ECLI:NL:RBAMS:2019:2664

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
9 april 2019
Publicatiedatum
12 april 2019
Zaaknummer
13/702372-18 + 96/174250-16 (TUL) + 96/046478-17 (TUL) + 16/026717-16 (TUL) + 16/091521-17 (TUL) + 13/126027-17 (TUL)
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Materieel strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Mishandeling van een voorbijganger en verzet tegen een politieagent onder invloed van alcohol

Op 9 april 2019 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 25 augustus 2018 te Amsterdam een willekeurige voorbijganger heeft mishandeld en zich met geweld heeft verzet tegen een politieagent. De verdachte, geboren in 1991, was onder invloed van alcohol tijdens de incidenten. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan mishandeling en wederspannigheid, waarbij de politieagent lichamelijk letsel heeft opgelopen. De rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie tot een gevangenisstraf van 8 maanden afgewezen en in plaats daarvan een gevangenisstraf van 3 maanden opgelegd, met aftrek van voorarrest. De rechtbank heeft daarbij rekening gehouden met de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn gepleegd en de persoon van de verdachte. De rechtbank heeft ook de adviezen van deskundigen en reclassering in overweging genomen, die wezen op de problematiek van de verdachte, waaronder een borderline persoonlijkheidsstoornis en alcoholmisbruik. De rechtbank heeft de vorderingen van de benadeelde partijen toegewezen, waarbij de verdachte is veroordeeld tot schadevergoeding aan zowel de mishandelde voorbijganger als de politieagent. De rechtbank heeft de proeftijd in andere zaken verlengd en vorderingen tot tenuitvoerlegging afgewezen.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VERKORT VONNIS
Parketnummers: 13/702372-18 + 96/174250-16 (TUL) + 96/046478-17 (TUL) + 16/026717-16 (TUL) + 16/091521-17 (TUL) + 13/126027-17 (TUL)
Datum uitspraak: 9 april 2019
Verkort vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1991,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres [adres] , [plaats] .

1.Onderzoek ter terechtzitting

Dit verkort vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 26 maart 2019.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. A. Kristic, en van wat verdachte en haar raadsvrouw, mr. B. Klunder, naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is – kort gezegd – ten laste gelegd dat zij zich op 25 augustus 2018 te Amsterdam schuldig heeft gemaakt aan:
1. mishandeling van [persoon 1] ;
2. wederspannigheid met lichamelijk letsel als gevolg, subsidiair mishandeling van politieagent [persoon 2] .
De tekst van de volledige tenlastelegging is opgenomen in een bijlage die aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.

3.Waardering van het bewijs

3.1.
Standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het onder 1 en 2 primair ten laste gelegde.
3.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft bepleit dat het eerste gedachtestreepje van het onder 1 ten laste gelegde niet bewezen kan worden verklaard. Voor het overige heeft zij zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
3.3.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht bewezen wat onder 1 (met uitzondering van het eerste gedachtestreepje) en 2 primair ten laste is gelegd. Gezien de standpunten van de officier van justitie en de raadsvrouw behoeft dit oordeel geen nadere motivering.

4.Bewezenverklaring

De rechtbank acht bewezen dat verdachte:
1. op 25 augustus 2018 te Amsterdam [persoon 1] heeft mishandeld door haar meermalen in het gezicht en tegen het hoofd te slaan;
2. op 25 augustus 2018 te Amsterdam zich met geweld heeft verzet tegen een ambtenaar, [persoon 2] , werkzaam in de rechtmatige uitoefening van zijn bediening, te weten handhaving van de openbare orde in het uitgaansgebied in het centrum van Amsterdam, door
- met kracht te trekken in een richting tegengesteld aan die waarin die ambtenaar verdachte trachtte te geleiden en
- eenmaal die ambtenaar in zijn scrotum te schoppen en meermalen tegen die ambtenaar zijn scheenbeen te schoppen,
terwijl dit misdrijf enig lichamelijk letsel, te weten een rode plek op het scheenbeen van die [persoon 2] , ten gevolge heeft gehad.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

5.Bewijs

De rechtbank grondt haar beslissing dat verdachte het bewezen geachte heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat. Indien tegen dit verkort vonnis hoger beroep wordt ingesteld, worden de door de rechtbank gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het verkort vonnis. Deze aanvulling wordt dan aan het verkort vonnis gehecht.

6.Strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.Strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.
8. Motivering van de straf
8.1.
Eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft bij requisitoir gevorderd dat verdachte ter zake van de door haar bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 8 maanden, met aftrek van voorarrest, waarvan 4 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren en de door de reclassering geadviseerde voorwaarden.
Tevens heeft de officier van justitie verzocht om de vorderingen TUL met parketnummers 16/091521-17 en 16/026717-16 toe te wijzen en de overige vorderingen af te wijzen.
8.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft primair verzocht om een straf gelijk aan het voorarrest op te leggen en subsidiair om een ambulante behandeling (in plaats van een klinische opname) als bijzondere voorwaarde op te leggen.
De proeftijd van de zaken met parketnummers 16/091521-17 en 16/026717-16 kunnen, wat de raadsvrouw betreft, met één jaar worden verlengd.
8.3.
Oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals van een en ander ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft - onder invloed van alcohol - een willekeurige voorbijganger mishandeld en zich met geweld tegen een politieagent verzet.
Uit het uittreksel Justitiële Documentatie van verdachte van 12 maart 2019 blijkt dat verdachte ten tijde van het plegen van de feiten in meerdere proeftijden liep, eerder voor (uitgaans)geweld en wederspannigheid is veroordeeld én tweemaal haar schorsingsvoorwaarden heeft overtreden. Die proeftijden, schorsingen en eerdere veroordelingen hebben haar er blijkbaar niet van weerhouden om opnieuw strafbare feit te plegen.
De rechtbank heeft acht geslagen op het Pro Justitia rapport van 4 maart 2019, opgesteld door psychologen B.E.W. Nieuwenhuizen en T.W. van de Kant. Er is sprake van een borderline persoonlijkheidsstoornis. Daarnaast is er al vanaf jonge leeftijd (13 jaar) sprake van een stoornis in het gebruik van alcohol (matig-ernstig). De beschreven problematiek heeft een bepalende rol gespeeld in de totstandkoming van de feiten. Door de gebrekkige ontwikkeling is verdachte niet volledig in staat om haar emoties op een juiste manier te reguleren. Verdachte wordt snel overvraagd en is door meerdere stressvolle gebeurtenissen voorafgaand aan het tenlastegelegde de controle over zichzelf steeds meer kwijtgeraakt en verder afgegleden. Dit tezamen met de grote hoeveelheden alcohol die verdachte de maanden voorafgaand aan het tenlastegelegde steeds vaker tot zich heeft genomen, is verdachte niet in staat geweest op een heldere, gepaste manier na te denken over de gevolgen van haar gedrag. Een vlucht in alcohol is voor verdachte één van de weinige manieren om haar spanning te reguleren, maar door haar excessieve gebruik kan zij tot fors ontremd gedrag komen waardoor de problemen in haar leven alleen maar toenemen. Dit gebeurde in aanzienlijke mate. Geadviseerd wordt om verdachte het tenlastegelegde in verminderde mate toe te rekenen. Hoewel verdachte op bovenomschreven wijze werd beperkt in haar functioneren en keuzen door de beschreven problematiek, ontneemt de beschreven problematiek haar niet alle vrijheid om keuzen te nemen.
De persoonlijkheidsproblematiek en middelengebruik in recent verleden (alcoholmisbruik) zijn beide risicofactoren die de kans op recidive zullen vergroten. Er is sprake van een grote mate van impulsief gedrag en verdachte ervaart moeite om haar emoties op een goede en veilige manier onder controle te houden, zonder te vervallen in oud gedrag. Haar copingvaardigheden schieten op dit vlak tekort. Het geheel overziende wordt het recidiverisico op korte en middellange termijn als hoog ingeschat.
Geadviseerd wordt tot een behandeling bij een instelling voor klinische (forensische) psychiatrie, welke tevens gericht is op verslavingsproblematiek, in het kader van bijzondere voorwaarden bij een voorwaardelijk strafdeel binnen een zo lang mogelijke (maximale) proeftijd.
Voorts heeft de rechtbank acht geslagen op het reclasseringsadvies van 21 maart 2019, opgesteld door reclasseringswerker P.H.M. Wijk. De feiten lijken voort te komen uit een samenspel van factoren, waaronder verdachtes borderlinepersoonlijkheidsproblematiek, inadequate copingvaardigheden, impulsiviteit en een stoornis in het gebruik van alcohol. Deze factoren zijn sterk met elkaar verwikkeld en hebben in het verleden veelvuldig tot agressie(delicten) geleid. Verdachte is een kwetsbare, beschadigde vrouw die in de loop der jaren steeds sterker is gaan hangen aan haar ex-partner. Verdachte lijkt steeds verder in een neerwaartse spiraal terecht zijn gekomen, waarbij haar alcoholgebruik naar dagelijks gebruik is toegenomen om spanningen te reguleren, depressieve klachten toenamen en waarbij isolatie van haar sociale netwerk met daarbij verdere hang naar haar ex-partner toenam. Uiteindelijk raakte zij door het zich niet houden aan afspraken haar zelfstandige huisvesting kwijt. Ten tijde van de onderhavige feiten lijkt zij vanuit alcoholgebruik en hang naar haar ex-partner hem in kroegen te hebben willen opzoeken, waarbij de emoties bij haar zijn opgelopen nadat hij onvindbaar was. Vanuit deze frustratie in combinatie met fors alcoholgebruik zijn een willekeurige voorbijganger en een politieagent daarvan het slachtoffer geworden. Binnen het reclasseringstoezicht stelde verdachte zich – mede door het alcoholgebruik – onvoldoende begeleidbaar op. Huisvestingstrajecten werden door haar (initieel) afgehouden. Ten tijde van de laatste schorsing van het bevel tot voorlopige hechtenis, heeft zij wederom haar toevlucht tot alcohol en haar ex-partner gezocht. Een ambulant kader is niet toereikend. De ernst van de problematiek wordt door verdachte onderschat. Het risico op recidive wordt ingeschat als hoog. Tevens wordt bij oplegging van een klinische opname en/of een alcoholverbod, het risico op het onttrekken aan de voorwaarden ingeschat als hoog. Geadviseerd wordt om aan verdachte een (deels) voorwaardelijke straf met als bijzondere voorwaarden een meldplicht, een klinische opname in een gedwongen kader voor de gehele duur van de proeftijd of zoveel korter als nodig, een ambulante behandeling, begeleid wonen of maatschappelijke opvang en een alcoholverbod, op te leggen.
Verdachte heeft ter terechtzitting aangegeven dat zij, hoewel zij de feiten betreurt, niet wil meewerken aan de geadviseerde klinische opname van 9 maanden of langer.
De rechtbank maakt zich ernstige zorgen over verdachte. Verdachte heeft zich al meerdere keren schuldig gemaakt aan uitgaansgeweld en lijkt de gevaren van haar alcoholgebruik niet te erkennen. Volstrekt willekeurige personen zijn van haar problematiek het slachtoffer geworden. De rechtbank rekent dat verdachte zwaar aan.
Verdachte heeft inmiddels meer dan drie maanden in voorarrest gezeten. De bewezenverklaarde feiten, hoe ernstig ook, rechtvaardigen geen langere gevangenisstraf aangezien de rechtbank ook de rechtsgelijkheid in het oog moet houden.
De rechtbank kan om die reden in deze zaak geen aanvullende (voorwaardelijke) gevangenisstraf aan verdachte opleggen en wijkt daarom af van hetgeen door de officier van justitie is gevorderd.
Dit wil niet zeggen dat de rechtbank de wenselijkheid van een langdurige klinische opname van verdachte niet onderschrijft. De adviezen van de deskundigen zijn op dat punt duidelijk en overtuigend. De rechtbank hoopt dan ook dat verdachte de noodzaak van een langdurige klinische opname zal inzien, zodat dit in een vrijwillig kader kan worden bewerkstelligd.
Alles afwegende acht de rechtbank een gevangenisstraf van 3 maanden, met aftrek van voorarrest, passend.
9. Ten aanzien van de benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel (feit 1)
De benadeelde partij [persoon 1] vordert € 242,22 aan materiële schadevergoeding, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De officier van justitie heeft verzocht om de vordering toe te wijzen, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De raadsvrouw heeft zich daarbij aangesloten.
De rechtbank oordeelt als volgt. Vast staat dat aan de benadeelde partij door het onder 1 bewezenverklaarde rechtstreeks materiële schade is toegebracht. De vordering is niet betwist. De gevorderde schadevergoeding komt de rechtbank niet onrechtmatig of ongegrond voor en zal daarom worden toegewezen
,vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd.
Voorts dient de verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken.
Schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank zal de hierna te noemen schadevergoedingsmaatregel opleggen, aangezien verdachte jegens het slachtoffer [persoon 1] , naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het onder 1 bewezen geachte feit is toegebracht. De rechtbank waardeert deze op een bedrag van € 242,22 (tweehonderdtweeënveertig euro en tweeëntwintig eurocent).
10. Ten aanzien van de benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel (feit 2)
De benadeelde partij [persoon 2] vordert € 200,- aan immateriële schadevergoeding, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De officier van justitie heeft verzocht om de vordering tot een bedrag van € 100,- toe te wijzen (vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel) en voor het overige niet-ontvankelijk te verklaren.
De raadsvrouw heeft zich daarbij aangesloten.
De rechtbank oordeelt als volgt. Vast staat dat aan de benadeelde partij door het onder 2 bewezenverklaarde rechtstreeks immateriële schade is toegebracht. Verdachte heeft zelf ter zitting verklaard dat zij € 200,- een redelijk bedrag vindt. De gevorderde schadevergoeding komt de rechtbank niet onrechtmatig of ongegrond voor en zal daarom worden toegewezen
,vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd.
Voorts dient de verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken.
Schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank zal de hierna te noemen schadevergoedingsmaatregel opleggen, aangezien verdachte jegens het slachtoffer [persoon 2] , naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het onder 2 bewezen geachte feit is toegebracht. De rechtbank waardeert deze op een bedrag van € 200,- (tweehonderd euro).

11.Vorderingen TUL

De rechtbank verlengt in de zaken met parketnummers 16/091521-17 en 16/026717-16 de proeftijd met één jaar.
De rechtbank wijst de vorderingen tot tenuitvoerlegging in de zaken met parketnummers 13/126027-17, 96/174250-16 en 96/046478-17 af.

12.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen 36f, 57, 63, 181 en 300 van het Wetboek van Strafrecht.

13.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
Ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde:
mishandeling;
Ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde:
wederspannigheid, terwijl het misdrijf of de daarmede gepaard gaande feitelijkheden enig lichamelijk letsel ten gevolge hebben.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf voor de duur van 3 maanden.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Vordering van de benadeelde partij (feit 1)
Wijst de vordering van de benadeelde partij [persoon 1] toe tot een bedrag van € 242,22 (tweehonderdtweeënveertig euro en tweeëntwintig eurocent) aan materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (25 augustus 2018) tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte aan [persoon 1] voornoemd, het toegewezen bedrag te betalen.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Schadevergoedingsmaatregel
Legt aan verdachte de verplichting op, aan de Staat, ten behoeve van de benadeelde partij [persoon 1] , te betalen de som van € 242,22 (tweehonderdtweeënveertig euro en tweeëntwintig eurocent), te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (25 augustus 2018) tot aan de dag van de algehele voldoening, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 4 dagen, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte heeft voldaan aan een van de voornoemde betalingsverplichtingen, daarmee de andere is vervallen.
Vordering van de benadeelde partij (feit 2)
Wijst de vordering van de benadeelde partij [persoon 2] toe tot een bedrag van € 200 (tweehonderd euro) aan materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (25 augustus 2018) tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte aan [persoon 2] voornoemd, het toegewezen bedrag te betalen.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Schadevergoedingsmaatregel
Legt aan verdachte de verplichting op, aan de Staat, ten behoeve van de benadeelde partij [persoon 2] , te betalen de som van € 200,- (tweehonderd euro), te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (25 augustus 2018) tot aan de dag van de algehele voldoening, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 4 dagen, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte heeft voldaan aan een van de voornoemde betalingsverplichtingen, daarmee de andere is vervallen.
Vorderingen TUL
De rechtbank verlengt in de zaken met parketnummers 16/091521-17 en 16/026717-16 de proeftijd met één jaar.
De rechtbank wijst de vorderingen tot tenuitvoerlegging in de zaken met parketnummers 13/126027-17, 96/174250-16 en 96/046478-17 af.
Dit vonnis is gewezen door
mr. F.W. Pieters, voorzitter,
mrs. O.P.M. Fruytier en E. Laanen, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. E.J.M. van der Hooft, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 9 april 2019.
[...]