ECLI:NL:RBAMS:2019:2633

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
11 april 2019
Publicatiedatum
11 april 2019
Zaaknummer
13/702618-18 en 13/148897-18
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Oordeel over toerekenbaarheid en oplegging van maatregel in strafzaak met psychische problematiek

In deze strafzaak, behandeld door de Rechtbank Amsterdam, is de verdachte beschuldigd van mishandeling en bedreiging. De rechtbank heeft op 11 april 2019 uitspraak gedaan na een zitting op 28 maart 2019. De verdachte, geboren in 1969, werd beschuldigd van het mishandelen van [persoon 1] op 8 oktober 2018 en het bedreigen van [persoon 2] op 27 juli 2018. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte niet toerekenbaar was ten tijde van de feiten, gezien zijn psychische toestand, die werd bevestigd door rapportages van een psycholoog en psychiater. De rechtbank oordeelde dat de verdachte leed aan een chronische psychotische stoornis, wat zijn gedrag verklaarde. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van de poging tot zware mishandeling, maar hem wel schuldig bevonden aan eenvoudige mishandeling en bedreiging. De verdachte is ontslagen van alle rechtsvervolging en er is een maatregel van plaatsing in een psychiatrisch ziekenhuis voor de duur van één jaar opgelegd, om de kans op recidive te verkleinen en hem effectief te behandelen. De vordering van de benadeelde partij [persoon 2] werd niet-ontvankelijk verklaard, omdat er onvoldoende bewijs was voor de gestelde schade.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummers: 13/702618-18 (A) en 13/148897-18 (B) (Promis)
Datum uitspraak: 11 april 2019
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1969,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres [adres] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 28 maart 2019.
De rechtbank heeft de zaken, die bij afzonderlijke dagvaardingen onder de bovenvermelde parketnummers zijn aangebracht, gevoegd. Deze zaken worden als zaak A en zaak B aangeduid.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. S. Sondermeijer en van wat verdachte en zijn raadsvrouw mr. M. Muntjewerf naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Verdachte wordt er – kort samengevat – van beschuldigd dat hij zich in Amsterdam heeft schuldig gemaakt aan
Ten aanzien van zaak A
primair: poging tot zware mishandeling van [persoon 1] op 8 oktober 2018;
subsidiair: mishandeling van [persoon 1] op 8 oktober 2018;
Ten aanzien van zaak B
bedreiging van [persoon 2] op 27 juli 2018.
De volledige tekst van de tenlastelegging is opgenomen in bijlage I die aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.

3.Waardering van het bewijs

3.1.
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft ten aanzien van zaak A het volgende aangevoerd. De poging tot zware mishandeling (het primair tenlastegelegde) kan worden bewezen. Aangeefster [persoon 1] heeft verklaard dat een man naar haar toekwam met een krankzinnige uitdrukking in zijn gezicht en vol van woede. Deze man viel haar uit het niets aan. Hij heeft haar geschopt tegen haar ribben waardoor zij hard op de grond is gevallen. Ze dacht dat ze dood zou gaan, mede omdat ze een prothese in haar hoofd heeft. Ook heeft de man in haar kruis getrapt. Een getuige heeft een foto van de man gemaakt. Verdachte geeft toe dat hij zichzelf herkent op de foto. Ook herkent hij de broek op de foto. De schoenen herkent hij niet, maar tijdens de zitting heeft hij gezegd dat hij wel dergelijke schoenen heeft. Verdachte wordt een paar dagen na het incident aangehouden. Op dat moment draagt hij dezelfde kleding als op de foto. Ondanks de ontkenning van verdachte, kan er geen twijfel bestaan over de identiteit van de persoon op de foto. Bovendien komt het signalement, zoals beschreven door [persoon 1] , overeen met het uiterlijk van verdachte. Dat maakt dat er voldoende bewijs is om te kunnen vaststellen dat verdachte degene is die [persoon 1] heeft mishandeld. Het feit kan worden gekwalificeerd als poging tot zware mishandeling, omdat verdachte hard heeft getrapt en [persoon 1] op de grond is gevallen en zij een prothese in haar hoofd heeft. Bij het gebruik van dergelijk geweld is de kans groot dat iemand blijvend letsel oploopt.
Ten aanzien van zaak B heeft de officier van justitie als volgt betoogd. Verdachte bekent dat hij een conflict had met aangeefster [persoon 2] . Hij heeft verklaard dat hij heel boos is geworden. Ook heeft hij verteld dat hij fout zat en heeft geschreeuwd en gescholden. [persoon 2] heeft aangegeven dat verdachte de woorden heeft gebruikt die in de tenlastelegging staan. Ook heeft zij verklaard dat zij zich door de uitlatingen van verdachte ernstig bedreigd heeft gevoeld. Een getuige bevestigt de verklaring van [persoon 2] . Gelet op het voorgaande, kan de bedreiging bewezen worden.
3.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte moet worden vrijgesproken van de (poging tot zware) mishandeling van mevrouw [persoon 1] (het tenlastegelegde in zaak A). Zij heeft daartoe het volgende aangevoerd. De verdediging twijfelt er niet aan dat mevrouw [persoon 1] is mishandeld. De vraag is echter of verdachte de dader is geweest van die mishandeling. Het enige bewijs dat hem aan het incident verbindt, is de foto die de getuige heeft gemaakt. Op de foto is de mishandeling echter niet te zien. Het gaat bovendien om een vage foto die van een afstand is genomen. Verdachte heeft weliswaar verklaard dat hij zichzelf herkent op de foto, maar hij herkent de bril, tas en schoenen niet. De tas die verdachte bij zich had op de dag van zijn aanhouding, komt niet overeen met de tas die op de foto te zien is. Ook de haardracht komt niet overeen. Bij verdachte is verwarring ontstaan door de vage foto. Daarnaast is het maar de vraag of [persoon 1] en de getuige een signalement hebben gegeven op basis van eigen waarneming of op basis van de foto die zij hebben gezien. Nu er twijfel bestaat of verdachte de persoon is op de foto en dus of hij de dader is, moet hij worden vrijgesproken van de mishandeling.
Ten aanzien van zaak B merkt de raadsvrouw op dat verdachte dat feit min of meer heeft bekend. De bedreiging kan dan ook worden bewezen, met uitzondering van de gedragingen die betrekking hebben op het schoppen en fietsen tegen of in de richting van mevrouw [persoon 2] . Verdachte heeft die onderdelen ontkend.
3.3.
Het oordeel van de rechtbank
Ten aanzien van zaak A
Niet ter discussie staat dat aangeefster [persoon 1] op 8 oktober 2018 in het Vondelpark tegen de ribben is geschopt door een voor haar onbekend persoon. Zij is daardoor ten val gekomen, en daarna meermalen in het kruis geschopt.
De eerste vraag die voorligt, is of uit het dossier genoegzaam blijkt dat verdachte de persoon is die aangeefster [persoon 1] heeft aangevallen. Verdachte heeft verklaard dat hij regelmatig in het Vondelpark komt. Zo was hij er – naar eigen zeggen – ook op de dag van het incident. Verder heeft verdachte verklaard dat hij die dag zijn blauwe spijkerjas en spijkerbroek aanhad. Aangeefster heeft een signalement van de dader gegeven. Zij heeft een aantal specifieke kenmerken genoemd, waaronder een spijkerjas en spijkerbroek. Daarnaast heeft zij verklaard dat de man ongeveer 1,90 meter lang was. Ook getuige [getuige 1] beschrijft een spijkerjas en spijkerbroek en ook hij heeft aangegeven dat het gaat om een lange, dunne man. Getuige [getuige 1] heeft bovendien direct na het incident een foto van de dader gemaakt. Op basis van die foto wordt verdachte een aantal dagen later in het Vondelpark herkend door verbalisanten. Verdachte draagt op dat moment dezelfde kleding als de persoon op de foto. Verdachte heeft echter – anders dan de persoon op de foto – geen gezichtsbeharing, maar verklaart daarover dat hij zich kort daarvoor heeft geschoren. Dat verdachte ten tijde van zijn aanhouding een andere tas en schoenen droeg, maakt niet – zoals aangevoerd door de raadsvrouw – dat de persoon op de foto niet verdachte kan zijn. Hetzelfde geldt ten aanzien van de bril. Verdachte heeft bovendien ter zitting verklaard dat hij dergelijke schoenen – zoals te zien op de foto – bezit. Gelet op de signalementen die aangeefster en getuige [getuige 1] hebben gegeven, de herkenning door de verbalisanten en de overeenkomsten in kleding, concludeert de rechtbank dat verdachte de persoon is die op de door [getuige 1] gemaakte foto staat.
De rechtbank heeft verder geen reden om te twijfelen aan de verklaring van getuige [getuige 1] dat de persoon op de foto de dader is.
De rechtbank acht daarom bewezen dat verdachte de persoon is die aangeefster [persoon 1] heeft aangevallen in het Vondelpark. De rechtbank wenst hierbij nog op te merken – naar aanleiding van de verklaring van verdachte ter zitting dat hij nimmer zulke vunzige handelingen zou verrichten en ontdaan is door de beschuldiging – dat het voorgaande niet betekent dat de rechtbank bewezen acht dat verdachte in volle bewustzijn heeft gehandeld. Gelet op de verklaring van verdachte alsook hetgeen de psycholoog en psychiater over hem schrijven, acht de rechtbank het goed mogelijk dat verdachte handelde vanuit een waan. Dat zou kunnen verklaren waarom verdachte zichzelf weliswaar herkent op de foto van getuige [getuige 1] , maar zich het voorval niet kan herinneren.
De vraag die vervolgens rijst, is of het schoppen tegen de ribben en in het kruis van [persoon 1] moet worden aangemerkt als een poging tot zware mishandeling (zoals primair tenlastegelegd) dan wel dat deze handelingen hebben te gelden als een eenvoudige mishandeling (zoals subsidiair tenlastegelegd). Hoe vaak is getrapt en of dat met kracht is gebeurd en op welke wijze dat is gebeurd staat niet vast. Het enkele feit dat getrapt is tegen de ribben en in het kruis draagt naar algemene ervaringsregels niet de aanmerkelijke kans met zich dat daardoor zwaar lichamelijk letsel wordt opgelopen. Dat [persoon 1] een prothese heeft in haar hoofd, waardoor in dit geval wel een aanmerkelijke kans bestond dat de genoemde handelingen zouden leiden tot zwaar lichamelijk letsel – zoals aangevoerd door de officier van justitie – is niet onderbouwd en wordt niet gevolgd. Verdachte was bovendien niet op de hoogte van deze prothese en kan deze kans dan ook nimmer bewust hebben aanvaard. De rechtbank komt daarom tot de conclusie dat niet kan worden bewezen dat sprake is van een poging tot zware mishandeling. Zij zal de handelingen van verdachte kwalificeren als een eenvoudige mishandeling. Het in zaak A subsidiair tenlastegelegde zal dan ook bewezen worden verklaard.
Ten aanzien van zaak B
De rechtbank is met de officier van justitie en de raadsvrouw van oordeel dat de in zaak B tenlastegelegde bedreiging kan worden bewezen, nu de aangifte van [persoon 2] wordt ondersteund door de verklaring van getuige [getuige 2] . Bovendien bevestigt verdachte dat hij boos is geworden op [persoon 2] en naar haar heeft geschreeuwd. De rechtbank zal verdachte vrijspreken van de onderdelen die betrekking hebben op het schoppen en het fietsen tegen of in de richting van aangeefster [persoon 2] , omdat dergelijke handelingen geen bedreiging met enig misdrijf tegen het leven dan wel met zware mishandeling opleveren.

4.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in bijlage II opgenomen bewijsmiddelen bewezen dat verdachte
Ten aanzien van zaak A
Subsidiair
op 8 oktober 2018 te Amsterdam, [persoon 1] heeft mishandeld door tegen de ribben van die [persoon 1] te schoppen, als gevolg waarvan die [persoon 1] op haar rug en hoofd ten val is gekomen en meermalen tegen het kruis van die [persoon 1] te schoppen en meermalen tegen het lichaam van die [persoon 1] te trappen.
Ten aanzien van zaak B
op 27 juli 2018 te Amsterdam, [persoon 2] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, door die [persoon 2] dreigend de woorden toe te voegen "ik maak je af, gore teef", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

5.De strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

6.De strafbaarheid van verdachte en plaatsing in een psychiatrisch ziekenhuis

De verdachte is niet strafbaar. Daartoe overweegt de rechtbank het volgende. De rechtbank heeft kennisgenomen van de over verdachte in zaak A opgemaakte Pro Justitia rapportages van 28 februari 2019 door psycholoog J.M. Oudejans en 8 maart 2019 door AIOS psychiatrie E.A. Kuiper onder supervisie van psychiater M. Boas. Aan de eerstgenoemde rapportage van de psycholoog, wordt het volgende ontleend:
“Betrokkene lijdt aan een chronische psychotische stoornis in de vorm van schizofrenie. Het chronische karakter van de stoornis maakt zeker dat betrokkene ook ten tijde van het tenlastegelegde leed aan een psychotische stoornis. Het is eveneens zeker dat betrokkene ten tijde van het tenlastegelegde geen antipsychotica medicatie nam. Ondanks de huidige medicamenteuze behandeling is er nog steeds sprake van prominente paranoïde wanen, akoestische hallucinaties en een zwakke organisatie van het denken dat vrij snel kan desintegreren, zeker wanneer zijn paranoïde geprikkeld wordt. Op basis hiervan is het aannemelijk dat er ten tijde van het tenlastegelegde sprake was van meer intense paranoïde wanen. Op grond van deze overwegingen, in samenhang met het feit dat betrokkene zonder enige (reële) aanleiding een toevallige, hem onbekende vrouw aanvalt, wordt geconcludeerd dat de ernstige psychotische stoornis van betrokkene, in het bijzonder de paranoïde-psychotische belevingen, rechtstreeks en volledig hebben doorgewerkt in het tenlastegelegde. Het gebruik van alcohol, afgezet tegen de massale invloed van de psychotische stoornis, heeft hoogstens een faciliterend effect gehad. Indien het feit wordt bewezen, kan dat niet aan betrokkene worden toegerekend.”
“Indien betrokkene onbehandeld terugkeert in de maatschappij is de kans op recidive matig tot hoog. De ervaringen van de laatste jaren behandeling in de GGZ leren dat betrokkene niet medicatietrouw is en zich onttrekt aan poliklinische, ambulante begeleiding wanneer die onvoldoende strak georganiseerd zijn.”
“Om de kans op recidive te verkleinen en betrokkene effectief te behandelen is een klinische behandeling noodzakelijk in een forensische setting, waar voldoende oog is voor de risicofactoren en voldoende tijd is om een poliklinisch, ambulant begeleidings- en behandeltraject te organiseren waarbij het van belang is om na een klinische behandeling scherper toezicht te houden, intensiever te begeleiden (door een Forensisch Fact Team) en toediening van anti psychotische medicatie te verzekeren. Op grond van deze overwegingen wordt geadviseerd om betrokkene te plaatsen in een psychiatrisch ziekenhuis voor de duur van maximaal één jaar, in het kader van artikel 37.”
De tweede rapportage, van de psychiater, komt in grote lijnen overeen met de rapportage van de psycholoog. Ook de psychiater is van oordeel dat de keuzevrijheid van betrokkene ten tijde van het tenlastegelegde, in ieder geval sterk verminderd was. Omdat verdachte het geweld tegen mevrouw [persoon 1] heeft ontkend, kan de precieze doorwerking van de psychische problematiek in het tenlastegelegde, niet volledig onderzocht worden. Als er wel volledig zicht was gekregen op het delictscenario, is het goed voorstelbaar (zelfs aannemelijk) dat het gedrag van verdachte hem in het geheel niet kan worden toegerekend. In dat geval wordt ook door de psychiater een plaatsing in het kader van een artikel 37 Wetboek van Strafrecht geadviseerd.
De rechtbank neemt de conclusie van de psycholoog over en volgt het advies om verdachte in het niet toerekeningsvatbaar te achten. Dat geldt zowel voor zaak A als zaak B, nu de psycholoog en psychiater hebben gerapporteerd dat sprake is van een chronische psychotische stoornis. Dat maakt dat aannemelijk is dat ook sprake was van die stoornis ten tijde van het tenlastegelegde in zaak B, ondanks dat de rapportages alleen zijn opgemaakt in zaak A.
De bewezen geachte feiten kunnen verdachte wegens ziekelijke stoornis dus niet worden toegerekend
.Verdachte zal dan ook worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
De rechtbank zal overgaan tot het opleggen van de maatregel van plaatsing in een psychiatrisch ziekenhuis voor de duur van één jaar. Verdachte vormt een gevaar voor zichzelf en voor de algemene veiligheid van de personen om hem heen. Zowel de psycholoog als de psychiater komen tot de conclusie dat het civielrechtelijke kader waarin verdachte momenteel wordt begeleid en behandeld, onvoldoende waarborgen biedt om dit gevaar en het risico van recidive te beperken. De psycholoog heeft gerapporteerd dat plaatsing in een psychiatrisch ziekenhuis de voorkeur geniet omdat daar voldoende oog is voor risicofactoren, er voldoende tijd is voor het organiseren poliklinisch ambulant begeleidings- en behandelingstraject en na de klinische behandeling intensieve begeleiding door een Forensisch Fact team en toediening van anti psychotische medicatie kan plaatsvinden. De rechtbank schaart zich achter dit advies.

7.Ten aanzien van de benadeelde partij

De benadeelde partij [persoon 2] vordert € 150,00 aan materiële schadevergoeding en € 1.000,00 aan immateriële schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag van ontstaan van de schade tot de dag van betaling.
De officier van justitie heeft gevorderd dat de materiële schadevergoeding wordt afgewezen en de immateriële schade tot een bedrag van € 250,00 wordt toegekend. Het overige deel van de immateriële schadevergoeding kan niet-ontvankelijk worden verklaard. Verder vordert de officier van justitie de oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De verdediging heeft betoogd dat de opgevoerde materiële schade niet in relatie staat tot het tenlastegelegde. Ten aanzien van de gevorderde immateriële schade verzoekt de raadsvrouw om deze te matigen.
De rechtbank overweegt als volgt.
De benadeelde partij zal ten aanzien van haar vordering tot vergoeding van de gestelde materiële schade niet-ontvankelijk worden verklaard. Niet is gebleken dat de gestelde materiële schade in causaal verband staat tot het bewezenverklaarde. Het toelaten van nadere bewijslevering op dit punt zou betekenen dat de behandeling van de strafzaak moet worden aangehouden. Dat vindt de rechtbank een onevenredige belasting van het strafgeding. De maatschappij heeft er belang bij dat er een eindbeslissing volgt in deze strafzaak.
Ook de vordering tot vergoeding van de gestelde immateriële schadevergoeding zal niet-ontvankelijk worden verklaard. Op grond van artikel 6:106 lid 1 onder b van het Burgerlijk Wetboek kan men – voor zover hier relevant – aanspraak maken op vergoeding van immateriële schade indien sprake is van een aantasting van de persoon. Dit vereist dat sprake is van geestelijk letsel. Een enkel psychisch onbehagen of zich gekwetst voelen is daartoe onvoldoende. Op grond van de toelichting die is gegeven bij de vordering kan niet worden vastgesteld of sprake is van dergelijk geestelijk letsel. Ook op dit onderdeel geldt dat nadere bewijslevering een onacceptabel uitstel van de strafzaak zou betekenen. Dat vindt de rechtbank een onevenredige belasting van het strafgeding.
De vordering van de benadeelde partij zal daarom niet-ontvankelijk worden verklaard. De benadeelde partij kan haar vordering desgewenst aanhangig maken bij de burgerlijke rechter.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen maatregel is gegrond op de artikelen 37, 285 en 300 van het Wetboek van Strafrecht.

9.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart het in zaak A primair ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het in zaak A subsidiair en in zaak B ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
Ten aanzien van het in zaak A subsidiair bewezen verklaarde:
Mishandeling.
Ten aanzien van het in zaak B bewezen verklaarde:
Bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte voor het bewezene
niet strafbaaren
ontslaat hem van alle rechtsvervolgingter zake daarvan.
Gelast dat verdachte voor de termijn van
1 (één) jaarin een
psychiatrisch ziekenhuiszal worden geplaatst.
Verklaart
[persoon 2]niet-ontvankelijk in haar vordering.
Heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis in zaak A.
Dit vonnis is gewezen door
mr. J.M. Jongkind, voorzitter,
mrs. M. Vaandrager en E.G.M.M. van Gessel, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. M.N. Greeven, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 11 april 2019.
[...]
  • [...]
  • [...]
  • [...]
  • [...]
  • [...]
  • [...]
  • [...]
  • [...]
  • [...]
  • [...]
  • [...]
  • [...]
  • [...]
  • [...]
  • [...]
  • [...]
  • [...]
  • [...]
  • [...]
  • [...]