ECLI:NL:RBAMS:2019:2630

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
11 april 2019
Publicatiedatum
11 april 2019
Zaaknummer
13/669108-18
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor het voorhanden hebben en vervoeren van een aanzienlijke hoeveelheid cocaïne met vrijspraak van witwassen

Op 11 april 2019 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in de strafzaak tegen een verdachte die op 21 december 2018 in Amsterdam werd aangehouden met een aanzienlijke hoeveelheid cocaïne in zijn bezit. De verdachte, geboren in 1982 en zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland, werd op heterdaad betrapt toen verbalisanten een voertuig stopten dat op naam stond van een autoverhuurbedrijf. Bij de doorzoeking van de auto werd in de kofferbak een rugtas aangetroffen met meer dan vier kilogram cocaïne. Daarnaast werd bij de verdachte contant geld aangetroffen, wat leidde tot de verdenking van witwassen. De officier van justitie eiste een gevangenisstraf van 19 maanden, maar de verdediging pleitte voor vrijspraak van alle tenlastegelegde feiten. De rechtbank oordeelde dat het bezit van cocaïne bewezen kon worden, maar dat er onvoldoende bewijs was voor het witwassen. De verdachte werd vrijgesproken van het witwassen en het gebruik van een vals identiteitsbewijs, omdat er onvoldoende bewijs was dat hij zich als iemand anders had uitgegeven. De rechtbank legde een gevangenisstraf van 13 maanden op voor het opzettelijk aanwezig hebben van cocaïne, met inachtneming van de ernst van het feit en de maatschappelijke impact van de drugshandel.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummer: 13/669108-18 (Promis)
Datum uitspraak: 11 april 2019
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[naam verdachte],
geboren te [geboorteplaats] ( [land van herkomst] op [geboortedag] 1982,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting “ [detentieadres] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 28 maart 2019.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. S. Sondermeijer en van wat verdachte en zijn raadsman mr. H. Bakker naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is – kort samengevat – tenlastegelegd dat hij op 21 december 2018 in Amsterdam cocaïne in zijn bezit heeft gehad (feit 1), verschillende geldbedragen heeft witgewassen (feit 2) en dat hij gebruik heeft gemaakt van een niet op zijn naam gesteld identiteitsbewijs (feit 3).
De volledige tekst van de tenlastelegging is opgenomen in bijlage I die aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.

3.Waardering van het bewijs

3.1
Inleiding
Op 21 december 2018 zien verbalisanten een voertuig rijden die op naam staat van autoverhuurbedrijf [naam verhuurbedrijf] . Zij zien dat de bestuurder (verdachte) een mobiele telefoon in zijn hand heeft en besluiten hem staande te houden. Verbalisanten vragen verdachte om zijn rijbewijs. Hij overhandigt een Brits rijbewijs op naam van [naam verdachte] . Daarnaast overlegt hij een Grieks identiteitsbewijs en een huurcontract van het voertuig, beide op naam van [naam verdachte] . Verbalisanten zien op het huurcontract het adres de [adres] vermeld staan. Verdachte verklaart dat hij op vakantie is en daar verblijft, bij een vriend genaamd [naam] . Verbalisanten zien dan dat hij twee mobiele telefoons bij zich draagt en dat op één van deze telefoons een Albanese tekst verschijnt. Zij vragen of zij de auto mogen doorzoeken en krijgen daarvoor toestemming. Zij treffen dan in de kofferbak een rugtas aan. In de rugtas zien zij meerdere in tape en/of folie gewikkelde pakketjes. Hierop wordt verdachte aangehouden vanwege het bezit van en/of de handel in harddrugs. De man wordt vervolgens gefouilleerd. Hij blijkt € 3.000,00, € 380,00 en £ 140,00 bij zich te dragen. Ook de woning aan de [adres] wordt doorzocht. Daar wordt in een nachtkastje £ 4.000,00 en € 10.850,00 aangetroffen.
3.1.
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het tenlastegelegde drugsbezit en witwassen (feiten 1 en 2) wettig en overtuigend kan worden bewezen. De officier heeft zich ten aanzien van het tenlastegelegde gebruik maken van een vals identiteitsbewijs (feit 3) op het standpunt gesteld dat verdachte daarvan dient te worden vrijgesproken.
De officier van justitie vindt dat feit 1 (bezit cocaïne) kan worden bewezen. In de kofferbak van de auto van verdachte is een rugtas met ruim vier kilogram cocaïne aangetroffen. Verdachte zegt van niks te weten. Hij zou met vrienden naar [plaats] zijn gereden. Zij zouden verantwoordelijk zijn voor de aangetroffen cocaïne. Een dergelijke hoeveelheid cocaïne vertegenwoordigt een straatwaarde van tussen de € 160.000,00 en € 280.000,00. Het ligt niet voor de hand om een dergelijke hoeveelheid cocaïne zomaar achter te laten in een kofferbak. Verdachte wordt bovendien alleen aangetroffen in de auto, terwijl ook niet is te achterhalen wie die vrienden zijn. Verdachte geeft vage beschrijvingen en noemt enkel voornamen. Zijn verklaring is dan ook niet te verifiëren. Dat betekent dat ervanuit moet worden gegaan dat de rugtas met cocaïne van hem is en dat het tenlastegelegde drugsbezit kan worden bewezen.
Ten aanzien van feit 2 (witwassen) komt de officier van justitie ook tot een bewezenverklaring. Bij verdachte wordt contant geld aangetroffen, namelijk € 3000,00 in zijn jaszak en € 380,00 en £ 140,00 in zijn portemonnee. Ook wordt bij de doorzoeking van de woning aan [adres] £ 4.000,00 en € 10.850,00 gevonden. Dit levert een vermoeden op van witwassen. Verdachte komt vervolgens niet met een logische of heldere verklaring. Hij verklaart dat hij werkt voor een constructiebedrijf in Engeland en overlegt bankafschriften. Op die bankafschriften zien we dat hij een salaris ontvangt van dit bedrijf, maar we zien ook dat dit salaris telkens direct contant wordt opgenomen. Dit is een gebruikelijke witwasconstructie. We weten bovendien ook niet of het om een bestaand bedrijf gaat. Verdachte heeft ook geen arbeidscontract overgelegd. We hebben geprobeerd om [naam] , de huurder van de woning, te horen. Hij blijkt zich echter in Griekenland te bevinden. Dat betekent dat de verklaring van verdachte niet kan worden geverifieerd en onvoldoende concreet is. Het kan daarom niet anders dan dat het geld uit misdrijf afkomstig is. Ook het tenlastegelegde witwassen kan daarom worden bewezen.
De officier van justitie vindt dat verdachte van feit 3 (gebruik vals identiteitsbewijs) moet worden vrijgesproken. Zij betoogd dat gelet op de omstandigheden waaronder verdachte is aangehouden, het vermoeden is gerezen dat verdachte niet [naam verdachte] betrof. Zijn vingerafdrukken zijn daarom verstuurd naar de Duitse autoriteiten en bleken overeen te komen met een persoon die bij de Duitse autoriteiten bekend is onder de naam [naam 1] . Verdachte heeft verklaard dat hij deze naam inderdaad heeft gebruikt, maar dat zijn echte naam [naam verdachte] is. Op basis van het dossier kan niet worden uitgesloten dat deze verklaring klopt. Daarvoor is nader onderzoek nodig dat niet heeft plaats gevonden. Verdachte moet daarom worden vrijgesproken van dit feit.
3.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte dient te worden vrijgesproken van alle drie de tenlastegelegde feiten nu voor een bewezenverklaring daarvan onvoldoende wettig en overtuigend bewijs voorhanden is.
De raadsman heeft ten aanzien van feit 1 (het drugsbezit) het volgende naar voren gebracht. Verdachte wordt aangetroffen in een auto met ruim vier kilogram cocaïne in de kofferbak. Uitgangspunt is dat de bestuurder van een voertuig op de hoogte is van hetgeen zich in zijn voertuig bevindt, tenzij er aanwijzingen zijn dat dit anders is. Dat betekent dat het aan verdachte is om aannemelijk te maken dat het in dit geval anders ligt. Verdachte heeft een verklaring gegeven. Een verklaring die niet onzinnig is. Het is wellicht niet heel voor de hand liggend dat men een ander op pad stuurt met een dergelijke hoeveelheid cocaïne, maar de mannen die dit deden, kenden verdachte. Zij vertrouwden hem. Zij wisten dat verdachte direct naar huis zou gaan. Verdachte heeft bovendien verklaard dat hij dacht dat hij werd achtervolgd. Dat past in het verhaal. Zij wilden hem waarschijnlijk in de gaten houden. Zo onlogisch is zijn verklaring dus niet. Verdachte heeft wellicht niet in detail kunnen uitleggen door wie en waarom de rugtas in zijn auto is geplaatst, maar hij heeft zijn verklaring voldoende aannemelijk gemaakt, waardoor onvoldoende bewezen kan worden dat verdachte de rugtas met cocaïne opzettelijk voorhanden heeft gehad.
Ten aanzien van feit 2 (witwassen) heeft de raadsman het volgende aangevoerd. Eerst moet komen vast te staan dat sprake is van een vermoeden van witwassen. Hoewel de aangetroffen geldbedragen niet absurd hoog zijn, ben ik bereid de officier van justitie te volgen in haar standpunt dat dit een vermoeden van witwassen oplevert. Dat betekent dat verdachte een verifieerbare verklaring moet geven die niet voorshands volstrekt onwaarschijnlijk is. Verdachte heeft zo’n verklaring gegeven. Verdachte heeft verklaard dat de gelbedragen die bij hem zijn aangetroffen (€ 380,00, £ 140,00 en € 3.000,00) door hem zijn meegenomen vanuit Groot-Brittannië. Sinds 2017 is hij woonachtig in London. In 2018 werkte hij daar als opzichter bij het bouwbedrijf [naam bedrijf] . Zijn salaris bedroeg iedere maand tussen £ 3.600,00 en £ 4.000,00. De eerste maanden kreeg hij dit uitbetaald per cheque, maar vanaf april 2018 kreeg hij zijn salaris rechtstreeks op zijn bankrekening gestort. Dit blijkt ook uit de door hem overgelegde bankafschriften. In oktober 2018 is verdachte tien dagen in Griekenland verbleven en heeft daarna koers gezet naar Amsterdam. Voor vertrek heeft hij een contant geldbedrag van ongeveer £ 8.500,00- £ 8.7000,00 meegenomen. Hij heeft daarvan een deel omgewisseld bij een geldwisselkantoor in het centrum van Amsterdam. Hij heeft hiervan € 3.000,00 met een elastiekje omwikkeld en de rest als
pocket moneygebruikt. Verdachte heeft verder ten aanzien van de geldbedragen in de woning (£ 4.000,00 en € 10.850,00) verklaard dat niet al het geld van hem is. Het geld dat is aangetroffen in het nachtkastje (€ 10.850,00) bestond uit twee afzonderlijke stapeltjes biljetten van € 10.000,00 en € 850,00, waarvan slechts € 850,00 van verdachte is; het overige geld is van [naam] . De verklaring van verdachte had nader moeten worden onderzocht. Dat is niet gebeurd. Het voorgaande betekent dat ook het tenlastegelegde witwassen niet kan worden bewezen.
Ten aanzien van feit 3 heeft de raadsman verwezen naar hetgeen reeds is opgemerkt door de officier van justitie. Hij heeft daarbij verder nog verwezen naar de door hem ingebrachte brief van de Dienst Terugkeer en Vertrek. Op grond van het voorgaande dient verdachte ook ten aanzien van feit 3 te worden vrijgesproken.
3.3.
Het oordeel van de rechtbank
Ten aanzien van het onder feit 1 tenlastegelegde (bezit cocaïne)
De rechtbank acht het onder 1 tenlastegelegde bewezen. Zij baseert haar bewezenverklaring op de in de bijlage II weergegeven bewijsmiddelen en de navolgende overweging.
Voor een bewezenverklaring van het opzettelijk aanwezig hebben van verdovende middelen is niet doorslaggevend aan wie die verdovende middelen toebehoren. Evenmin hoeft sprake te zijn van enige beschikkings- of beheersbevoegdheid ten aanzien van de verdovende middelen. Voldoende is dat de verdovende middelen zich in de machtssfeer van de verdachte bevonden en dat de verdachte wetenschap heeft gehad van de aanwezigheid van de verdovende middelen, althans van de aanmerkelijke kans daarop. [1]
Verdachte was de bestuurder van een gehuurde auto en in de kofferbak van die auto is een rugtas met cocaïne is aangetroffen. Verdachte heeft ontkend dat hij wist van de aanwezigheid van de rugtas met cocaïne. Hij heeft echter eerst twee dagen voor de zitting, ruim drie maanden na zijn aanhouding en nadat het onderzoek was afgerond, een verklaring gegeven voor de aanwezigheid van de cocaïne in de auto. Dit doet afbreuk aan de geloofwaardigheid van die verklaring. Verdachte is daardoor immers in de gelegenheid geweest zijn verklaring af te stemmen op de onderzoeksbevindingen. Daar komt bij dat de verklaring van verdachte op geen enkele wijze kan worden geverifieerd en onvoldoende concreet is. Zo heeft verdachte geen (achter)namen kunnen of willen noemen van de mannen die volgens hem eerder die dag gebruik zouden hebben gemaakt van de auto. Ook heeft hij zich niet nader uitgelaten omtrent de koffietent alwaar hij – naar eigen zeggen – deze mannen zou hebben ontmoet. Daar komt bij dat het dossier geen enkel aanknopingspunt bevat voor de verklaring van verdachte, namelijk dat een ander – zonder zijn medeweten – een rugtas met cocaïne in de kofferbak van de door hem gehuurde auto heeft geplaatst. Het voorgaande betekent dat de rechtbank de verklaring van verdachte niet aannemelijk acht. De rechtbank acht bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het opzettelijk aanwezig hebben van verdovende middelen.
Hoeveel cocaïne er exact in de rugtas zat, is door de rechtbank niet goed vast te stellen. In het dossier worden namelijk verschillende gewichten genoemd (zie de pagina’s 76 en 89). De rechtbank zal daarom bewezen verklaren: ‘een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne’. Bij het bepalen van de straf zal worden uitgegaan van het laagste (en dus voor verdachte meest gunstige) gewicht, te weten 4,212 kilogram.
Ten aanzien van het onder feit 2 tenlastegelegde (witwassen)
De rechtbank acht het onder 2 tenlastegelegde niet bewezen. Uit vaste rechtspraak van de Hoge Raad volgt dat witwassen kan worden bewezenverklaard wanneer het niet anders kan zijn dan dat het geld uit enig misdrijf afkomstig is. Om daartoe te kunnen concluderen dient allereerst op grond van wettige bewijsmiddelen een ernstig vermoeden van witwassen te worden aangenomen. Indien dit ernstig vermoeden wordt aangenomen, mag van de verdachte worden verlangd dat hij een verklaring geeft voor de herkomst van het geld. Die herkomst moet vervolgens concreet, min of meer verifieerbaar, en niet op voorhand als hoogst onwaarschijnlijk zijn aan te merken. Als de verdachte een zodanige verklaring geeft, kan van het Openbaar Ministerie worden verlangd daarnaar vervolgens onderzoek te doen. Uit de resultaten van een dergelijk onderzoek zal moeten blijken dat met voldoende mate van zekerheid kan worden uitgesloten dat het geld een legale herkomst heeft en dat dus een criminele herkomst als enige aanvaardbare verklaring kan gelden. [2]
De rechtbank heeft deze maatstaf (ook wel zes stappenplan genoemd) toegepast op deze strafzaak en komt allereerst tot de conclusie dat er sprake is van een witwasvermoeden. Verdachte is aangehouden nadat in zijn auto een rugtas met cocaïne is aangetroffen. Bij verdachte worden dan vervolgens ook grote contante geldbedragen aangetroffen, te weten € 3.000,00 in zijn jaszak en € 380,00 en £ 140,00 in zijn portemonnee. In de woning waar hij verblijft, worden nog eens € 4.000,00 en € 10.850,00 gevonden. Het voorhanden hebben van dergelijke hoeveelheden contant geld brengt grote risico’s met zich en het is zonder nadere verklaring niet waarschijnlijk dat het geld op legale wijze is verkregen. Dit maakt dat sprake is van een vermoeden van witwassen.
Vervolgens mag van de verdachte worden verlangd dat hij een concrete, verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring geeft voor de herkomst van het aangetroffen geldbedrag.
Verdachte heeft als verklaring voor de bij hem aangetroffen geldbedragen (€ 380,00, £ 140,00 en € 3.000,00) concreet verwezen naar zijn inkomsten uit arbeid en gesteld dat de geldbedragen een legale herkomst hebben. Verdachte heeft zijn standpunt met nadere stukken onderbouwd. Van het Openbaar Ministerie kan worden verlangd dat nader onderzoek wordt gedaan naar deze concrete en verifieerbare verklaring, die niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijk is. Zo had contact kunnen worden opgenomen met de Engelse autoriteiten om nader onderzoek te laten doen naar het bouwbedrijf [naam bedrijf] en de gestelde arbeidsrelatie. Nu het Openbaar Ministerie dit heeft nagelaten, kan niet worden uitgesloten dat het een geld een legale herkomst heeft. Dit geldt ook voor de geldbedragen die zijn aangetroffen in de woning (£ 4.000,00 en € 10.850,00). Verdachte heeft verklaard dat de £ 4.000,00 en € 850,00 van hem zijn, maar dat de € 10.000,00 aan [naam] toebehoort. Hier is geen onderzoek naar gedaan. Zo had [naam] hierover kunnen worden gehoord. Nu geen onderzoek is gedaan naar de verklaring van verdachte, kan ook daarvan niet met voldoende mate van zekerheid worden uitgesloten dat het aangetroffen geld een legale herkomst heeft. De rechtbank vindt daarom niet bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan witwassen. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
Ten aanzien van het onder feit 3 tenlastegelegde (gebruik vals identiteitsbewijs)
De rechtbank vindt – met de officier van justitie en de raadsman – het als feit 3 tenlastegelegde gebruik maken van een niet op zijn naam gesteld identiteitsbewijs, niet bewezen. Uit het dossier kan worden afgeleid dat verdachte zich op enig moment bij de Duitse autoriteiten heeft uitgegeven voor [naam 1] . Dat betekent echter niet dat dit ook zijn ware identiteit is. Uit onderzoek is gebleken dat het Griekse legitimatiebewijs en het Britse rijbewijs op naam van [naam verdachte] , echt (niet vervalst) zijn. Het is goed mogelijk dat verdachte [naam verdachte] is en dat hij zich valselijk als [naam 1] heeft uitgegeven, zoals verdachte zelf ook heeft verklaard. Daarom kan niet worden bewezen dat verdachte gebruik heeft gemaakt van een niet op zijn naam gesteld identiteitsbewijs. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

4.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in bijlage II opgenomen bewijsmiddelen bewezen dat verdachte
Onder 1:
op 21 december 2018 te Amsterdam opzettelijk aanwezig heeft gehad een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

5.Motivering van de straffen en maatregelen

5.1.
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor het bezit van cocaïne en witwassen (feiten 1 en 2) zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 19 maanden, met aftrek van het voorarrest.
5.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte dient te worden vrijgesproken van alle tenlastegelegde feiten en heeft geen verweer gevoerd ten aanzien van de strafmaat.
5.3.
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het voorhanden hebben en vervoeren van een aanzienlijke hoeveelheid cocaïne, te weten ruim vier kilogram. De handel in verdovende middelen gaat vaak gepaard met zware criminaliteit zoals vuurwapenbezit en liquidaties en de aanwezigheid daarvan brengt ook bij degenen die hier niets mee te maken hebben gevoelens van onveiligheid met zich mee. Cocaïne is schadelijk voor de gezondheid en vormt als zodanig een bedreiging voor de volksgezondheid. Het gebruik van verdovende middelen leidt ook tot allerlei vormen van criminaliteit, overlast en andere maatschappelijke problemen. Verdachte heeft met zijn handelen hier aan bijgedragen.
Op een dergelijk strafbaar feit kan de rechtbank niet anders reageren dan met het opleggen van een gevangenisstraf van enige duur. De rechtbank heeft bij de oplegging van de straf rekening gehouden met de oriëntatiepunten van Nederlandse strafrechters voor het bezit van cocaïne. Bij bezit van tussen de 4 en 5 kilogram cocaïne is het oriëntatiepunt een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 12 tot 15 maanden. Nu een hoeveelheid van ruim 4 kilogram bewezen wordt verklaard vindt de rechtbank een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 13 maanden passend. De rechtbank ziet geen factoren die strafverminderend of strafverzwarend zouden moeten werken.

6.Beslag

De volgende voorwerpen zijn – gelijk de volgorde vermeld op de beslaglijst – in beslag genomen onder verdachte:
1.00 STK Zaktelefoon Kl:zwart BQ AQUARIS (5682060)
1.00 STK Zaktelefoon Kl:zwart Iphone (5682062)
1.00 STK Zaktelefoon Kl:wit Iphone (5682065)
380 euro (5682097)
140 GBP (5682101)
3000 euro (5682106)
1.00 STK Zaktelefoon Kl:zwart NOKIA (5682133)
1.00 STK Zaktelefoon Kl:blauw NOKIA (5682134)
4000 GBP (5682142)
10850 euro (5682143)
Het voorwerp onder 1 zal worden onttrokken aan het verkeer, aangezien het van zodanige aard is dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met het algemeen belang.
De voorwerpen onder 2 en 3 zullen worden teruggegeven aan verdachte als rechthebbende nu de rechtbank – anders dan de officier van justitie – geen gronden ziet voor verbeurdverklaring.
Nu verdachte wordt vrijgesproken van het tenlastegelegde witwassen, zullen de voorwerpen onder 4, 5, 6 en 9 eveneens worden teruggegeven aan verdachte. Het voorwerp onder 10 zal slechts tot een bedrag van € 850,00 worden teruggegeven aan verdachte. Verdachte heeft immers verklaard dat het overige deel niet aan hem toebehoort. Het overige deel (€ 10.000,00) zal worden bewaard ten behoeve van de rechthebbende.
De voorwerpen onder 7 en 8 zullen eveneens worden bewaard ten behoeve van de rechthebbende, nu – eveneens in afwijking van het betoog van de officier van justitie – de rechtbank geen grond ziet voor verbeurdverklaring.

7.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen 36b en 36d van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet.

8.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart het onder 2 en 3 tenlastegelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het onder 1 tenlastegelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Het bewezen verklaarde levert op:
Onder 1:
Opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[naam verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van
13 (dertien) maanden.
Beveelt dat de tijd die door verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Verklaart onttrokken aan het verkeer:
1.00 STK Zaktelefoon Kl:zwart BQ AQUARIS (5682060).
Gelast de teruggave aan verdachte van:
  • 1.00 STK Zaktelefoon Kl:zwart Iphone (5682062);
  • 1.00 STK Zaktelefoon Kl:wit Iphone (5682065);
  • 380 euro (5682097);
  • 140 GBP (5682101);
  • 3000 euro (5682106);
  • 4000 GBP (5682142);
  • 850 euro (5682143).
Gelast de bewaring ten behoeve van de rechthebbende van:
  • 1.00 STK Zaktelefoon Kl:zwart NOKIA (5682133);
  • 1.00 STK Zaktelefoon Kl:blauw NOKIA (5682134);
  • 10000 euro (5682143).
Dit vonnis is gewezen door
mr. J.M. Jongkind, voorzitter,
mrs. M. Vaandrager en E.G.M.M. van Gessel, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. M.N. Greeven, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 11 april 2019.
[...]
.
[...]

Voetnoten

1.[...]
2.[...]