3.3.Het oordeel van de rechtbank
Ten aanzien van het onder feit 1 tenlastegelegde (bezit cocaïne)
De rechtbank acht het onder 1 tenlastegelegde bewezen. Zij baseert haar bewezenverklaring op de in de bijlage II weergegeven bewijsmiddelen en de navolgende overweging.
Voor een bewezenverklaring van het opzettelijk aanwezig hebben van verdovende middelen is niet doorslaggevend aan wie die verdovende middelen toebehoren. Evenmin hoeft sprake te zijn van enige beschikkings- of beheersbevoegdheid ten aanzien van de verdovende middelen. Voldoende is dat de verdovende middelen zich in de machtssfeer van de verdachte bevonden en dat de verdachte wetenschap heeft gehad van de aanwezigheid van de verdovende middelen, althans van de aanmerkelijke kans daarop.
Verdachte was de bestuurder van een gehuurde auto en in de kofferbak van die auto is een rugtas met cocaïne is aangetroffen. Verdachte heeft ontkend dat hij wist van de aanwezigheid van de rugtas met cocaïne. Hij heeft echter eerst twee dagen voor de zitting, ruim drie maanden na zijn aanhouding en nadat het onderzoek was afgerond, een verklaring gegeven voor de aanwezigheid van de cocaïne in de auto. Dit doet afbreuk aan de geloofwaardigheid van die verklaring. Verdachte is daardoor immers in de gelegenheid geweest zijn verklaring af te stemmen op de onderzoeksbevindingen. Daar komt bij dat de verklaring van verdachte op geen enkele wijze kan worden geverifieerd en onvoldoende concreet is. Zo heeft verdachte geen (achter)namen kunnen of willen noemen van de mannen die volgens hem eerder die dag gebruik zouden hebben gemaakt van de auto. Ook heeft hij zich niet nader uitgelaten omtrent de koffietent alwaar hij – naar eigen zeggen – deze mannen zou hebben ontmoet. Daar komt bij dat het dossier geen enkel aanknopingspunt bevat voor de verklaring van verdachte, namelijk dat een ander – zonder zijn medeweten – een rugtas met cocaïne in de kofferbak van de door hem gehuurde auto heeft geplaatst. Het voorgaande betekent dat de rechtbank de verklaring van verdachte niet aannemelijk acht. De rechtbank acht bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het opzettelijk aanwezig hebben van verdovende middelen.
Hoeveel cocaïne er exact in de rugtas zat, is door de rechtbank niet goed vast te stellen. In het dossier worden namelijk verschillende gewichten genoemd (zie de pagina’s 76 en 89). De rechtbank zal daarom bewezen verklaren: ‘een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne’. Bij het bepalen van de straf zal worden uitgegaan van het laagste (en dus voor verdachte meest gunstige) gewicht, te weten 4,212 kilogram.
Ten aanzien van het onder feit 2 tenlastegelegde (witwassen)
De rechtbank acht het onder 2 tenlastegelegde niet bewezen. Uit vaste rechtspraak van de Hoge Raad volgt dat witwassen kan worden bewezenverklaard wanneer het niet anders kan zijn dan dat het geld uit enig misdrijf afkomstig is. Om daartoe te kunnen concluderen dient allereerst op grond van wettige bewijsmiddelen een ernstig vermoeden van witwassen te worden aangenomen. Indien dit ernstig vermoeden wordt aangenomen, mag van de verdachte worden verlangd dat hij een verklaring geeft voor de herkomst van het geld. Die herkomst moet vervolgens concreet, min of meer verifieerbaar, en niet op voorhand als hoogst onwaarschijnlijk zijn aan te merken. Als de verdachte een zodanige verklaring geeft, kan van het Openbaar Ministerie worden verlangd daarnaar vervolgens onderzoek te doen. Uit de resultaten van een dergelijk onderzoek zal moeten blijken dat met voldoende mate van zekerheid kan worden uitgesloten dat het geld een legale herkomst heeft en dat dus een criminele herkomst als enige aanvaardbare verklaring kan gelden.
De rechtbank heeft deze maatstaf (ook wel zes stappenplan genoemd) toegepast op deze strafzaak en komt allereerst tot de conclusie dat er sprake is van een witwasvermoeden. Verdachte is aangehouden nadat in zijn auto een rugtas met cocaïne is aangetroffen. Bij verdachte worden dan vervolgens ook grote contante geldbedragen aangetroffen, te weten € 3.000,00 in zijn jaszak en € 380,00 en £ 140,00 in zijn portemonnee. In de woning waar hij verblijft, worden nog eens € 4.000,00 en € 10.850,00 gevonden. Het voorhanden hebben van dergelijke hoeveelheden contant geld brengt grote risico’s met zich en het is zonder nadere verklaring niet waarschijnlijk dat het geld op legale wijze is verkregen. Dit maakt dat sprake is van een vermoeden van witwassen.
Vervolgens mag van de verdachte worden verlangd dat hij een concrete, verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring geeft voor de herkomst van het aangetroffen geldbedrag.
Verdachte heeft als verklaring voor de bij hem aangetroffen geldbedragen (€ 380,00, £ 140,00 en € 3.000,00) concreet verwezen naar zijn inkomsten uit arbeid en gesteld dat de geldbedragen een legale herkomst hebben. Verdachte heeft zijn standpunt met nadere stukken onderbouwd. Van het Openbaar Ministerie kan worden verlangd dat nader onderzoek wordt gedaan naar deze concrete en verifieerbare verklaring, die niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijk is. Zo had contact kunnen worden opgenomen met de Engelse autoriteiten om nader onderzoek te laten doen naar het bouwbedrijf [naam bedrijf] en de gestelde arbeidsrelatie. Nu het Openbaar Ministerie dit heeft nagelaten, kan niet worden uitgesloten dat het een geld een legale herkomst heeft. Dit geldt ook voor de geldbedragen die zijn aangetroffen in de woning (£ 4.000,00 en € 10.850,00). Verdachte heeft verklaard dat de £ 4.000,00 en € 850,00 van hem zijn, maar dat de € 10.000,00 aan [naam] toebehoort. Hier is geen onderzoek naar gedaan. Zo had [naam] hierover kunnen worden gehoord. Nu geen onderzoek is gedaan naar de verklaring van verdachte, kan ook daarvan niet met voldoende mate van zekerheid worden uitgesloten dat het aangetroffen geld een legale herkomst heeft. De rechtbank vindt daarom niet bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan witwassen. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
Ten aanzien van het onder feit 3 tenlastegelegde (gebruik vals identiteitsbewijs)
De rechtbank vindt – met de officier van justitie en de raadsman – het als feit 3 tenlastegelegde gebruik maken van een niet op zijn naam gesteld identiteitsbewijs, niet bewezen. Uit het dossier kan worden afgeleid dat verdachte zich op enig moment bij de Duitse autoriteiten heeft uitgegeven voor [naam 1] . Dat betekent echter niet dat dit ook zijn ware identiteit is. Uit onderzoek is gebleken dat het Griekse legitimatiebewijs en het Britse rijbewijs op naam van [naam verdachte] , echt (niet vervalst) zijn. Het is goed mogelijk dat verdachte [naam verdachte] is en dat hij zich valselijk als [naam 1] heeft uitgegeven, zoals verdachte zelf ook heeft verklaard. Daarom kan niet worden bewezen dat verdachte gebruik heeft gemaakt van een niet op zijn naam gesteld identiteitsbewijs. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.