ECLI:NL:RBAMS:2019:2678

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
1 maart 2019
Publicatiedatum
12 april 2019
Zaaknummer
13/674205-16 (A) + 13706629-17 (B)
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Materieel strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontslag van rechtsvervolging wegens ziekelijke stoornis in strafzaak met gijzeling, bedreiging, lokaalvredebreuk en vernieling

In deze strafzaak, behandeld door de Rechtbank Amsterdam, is verdachte op 1 maart 2019 ontslagen van alle rechtsvervolging wegens een ziekelijke stoornis. De zaak betreft meerdere feiten, waaronder gijzeling en bedreiging van een persoon op 8 april 2016, en lokaalvredebreuk en vernieling in 2017. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte lijdt aan een schizo-affectieve stoornis en een bipolaire stoornis, waardoor de feiten hem niet kunnen worden toegerekend. Tijdens de zittingen op 11 juli 2017, 29 juni 2018 en 15 februari 2019 is het onderzoek heropend na onduidelijkheden over de noodzaak van een hoger beveiligingsniveau in de behandeling van de verdachte. De deskundigen hebben geconcludeerd dat de verdachte niet in staat was om weloverwogen keuzes te maken ten tijde van de feiten. De rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie om de verdachte te plaatsen in een psychiatrisch ziekenhuis afgewezen, omdat er geen gevaar voor anderen of voor de algemene veiligheid kon worden vastgesteld. De rechtbank heeft ook geconstateerd dat de redelijke termijn voor de behandeling van de zaak is overschreden, maar heeft hieraan geen gevolgen verbonden omdat de verdachte wordt ontslagen van alle rechtsvervolging. De rechtbank heeft de teruggave van in beslag genomen voorwerpen aan de verdachte gelast.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VERKORT VONNIS
Parketnummer: 13/674205-16 (A) + 13/706629-17 (B)
Datum uitspraak: 1 maart 2019
Verkort vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1956,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres [adres 1] , [plaats] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit verkort vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen op 11 juli 2017, 29 juni 2018 en 15 februari 2019. Naar aanleiding van de terechtzitting op 29 juni 2018 heeft de rechtbank op 13 juli 2018 tussenvonnis gewezen, omdat tijdens de beraadslaging bleek dat het onderzoek niet volledig was geweest. Er was immers onduidelijkheid ontstaan over (het antwoord op) de vraag of een hoger beveiligingsniveau, dat door een psychiatrisch ziekenhuis (FPK) zou kunnen worden geboden, wel noodzakelijk was, gelet op het feit dat ten aanzien van verdachte reeds een civielrechtelijke machtiging was verleend. Het onderzoek is vervolgens heropend.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. R. Bosman, en van wat verdachte en zijn raadsvrouw, mr. E.M. Fortuin, naar voren hebben gebracht.
De rechtbank heeft ook kennisgenomen van wat de deskundige M.G.H. van Willigenburg naar voren heeft gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is – kort gezegd – ten laste gelegd dat hij zich heeft schuldig gemaakt aan
Ten aanzien van zaak A:
Opzettelijke vrijheidsberoving van [persoon 1] op 8 april 2016 te Amstelveen;
Bedreiging van [persoon 1] op 8 april 2016 te Amstelveen;
Ten aanzien van zaak B:
Lokaalvredebreuk van een pand van Stichting [naam stichting] op 19 oktober 2017 te Amstelveen;
Belediging van [persoon 2] op 19 oktober 2017;
Vernieling van een (centrale) toegangsdeur van Woningstichting [naam woningstichting] op 20 oktober 2017 te Amstelveen.
De tekst van de gehele tenlastelegging is opgenomen in een bijlage die aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.

3.Voorvragen

De dagvaardingen zijn geldig en deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten.
Ten aanzien van het in zaak B onder 2 ten laste gelegde heeft de raadsvrouw zich op het standpunt gesteld dat de officier van justitie niet-ontvankelijk moet worden verklaard in de vervolging, omdat door aangeefster geen klacht is ingediend waaruit blijkt dat tot vervolging moet worden overgegaan.
De rechtbank stelt voorop dat belediging een zogeheten ‘klachtdelict’ is, wat betekent dat vervolging alleen mogelijk is als aangever (naast de aangifte) ook een klacht indient waarin hij/zij uitdrukkelijk om vervolging vraagt. Zo’n klacht bevindt zich echter niet in het dossier. In sommige gevallen kan ook zonder een klacht tot vervolging worden overgegaan, echter alleen als kan worden vastgesteld dat de klager ten tijde van het opmaken van de aangifte de bedoeling had dat een vervolging zou worden ingesteld. Uit de aangifte blijkt weliswaar dat aangeefster zich beledigd en gekleineerd voelde en dat zij zich in haar eer en goede naam voelde aangetast, maar uit niets blijkt dat zij wil dat tot vervolging van verdachte wordt overgegaan. De rechtbank komt dan ook tot de conclusie dat verdachte voor dit feit niet mag worden vervolgd en zal de officier van justitie daarom ten aanzien van het in zaak B onder 2 ten laste gelegde niet-ontvankelijk verklaren in de vervolging.
Ten aanzien van de overige feiten is de officier van justitie ontvankelijk in de vervolging. Er zijn verder geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

De rechtbank acht bewezen dat verdachte
Ten aanzien van het in zaak A onder 1 ten laste gelegde:
op 8 april 2016 te Amstelveen opzettelijk een persoon, te weten [persoon 1] , wederrechtelijk van de vrijheid heeft beroofd en beroofd gehouden, met het oogmerk een ander, te weten voornoemde [persoon 1] , te dwingen iets niet te doen, hierin bestaande dat verdachte die [persoon 1] gedurende een tijdsverloop van (ongeveer) anderhalf uur in de spreekkamer van voornoemde [persoon 1] , gelegen aan de [adres 2] , heeft vastgehouden en belet en belemmerd die spreekruimte te verlaten door voor de deur te gaan staan en de armen van die [persoon 1] vast te pakken en vervolgens heeft geëist dat zijn medicatie niet op het oude niveau teruggebracht zou worden en daarbij, om die eis kracht bij te zetten dreigend de woorden heeft toegevoegd: "Als je dat niet doet dan maak ik je kapot" en "Waag het niet te gaan bellen, ik wil gerust naar huis kunnen gaan" en "Ik weet jou en je gezin te vinden, ik heb veel vrienden en we weten jou en je gezin te vinden";
Ten aanzien van het in zaak A onder 2 ten laste gelegde:
op 8 april 2016 te Amstelveen [persoon 1] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, immers heeft verdachte opzettelijk voornoemde [persoon 1] dreigend de woorden toegevoegd: "Als je dat niet doet dan maak ik je kapot" en "Ik weet jou en je gezin te vinden, ik heb veel vrienden en we weten jou en je gezin te vinden";
Ten aanzien van het in zaak B onder 1 ten laste gelegde:
op 19 oktober 2017 te Amstelveen in het besloten lokaal [adres 3] , bij Stichting [naam stichting] in gebruik, wederrechtelijk is binnengedrongen, immers was hem, verdachte, met ingang van 13 oktober 2017 schriftelijk de toegang tot die Stichting [naam stichting] ontzegd voor de duur van zes maanden;
Ten aanzien van het in zaak B onder 3 ten laste gelegde:
op 20 oktober 2017 te Amstelveen opzettelijk en wederrechtelijk de (centrale) toegangsdeur, toebehorende aan Woningstichting [naam woningstichting] , heeft beschadigd.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

5.Het bewijs

De rechtbank grondt haar beslissing dat verdachte het bewezen geachte heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat. Indien tegen dit verkort vonnis hoger beroep wordt ingesteld, worden de door de rechtbank gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het verkort vonnis. Deze aanvulling wordt dan aan het verkort vonnis gehecht.

6.De strafbaarheid van het feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.De strafbaarheid van verdachte

De verdachte is niet strafbaar. De rechtbank overweegt daartoe het volgende.
De rechtbank heeft kennisgenomen van het psychologisch onderzoek Pro Justitia van M.G.H. van Willigenburg van 7 mei 2018. Hieruit blijkt dat sprake is van een ziekelijke stoornis van de geestvermogens in de vorm van een schizo affectieve stoornis van het bipolaire type en een stoornis in het gebruik van cannabis. Samenvattend kan worden gesteld dat de vastgestelde problematiek betrokkene in het dagelijks leven sterk hindert in het maken van verstandige en weloverwogen, morele keuzes. De ruimte voor het overwegen van gedragsalternatieven en controle over zijn handelen ontbrak vanuit de genoemde stoornis ten tijde van het ten laste gelegde volledig. Daarom wordt geadviseerd betrokkene het ten laste gelegde niet toe te rekenen. De aanwezigheid van een manisch-psychotisch toestandsbeeld lijkt de belangrijkste uitlokker te zijn van recidive van gewelddadig gedrag, met name het uiten van sterke verbale dreigementen. Minderen of stoppen met medicatie is de belangrijkste uitlokker van een manisch-psychotisch beeld. Het is van belang dat betrokkene op de juiste dosering medicatie wordt ingesteld, desnoods onder dwang. Ook zijn aandacht voor abstinentie van cannabis, een regelmatig dag-nachtritme en inbedding in een sociaal netwerk zijn aandachtspunten. Een en ander dient bij voorkeur te geschieden in een kliniek met een middel tot hoog beveiligingsniveau, gezien de verbale dreigementen van betrokkene en omdat het niet uit te sluiten is dat dit escaleert naar fysiek dreigend gedrag. Gezien het advies betrokkene het ten laste gelegde niet toe te rekenen, kan een plaatsing in een psychiatrisch ziekenhuis voor de duur van een jaar middels artikel 37 van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr) worden overwogen, mits dit een meerwaarde is op de bestaande behandeling in een BOPZ-kader. Uit overleg met de huidige behandelaars komt naar voren dat er zeker meerwaarde is, met name om de impasse rond de medicatie en het ambulant vervolgtraject te doorbreken. Geadviseerd wordt daarom om betrokkene te plaatsen in een FPK op basis van artikel 37 Sr, waarbij idealiter de verwachting is dat binnen een jaar kan worden toegewerkt naar een vorm van ambulant wonen en behandeling.
De rechtbank heeft ook kennisgenomen van een psychiatrisch onderzoek Pro Justitia van J. van der Meer van 4 mei 2018. Ondanks het feit dat verdachte zeer beperkt meewerkte aan het onderzoek blijkt ook uit dit rapport dat sprake is van een ziekelijke stoornis van de geestvermogens in de vorm van een bipolaire 1 stoornis. Het is bovendien zeer waarschijnlijk dat deze stoornis er ook was ook ten tijde van het ten laste gelegde en dat verdachte door deze stoornis in zijn gedragskeuzes werd beïnvloed. Het risico op recidive wordt ingeschat als hoog. Het advies is dan ook om het ten laste gelegde niet aan verdachte toe te rekenen en hem klinisch te behandelen voor zijn bipolaire 1 stoornis op basis van de maatregel ex artikel 37 Sr.
Ten slotte heeft de rechtbank kennisgenomen van een aanvullend psychologisch onderzoek Pro Justitia van M.G.H. van Willigenburg van 10 augustus 2018. In dit onderzoek heeft de deskundige de vragen zoals deze door de rechtbank in het tussenvonnis van 13 juli 2018 zijn geformuleerd, op de hiernavolgende wijze beantwoord aan de hand van de actuele situatie van verdachte.
1.
Kunt u verduidelijken waarom u adviseert de verdachte in een FPK te plaatsen (op strafrechtelijke titel)?
Ten tijde van de vorige rapportage was er sprake van een impasse in de behandeling: verdachte wilde zich niet houden aan ontslagvoorwaarden, maar kon ook niet langer blijven op de afdeling, omdat hij zich niet aan de regels hield en zou smokkelen met medicatie, waardoor het psychotisch toestandsbeeld weer verergerde. Er werd door de behandelaars van betrokkene gedacht aan een overplaatsing naar een gesloten intensievere zorgafdeling binnen GGZ [locatie] , waarbij erg veel weerstand te verwachten was van betrokkene, gezien zijn consequent dreigende en intimiderende houding betreffende dit onderwerp. Vanwege deze weerstand werd plaatsing in een FPK geadviseerd. Op een FPK zijn betere mogelijkheden een patiënt te beveiligen dan in bijvoorbeeld een FPA of een Intensive Care-unit als dreigend of fysiek agressief gedrag optreedt.
2.
Is het juist dat verdachte momenteel juist onder een laag beveiligingsniveau wordt behandeld en dat hij (al maandenlang,) vrij is om overdag de kliniek te verlaten? Zo ja, hoe verhoudt zich dat tot de door u gezien noodzaak om de behandeling juist onder een (veel) hoger beveiligingsniveau voort te zetten?
Het is juist dat verdachte momenteel juist onder een laag beveiligingsniveau wordt behandeld, maar het geforceerd doorbreken van voornoemde impasse middels opname in een gesloten kliniek zou naar verwachting op veel verzet, dreigend en mogelijk fysiek agressief gedrag naar zijn omgeving opleveren. Daarom luidde het advies verdachte onder een hoger beveiligingsniveau klinisch te laten behandelen.
3.
Begrijpt de rechtbank goed dat u een relatie ziet tussen het gewenste hogere beveiligingsniveau en betere mogelijkheden om tot de juiste medicamenteuze behandeling te komen? Zo ja, kunt u dat nader uitleggen?
Binnen een hoger beveiligde setting zou een dwangbehandeling kunnen worden opgestart die naar verwachting veel weerstand zou gaan opleveren. Opstarten van een dwangbehandeling op de locatie waar betrokkene verbleef, een half open afdeling met een laag veiligheidsniveau, was gezien de te verwachten weerstand niet geïndiceerd. Inmiddels heeft de huidige behandelaar de impasse toch kunnen doorbreken door betrokkene de keuze te geven tussen gedwongen depotmedicatie en vrijwillige inname van orale medicatie. Betrokkene gebruikt de orale medicatie sinds ongeveer medio juli en – voor zover dit op deze korte termijn al valt te beoordelen – dit gaat goed. Er zijn geen psychotische symptomen meer gezien en betrokkene neemt de medicatie in onder toezicht van de thuiszorg. Alhoewel betrokkene nog steeds weerstand heeft tegen begeleiding door het FACT-team, is de verwachting dat deze begeleiding uiteindelijk wel gerealiseerd zal kunnen worden door onder meer bemiddeling van zijn advocaat. Nu het enkele maanden later is en de behandeling bij GGZ [locatie] enigszins vlotgetrokken lijkt te zijn, lijkt een strafrechtelijke maatregel in de vorm van artikel 37 Sr geen meerwaarde meer te hebben boven de civielrechtelijke machtiging die hij al heeft. Betrokkene gaat immers de samenwerking voorzichtig aan en doorstromen naar zelfstandig begeleid wonen, bij begeleiding door het FACT-team en medicatie-inname, is de volgende stap. Een vervolg klinische opname op een hoger beveiligde kliniek (zoals een FPK) is dus niet meer geïndiceerd en wordt derhalve ook niet meer geadviseerd. Deze zal het vertrouwen van betrokkene in de behandeling en de behandelaars ondermijnen, waardoor het recidiverisico eerder zal toenemen dan afnemen.
Op de terechtzitting van 15 februari 2019 heeft de deskundige M.G.H. van Willigenburg aanvullend gerapporteerd en haar advies andermaal gewijzigd. Zij heeft verklaard dat de behandeling van verdachte op dit moment eigenlijk helemaal niet goed loopt. Zo wil hij zijn behandelaar helemaal niet zien en heeft hij nauwelijks contact met het FACT-team dat zich dan ook grote zorgen maakt. Ook de psychiater, met wie de deskundige tien minuten telefonisch heeft gesproken, maakt zich zorgen en de psychiater zou bovendien meldingen vanuit de politie over verdachte hebben gekregen. Verder smokkelt verdachte met het innemen van zijn medicatie, wat het recidiverisico doet stijgen. De risicofactoren zoals deze aanwezig waren ten tijde van het opstellen van het rapport van 7 mei 2018 (en waarin werd geconcludeerd tot plaatsing in een psychiatrisch ziekenhuis) zijn weer volop aanwezig. Gelet op deze omstandigheden adviseert de psycholoog het ten laste gelegde niet aan verdachte toe te rekenen en aan hem de maatregel ex artikel 37 Sr op te leggen, te weten een plaatsing in een psychiatrisch ziekenhuis voor de duur van één jaar. Binnen dit strakke kader kan worden toegezien op het innemen van medicatie door verdachte en kan worden ingezet op het krijgen van dagbesteding.
Op grond van alle voornoemde adviezen is de rechtbank, met de officier van justitie en de raadsvrouw, van oordeel dat het in rubriek 4 bewezen geachte verdachte wegens zijn ziekelijke stoornissen niet kan worden toegerekend
.Verdachte dient dan ook te worden ontslagen van alle rechtsvervolging.

8.Ten aanzien van de gevorderde maatregel ex artikel 37 Sr

De officier van justitie heeft bij requisitoir gevorderd dat verdachte ter zake van de door haar in zaak A onder 1 en 2 en in zaak B onder 1, 2 en 3 bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot plaatsing in een psychiatrisch ziekenhuis voor de duur van één jaar op grond van artikel 37 Sr.
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat een plaatsing in een psychiatrisch ziekenhuis haar veel te ver gaat. Er is immers geen enkele reden om aan te nemen dat van verdachte enig gevaar uit zou gaan. Zij verzoekt de rechtbank dan ook verdachte enkel te ontslaan van alle rechtsvervolging en daar geen nadere straf of maatregel aan te verbinden.
De rechtbank heeft zojuist vastgesteld dat verdachte moet worden ontslagen van alle rechtsvervolging. Het is vervolgens de vraag of aan verdachte de maatregel tot plaatsing in een psychiatrisch ziekenhuis moet worden opgelegd. Artikel 37 Sr geeft de rechter de mogelijkheid om iemand aan wie een strafbaar feit wegens de gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van zijn geestvermogens niet kan worden toegerekend in een psychiatrisch ziekenhuis te plaatsen voor de duur van een jaar. Dit kan echter alleen als deze persoon gevaarlijk is voor zichzelf, voor anderen of voor de algemene veiligheid van personen of goederen. De rechtbank dient dan ook vast te stellen of dit gevaar zich in het geval van verdachte voor doet.
De psycholoog heeft ter terechtzitting naar voren gebracht dat er meldingen zouden zijn bij de politie, maar deze meldingen bevinden zich niet in het dossier en ook de officier van justitie heeft de rechtbank daar ter terechtzitting niet over kunnen voorlichten. Het bestaan van de meldingen waaruit de rechtbank kan afleiden dat er sprake is van enig gevaar door of voor verdachte kan daarmee niet worden vastgesteld. Evenmin kan voldoende gevaar uit de bewezenverklaarde feiten worden afgeleid, nu deze in 2016 respectievelijk 2017 en daarmee dus al enige tijd geleden zijn gepleegd. Dit geldt ook voor het strafblad van verdachte. Daaruit blijkt namelijk niet dat hij zich recentelijk heeft schuldig gemaakt aan enig strafbaar feit. De rechtbank concludeert dan ook dat enig gevaar van de kant van verdachte niet kan worden vastgesteld en dat daarmee niet wordt voldaan aan de vereisten van artikel 37 Sr. De rechtbank zal dan ook niet overgaan tot de maatregel van plaatsing in een psychiatrisch ziekenhuis. Hierbij heeft de rechtbank bovendien in aanmerking genomen dat ten aanzien van verdachte al langere tijd geleden een Rechterlijke Machtiging is afgegeven die onlangs nog is verlengd. Verdachte heeft dan ook een kader waarin hij zich op dit moment staande lijkt te kunnen houden en waarbinnen eventueel gevaar, mocht zich dat in de toekomst openbaren, kan worden ingedamd.
Overschrijding redelijke termijn
Ten slotte constateert de rechtbank dat ten aanzien van het in zaak A onder 1 en 2 bewezenverklaarde de redelijke termijn van artikel 47 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie is overschreden. Als uitgangspunt geldt namelijk dat een strafzaak bij de rechtbank dient te zijn afgerond met een vonnis binnen twee jaar nadat die redelijke termijn is aangevangen. Verdachte is op 8 april 2016 aangehouden en in verzekering gesteld voor het in zaak A onder 1 en 2 bewezenverklaarde. De rechtbank wijst dit vonnis op 1 maart 2019, bijna tien maanden buiten de gestelde termijn van twee jaar. Er zijn geen bijzondere omstandigheden die deze overschrijding rechtvaardigen. In beginsel zou de rechtbank dit bij de strafoplegging in strafmatigende zin hebben laten meewegen, maar nu verdachte wordt ontslagen van alle rechtsvervolging, zal de rechtbank aan deze overschrijding van de redelijke termijn geen gevolgen verbinden.
Concluderend is de rechtbank van oordeel dat, gelet op alle hiervoor genoemde omstandigheden, aanleiding bestaat om bij de straftoemeting af te wijken van hetgeen door de officier van justitie is gevorderd.
Beslag – Teruggave aan verdachte
Onder verdachte zijn de volgende voorwerpen in beslag genomen:
1
STK Schroevendraaier Kl: groen
5469048
1
STK Schroevendraaier Kl: bruin
5469049
1
STK Schroevendraaier Kl: blauw
5469050
De voorwerpen behoren aan verdachte toe. Deze voorwerpen zullen aan hem worden teruggegeven.

9.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart de officier van justitie niet-ontvankelijk in de vervolging van verdachte ter zake van het in zaak B onder 2 ten laste gelegde.
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezenverklaarde levert op:
Ten aanzien van het in zaak A onder 1 en 2 bewezenverklaarde:
De eendaadse samenloop van
Gijzeling
en
Bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht en met zware mishandeling;
Ten aanzien van het in zaak B onder 1 bewezenverklaarde:
Het in een besloten lokaal, bij een ander in gebruik, wederrechtelijk binnendringen;
Ten aanzien van het in zaak B onder 3 bewezenverklaarde:
Opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat aan een ander toebehoort beschadigen.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], voor het in zaak A onder 1 en 2 en het in zaak B onder 1 en 3 bewezenverklaarde niet strafbaar en ontslaat hem van alle rechtsvervolging ter zake daarvan.
Gelast de teruggaveaan verdachte,
[verdachte], van:
1
STK Schroevendraaier Kl: groen
5469048
1
STK Schroevendraaier Kl: bruin
5469049
1
STK Schroevendraaier Kl: blauw
5469050
Dit vonnis is gewezen door
mr. R.A. Overbosch, voorzitter,
mrs. P.L.C.M. Ficq en M.C.M. Hamer, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. J.B.P. Terwindt, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 1 maart 2019.
[...]