit kan worden afgeleid wat nu juist vertrouwelijk moet blijven. Dit laatste wordt aangeduid met (…).
(1)
pagina 12Deze passage (twee alinea’s) gaat erover dat [slachtoffer] als klein seksueel zou zijn misbruikt. Vanwege de privacygevoeligheid en het niet of nauwelijks aanwezige belang voor het boek, dient de passage die begint met
[naam halfbroer] , [naam halfbroer] , [naam halfbroer]en die eindigt met
Meer niette worden verwijderd.
(2)
pagina 18
Het gaat om de volgende passage: “
Oma fluistert (…) Ze ergert zich dood.” Deze passage is privacygevoelig, wakkert de onrust binnen de familie aan en draagt niet of nauwelijks bij aan verwezenlijking van de doelstelling van het boek. Enig publiek belang wordt daardoor niet gediend. Om die redenen dient deze passage te worden verwijderd.
(3)
pagina 19
Het gaat hier onder meer over de seksuele ervaring van [slachtoffer] . Dit is erg privacygevoelig. De Persgroep heeft al toegezegd de zin, vermeld in 5.23 van de conclusie van antwoord, te verwijderen. Geoordeeld wordt dat ook de zin daarna (
Ook leraren …) dient te worden verwijderd.
(4)
pagina 20Hier staat een passage waaruit blijkt dat een lid van de familie vreemd zou zijn gegaan. Dat gaat het publiek niet aan en is in de onderhavige context niet relevant. De passage die begint met
De vrouw die [slachtoffer] met (…) had betrapten eindigt met
terugkomen in verhoren en tipsdient dus te worden verwijderd vanwege het privacygevoelige en diffamerende karakter.
(5)
pagina 22Op deze pagina wordt de vondst van het lichaam van [slachtoffer] beschreven. De Persgroep heeft reeds aangeboden een aantal zinnen van deze pagina te schrappen (zie 5.31 van de conclusie van antwoord). De passage is weliswaar indringend geschreven, maar met inachtneming van de passende terughoudendheid. Mede vanwege het grote journalistieke belang voor het boek is er geen aanleiding om op deze pagina meer te schrappen dan de Persgroep heeft aangeboden.
(6)
pagina 25Hier gaat het over de gedragingen van [eiser 4] op een feestje, kort na de vondst van [slachtoffer] . Er staat:
De manager van [eiser 4] trouwt. Veel aanwezigen (…) twee weken na de begrafenis. Deze zinnen dienen te worden verwijderd vanwege hun diffamerende karakter en het beperkte belang voor het boek.
(7)
pagina 28Op deze pagina staat dat de rechercheurs in het eerste politieonderzoek aan [eiser 1] een aantal roddels hebben voorgelegd. De zin
Het vreemdgaan, (…) de comeback van [naam 1]dient uit deze passage te worden verwijderd. Het benoemen van wat die roddels inhielden is privacygevoelig en diffamerend. Bovendien zijn het roddels, waarvan de juistheid per definitie niet vaststaat. Ten slotte geldt ook in zoverre dat vermelding daarvan niet of nauwelijks van belang is in het licht van de doelstelling van het boek, terwijl daardoor ook geen (ander) publiek belang wordt gediend.
(8)
pagina 36
Aan het bezwaar tegen deze passage die [eiser 4] in een kwalijk daglicht plaatst door zijn reactie op een vraag van [slachtoffer] , is de Persgroep tegemoetgekomen door deze passage te herschrijven. De herschreven passage, die is opgenomen onder 5.49 van de conclusie van antwoord, mag in het boek worden opgenomen, met uitzondering van het woord ‘vreemdgaan’, dit laatste vanwege de privacygevoeligheid, het diffamerende karakter, het beperkte belang voor het boek en de afwezigheid van enig algemeen belang bij vermelding daarvan.
(9)
pagina 37
Het gaat hier om de passage dat de eerste twee verhoren van [eiser 4] onbruikbaar zouden zijn geweest. Deze passage hoeft niet te worden verwijderd. Het betreft geen privacygevoelige of diffamerende informatie. Dat [eiser 1] c.s. dit voor het eerst hoort en hierdoor is geschokt, is onvoldoende grond om tot verwijdering van deze passage over te gaan.
(10)
pagina 45
Op deze pagina is de passage opgenomen dat [naam halfbroer] vreest dat zijn halfbroer [eiser 3] [slachtoffer] wil laten opgraven. Deze passage is journalistiek relevant, in het kader van de verdenking die was gerezen tegen [naam halfbroer] , en feitelijk van aard. De juistheid daarvan is niet bestreden. Zij hoeft om die redenen niet te worden verwijderd.
(11)
pagina 53
Op deze pagina wordt beschreven dat de politie met een ‘oefenpop’ van 70 kilo proefondervindelijk heeft proberen vast te stellen of een lichaam met dit gewicht door één persoon kan worden verplaatst. Deze passage is journalistiek relevant, feitelijk van aard en ook hier geldt dat de juistheid daarvan niet is bestreden. Zij hoeft dan ook niet te worden verwijderd. De omstandigheid dat [eiser 1] c.s. dit nu voor het eerst hoort en hierdoor is geschokt, is onvoldoende grond om tot verwijdering over te gaan.
(12)
pagina 57Het gaat hier om de zin
[zin] .Deze zin moet worden verwijderd, niet alleen vanwege de schadelijkheid voor de familiaire verhoudingen en het beperkte belang voor het boek, maar ook omdat [gedaagde 2] kennelijk door zijn contacten met [eiser 1] en zonder openheid te betrachten over de redenen van zijn voortgezette belangstelling voor de zaak, aan zijn wetenschap over haar verdriet is gekomen (zie hiervoor in 4.2 onder (1).
(13)
pagina 59Hier wordt onder meer beschreven dat een (kortstondig verdachte) taxichauffeur foto’s van [slachtoffer] in zijn woonkamer had hangen. Deze passage hoeft vanwege de journalistieke relevantie daarvan, niet te worden verwijderd. Ook hier geldt dat het feit dat [eiser 1] c.s. dit voor het eerst hoort en hierdoor is geschokt, onvoldoende is om tot verwijdering over te gaan.
(14)
pagina 63
Hier worden de emoties van de nabestaanden beschreven bij de opgraving van het lichaam van [slachtoffer] in 2011. De Persgroep heeft toegezegd deze passage te verwijderen (zie 5.84 van de conclusie van antwoord).
(15)
pagina 69Deze pagina bevat de beschrijving van de doodsoorzaak van [slachtoffer] . De desbetreffende passage hoeft niet te worden verwijderd. Weliswaar is deze passage voor de nabestaanden van [slachtoffer] zeer indringend, maar daartegenover staat dat de journalistieke relevantie groot is. Bovendien wordt uit deze passage duidelijk dat ook een
cold caseonderzoek, mede dankzij inmiddels toegenomen forensische vaardigheden, jaren na dato nog zeer relevante onderzoeksgegevens aan het licht kan brengen. Daarmee is een publiek belang gediend.
(16)
pagina 138
Hier gaat het om de beschrijving van de reactie van [eiser 1] als haar het nieuws wordt verteld dat [slachtoffer] ook is verkracht. Deze passage moet uit het boek worden verwijderd omdat die wetenschap door [gedaagde 2] kennelijk is verkregen doordat hij dit van een lid van het politieteam heeft vernomen, hetgeen niet had mogen gebeuren, zoals hij had behoren te begrijpen. Ook al vindt deze beschrijving van de begrijpelijke emoties van [eiser 1] plaats op een niet diffamerende of denigrerende wijze, dit neemt niet weg dat daardoor om de genoemde reden een onaanvaardbare inbreuk op haar persoonlijke levenssfeer wordt gemaakt.
(18)
pagina 139Op deze pagina wordt beschreven dat [eiser 1] een hartaanval heeft gehad op dezelfde dag waarop zij het zojuist bedoelde nieuws over [slachtoffer] heeft gehoord. Dit betreft medische gegevens die bij uitstek privacygevoelig zijn. Maar omdat deze gegevens al in eerdere media-uitingen zijn opgenomen en het niet gaat om diffamerende of denigrerende informatie, terwijl de passage kennelijk dient om het publiek te laten begrijpen hoe groot de impact van een dergelijke zaak ook na vele jaren nog op de nabestaanden is, wordt het de Persgroep niet verboden hiervan melding te maken. De passage bevat bovendien nog een aanvullende bijzonderheid
(“Nog in het ziekenhuis…”) waarvan de Persgroep al heeft toegezegd deze te zullen schrappen.
(19)
pagina 148Hier wordt beschreven dat [eiser 1] aanvankelijk niet in staat was haar kinderen te vertellen dat [slachtoffer] is verkracht. Het betreft een beschrijving van de volkomen begrijpelijke emoties van [eiser 1] en geschiedt niet op een diffamerende of denigrerende wijze. Toch wordt publicatie van deze emoties verboden om de hiervoor in (12) en (16) genoemde redenen.
(20)
pagina 216Hier wordt beschreven dat een medewerkster van Slachtofferhulp en de raadsman van [eiser 1] haar proberen gerust te stellen toen bleek dat de rechtbank de strafzaak tegen de verdachte aanhield om te beslissen over zijn verzoek tot invrijheidstelling. Ook hier geldt dat het een beschrijving betreft van de begrijpelijke emoties van [eiser 1] en dat dit niet geschiedt op een diffamerende of denigrerende wijze. Toch wordt ook publicatie van deze bijzonderheden om de voormelde redenen verboden.
(21)
pagina’s 94, 95, 102, 103, 108 en 109Het is [eiser 1] c.s. hier te doen om de privacy van drie andere slachtoffers van verkrachting door de inmiddels berechte dader in de zaak van [slachtoffer] . Deze slachtoffers worden in het boek met gefingeerde namen aangeduid. Ter zitting heeft de Persgroep aangevoerd dat de desbetreffende passages, mede naar aanleiding van bezwaren van het OM, nog zullen worden herschreven. De Persgroep wordt hierbij in overweging gegeven (zie ook de zesde onder 4.2 genoemde omstandigheid) daarbij grote terughoudendheid te betrachten en rekening te houden met het algemene belang van de aangiftebereidheid van het publiek.
(22)
pagina’s 66, 67, 93 tot en met 96, 102 tot en met 104, 108 tot en met 110[eiser 1] c.s. schaart zich hier achter een door het OM gemaakt bezwaar. Hiervoor geldt hetzelfde als onder 21 vermeld.
(23)
pagina 58
Ook hier schaart [eiser 1] c.s. zich achter een door het OM gemaakt bezwaar en wel tegen het gebruik van het woord
buurtgenoot.Hierdoor zou de desbetreffende persoon te herleiden zijn, hetgeen de aangiftebereidheid van het publiek nadelig zou kunnen beïnvloeden. De Persgroep heeft geen aanleiding gezien in deze passage veranderingen aan te brengen. Er is onvoldoende aanleiding de Persgroep hiertoe te veroordelen. Wel wordt haar in overweging gegeven het woord
buurtgenootte vervangen door het woord
man.
(24)
pagina 372Ook het laatste bezwaar van [eiser 1] c.s. is een bezwaar dat van het OM is overgenomen. Het gaat erom dat op de laatste pagina van het boek een opsomming is opgenomen van de personen van wie de namen zijn gefingeerd. Vermeld wordt in welke relatie die personen staan tot andere personen in het boek, hetgeen hen alsnog te identificeren zou maken. Dit bezwaar wordt verworpen omdat die relatie reeds blijkt uit de context waarin zij in het boek worden genoemd.
4.7.
De conclusie tot zover is dat de Persgroep en [gedaagde 2] ertoe zullen worden veroordeeld de passages onder 1 tot en met 4, 6 tot en met 8, 12, 19 en 20 op de hiervoor bedoelde wijze uit het manuscript te verwijderen.
Behandeling specifieke bezwaren van [eiser 4]
4.8.
[eiser 4] heeft bezwaar gemaakt tegen 11 specifieke passages in het manuscript. Waar wordt geoordeeld dat een bepaalde passage moet worden geschrapt, wordt voor de motivering hiervan tevens verwezen naar de zes onder 4.2 van dit vonnis genoemde bijzondere omstandigheden.
(1)
pagina 15
Deze passage (een gehele alinea) gaat over de persoon [eiser 4] en plaatst hem naar objectieve maatstaven in een negatief daglicht. Naar aanleiding van het door hem gemaakte bezwaar heeft de Persgroep aangeboden bepaalde woorden en twee zinnen uit de alinea te schrappen (zie 5.141 en 5.143 van de conclusie van antwoord). Op die hiervoor in 4.2 onder (2) - (5) genoemde gronden en mede gezien de beperkte journalistieke relevantie voor het boek en de afwezigheid van enig publiek belang bij openbaarmaking, wordt echter geoordeeld dat de gehele passage waartegen bezwaar is gemaakt (dus vanaf “
Dan [eiser 4] zelf onder de lamp”tot en met
“wist [eiser 4] ”) dient te worden verwijderd.
(2)
pagina 18De passage waartegen bezwaar is gemaakt bevat de zin waarover onder 4.6 van dit vonnis onder (2) reeds is geoordeeld dat die moet worden verwijderd. Hier wordt aanleiding gezien de passage te verwijderen vanaf de zin
[eiser 4] blijft de rechercheurs verbazen met opmerkingen over zijn dochtertot en met de zin
In Terneuzen wonen Spanje-vrienden van [eiser 4] die hetzelfde suggereren.Deze passage bevat namelijk zeer privacygevoelige informatie over [slachtoffer] én zeer diffamerende informatie over [eiser 4] . Bovendien wordt door vermelding daarvan geen publiek belang gediend.
Voor zover de passage echter gaat over het inschakelen van paragnosten, wordt geen aanleiding gezien om tot verwijdering over te gaan. Het betreft hier algemeen bekende en niet-diffamerende informatie.
(3)
pagina 19Met betrekking tot deze passage heeft de Persgroep aangeboden de daarin vermelde bijzonderheid over [eiser 1] te schrappen (zie 5.148 van de conclusie van antwoord). Op voormelde gronden wordt echter aanleiding gezien de gehele passage waartegen bezwaar is gemaakt te schrappen en wel vanaf de zin
De rechercheurs zien (…)tot en met
en noteert hetzelfde.In deze passage wordt namelijk een suggestie gewekt over het privéleven van [eiser 4] en [eiser 1] ruim 20 geleden die diffamerend is en bij uitstek privacygevoelig, zonder dat daardoor enig publiek belang wordt gediend.
(4)
pagina 20
De passage waartegen [eiser 4] bezwaar maakt, is ook besproken onder (4) van rechtsoverweging 4.6. Daar is reeds geoordeeld dat deze passage dient te worden verwijderd.
(5)
pagina 25
De Persgroep heeft aangeboden om twee zinnen uit de passage waartegen bezwaar is gemaakt, te verwijderen. Het betreft de zinnen
Het valt de rechercheurs optot en met
als hij seks bedoelt(zie 5.150 van de conclusie van antwoord). Geoordeeld wordt dat ook de volgende zinnen moeten worden verwijderd:
[eiser 4] is betrokken bij (…) aan de kassa.Ook hier gaat het om diffamerende en privacygevoelige informatie, wordt door vermelding geen publiek belang gediend en betwist [eiser 4] bovendien de juistheid daarvan.
(6)
pagina 27Deze passage gaat onder meer over de “escapades” van [eiser 4] , over de zelfmoord van de biologische moeder van [slachtoffer] en over een buitengewoon diffamerende (en bovendien inmiddels onjuist gebleken) roddel. Vanwege dit diffamerende en denigrerende karakter, de privacygevoeligheid en het ontbreken van enig publiek belang bij publicatie, dienen de volgende zinnen te worden verwijderd:
De man is huisvriendtot en met
vervolgens gruwelijk uit de hand gelopen.(7)
pagina 33Naar aanleiding van het bezwaar tegen de desbetreffende passage heeft de Persgroep al aangeboden de volgende zinnen te schrappen:
Opmerkelijk, opeens heeft iedereen het over (…). Is dat toeval?(zie 5.154 van de conclusie van antwoord). Geoordeeld wordt dat ook de zinnen daarna (
[slachtoffer] ’s gezondheidslerarestot en met
kan het niet hard maken) moeten worden verwijderd. Hierin is immers uitermate privacygevoelige informatie over [slachtoffer] en over de relatie tot haar biologische moeder vermeld. Ook wordt hier op onvoldoende feitelijke gronden de suggestie gewekt dat in de thuissituatie op seksueel gebied “iets niet lekker zat”.
(8)
pagina 35
De passage waartegen bezwaar is gemaakt dient vanaf
[eiser 4] vindt dat blijkbaar geen punttot en met de zin
de volgende dag op de voorpaginauit het manuscript te worden verwijderd. De passage bevat privacygevoelige informatie over de relatie tussen [eiser 4] en [naam halfbroer] en besteedt aandacht aan de vraag of [eiser 4] de biologische vader is van [slachtoffer] . Ook dit is privacygevoelig en vanuit journalistiek oogpunt bezien minder relevant. Voorts wordt door vermelding daarvan geen algemeen belang gediend.
(9)
pagina 36Dit bezwaar is ook besproken onder (8) van 4.6. Daarin is reeds geoordeeld dat de herschreven passage, met uitzondering van een enkel woord, in het boek mag worden opgenomen.
(10)
pagina 37
Naar aanleiding van het bezwaar tegen de desbetreffende passage heeft de Persgroep aangeboden de zin
Het lijkt inderdaad een komen en gaan in het huis (…)te schrappen (zie 5.161 van de conclusie van antwoord). Geoordeeld wordt echter dat de gehele passage waartegen bezwaar is gemaakt (vanaf
[eiser 4] , [eiser 4] , [eiser 4]tot en met
[naam 2]) dient te worden verwijderd. Deze passage kan worden aangemerkt als een karaktermoord op [eiser 4] . De journalistieke relevantie hiervan is niet of nauwelijks aanwezig en enig algemeen belang wordt daardoor niet gediend. Overigens heeft de Persgroep aangeboden (ook) de daaropvolgende passage over eventueel zakelijk wangedrag van [eiser 4] te schrappen (zie 5.162 van de conclusie van antwoord).
(11)
pagina 38
Geoordeeld wordt dat de gehele passage waartegen bezwaar is gemaakt (vanaf
Dagenlang zal [eiser 4] vertellentot en met
Want ja, hij mag naar huis) moet worden verwijderd. Hierin wordt verslag gedaan van hetgeen [eiser 4] tijdens zijn verhoor tegenover de politie heeft verklaard, hetgeen [gedaagde 2] klaarblijkelijk weet omdat hij kennis heeft kunnen nemen van de politiedossier. Door vermelding van deze passages zal de bereidheid van toekomstige verdachten om zich tegenover de politie niet op hun zwijgrecht te beroepen, voorzienbaar afnemen, zodat door die vermelding een publiek belang wordt geschaad. Bovendien betreft het hier zeer privacygevoelige informatie over de jeugd van [eiser 4] , zijn vader en zijn huwelijk met [eiser 1] , die na ruim 20 jaren niet alsnog in de onderhavige context aan de openbaarheid mag worden prijsgegeven.
4.9.
De conclusie tot zover is dat de Persgroep ertoe zal worden veroordeeld de passages onder 1 tot en met 11 op de hiervoor bedoelde wijze uit het manuscript te verwijderen.
4.10.
Vanwege de door de Persgroep voorgenomen publicatie van het boek hebben eisers een spoedeisend belang bij toewijzing van hun vorderingen, zoals hiervoor omschreven.
4.11.
De meer subsidiaire vordering van [eiser 1] c.s. (vordering VII. in zaak 1) komt erop neer de Persgroep en [gedaagde 2] wordt bevolen een door eisers opgestelde verklaring in het boek op te nemen. Deze vordering is niet toewijsbaar omdat zij in strijd komt met de redactionele en journalistieke vrijheid van de Persgroep en [gedaagde 2] . In aanmerking genomen dat in het vorenstaande op een groot aantal punten is tegemoet gekomen aan hun wensen, kan een dergelijke opgedrongen publicatie ook niet worden aangemerkt als een passende vorm van schadevergoeding in natura wegens onrechtmatige publicaties. Ten overvloede wordt de Persgroep en [gedaagde 2] in overweging gegeven om in de verantwoording op de laatste pagina van het boek te vermelden dat het boek zonder medewerking van de nabestaanden tot stand is gekomen.
4.12.
Ten slotte wordt overwogen dat het beroep van [eiser 1] c.s. op schending van het ambtsgeheim (artikel 272 van het Wetboek van Strafrecht), de AVG, de WOB en de Leidraad van de Raad voor de Journalistiek, geen grond kan opleveren om hun vorderingen in dit kort geding uitgebreider toe te wijzen dan hiervoor is geoordeeld. Ook als deze grondslagen van de vordering worden meegewogen, dient de zaak immers te worden beoordeeld door een afweging te maken tussen de vrijheid van meningsuiting en de persoonlijke levenssfeer, met inachtneming van alle omstandigheden van het geval, welke afweging hiervoor reeds is gemaakt. Voor schending van een ambtsgeheim kan immers een rechtvaardigingsgrond bestaan indien daardoor gewichtiger belangen worden gediend dan door de geheimhouding. Ook op grond van de AVG, die in artikel 85 een journalistieke exceptie kent, dient eenzelfde afweging van belangen te worden gemaakt. De WOB is in dit geval niet of nauwelijks relevant omdat de journalist in kwestie ( [gedaagde 2] ) al de beschikking hééft gekregen over bepaalde, al dan niet geheime, documenten. Bovendien blijkt ook uit deze wet dat een afweging moet worden gemaakt tussen enerzijds het belang van openbaarheid en anderzijds het belang van eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer. De Leidraad van de Raad voor de Journalistiek ten slotte bevat geen objectief recht maar
soft lawen bevat de regel dat een inbreuk op de privacy alleen onzorgvuldig is wanneer die niet in redelijke verhouding staat tot het maatschappelijk belang dat door de publicatie wordt gediend, hetgeen eveneens noopt tot eenzelfde belangenafweging als hiervoor bedoeld.
In beide zaken ten slotte
4.13.
In beide zaken worden de Persgroep en [gedaagde 2] veroordeeld tot voldoening van een hierna te preciseren dwangsom.
4.14.
In de uitkomst van zaak 1 wordt aanleiding gezien de proceskosten te compenseren in die zin dat partijen hun eigen kosten dragen. In zaak 2 zijn de Persgroep en [gedaagde 2] als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij te beschouwen. Zij zullen dus in de proceskosten worden veroordeeld.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
In zaak 1:
5.1.
verbiedt de Persgroep en [gedaagde 2] om de passages met de nummers 1 tot en met 4, 6 tot en met 8, 12, 19 en 20 op de onder 4.6 van dit vonnis overwogen wijze te publiceren in het boek en/of om die passages op een andere wijze openbaar te maken, op straffe van een hoofdelijk te verbeuren dwangsom van € 1.000,- per overtreding van dit verbod, met een maximum van € 20.000,-,
5.2.
wijst het meer of anders gevorderde af,
5.3.
compenseert de proceskosten in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt,
In zaak 2:
5.4.
verbiedt de Persgroep om de passages met de nummers 1 tot en met 11 op de onder 4.8 van dit vonnis overwogen wijze te publiceren in het boek en/of om die passages op een andere wijze openbaar te maken, op straffe van een dwangsom van € 1.000,- per overtreding van dit verbod, met een maximum van € 20.000,-,
5.5.
veroordeelt de Persgroep en [gedaagde 2] in de proceskosten aan de zijde van [eiser 4] gevallen, begroot op € 81,- aan griffierecht en € 980,- aan salaris advocaat,
In beide zaken:
5.6.
verklaart dit vonnis, voor zover daarin veroordelingen zijn uitgesproken, uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. F.B. Bakels, voorzieningenrechter, bijgestaan door mr. M. Veraart, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 15 april 2019. [1]

Voetnoten

1.type: MV