ECLI:NL:RBAMS:2019:2625

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
27 maart 2019
Publicatiedatum
11 april 2019
Zaaknummer
13/247471-18
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot zware mishandeling, mishandeling en vernieling met verwerping van noodweer/exces verweer

Op 27 maart 2019 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van poging tot zware mishandeling, mishandeling en vernieling. De zaak vond zijn oorsprong in een incident op 3 december 2018, waarbij de verdachte, onder invloed van alcohol en drugs, in een gewelddadige confrontatie verwondingen toebracht aan twee personen, aangeduid als [persoon 1] en [persoon 2]. Tijdens de zitting op 13 maart 2019 werd de vordering van de officier van justitie, mr. K. Duker, besproken, evenals de verdediging door de raadsvrouw, mr. M.C. van Megen. De rechtbank oordeelde dat de dagvaarding geldig was en dat er geen redenen waren voor schorsing van de vervolging. De rechtbank concludeerde dat de verdachte [persoon 1] had mishandeld door hem met een mes te verwonden, maar sprak hem vrij van poging tot doodslag, omdat er geen opzet was om [persoon 1] te doden. De rechtbank achtte wel bewezen dat de verdachte [persoon 2] had bedreigd en geprobeerd had hem zwaar lichamelijk letsel toe te brengen. De rechtbank oordeelde dat de verdachte opzettelijk en wederrechtelijk een deur had beschadigd. De rechtbank verwierp het verweer van noodweer en noodweerexces, omdat de verdachte zelf de agressor was in de situatie. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van zeven maanden, waarvan twee maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar. Daarnaast werd de verdachte verplicht om zich te houden aan bijzondere voorwaarden, waaronder reclasseringstoezicht. De rechtbank kende ook schadevergoeding toe aan de benadeelde partij [persoon 1], die inmiddels was overleden, en verklaarde de vordering van [persoon 2] niet-ontvankelijk.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummer: 13/247471-18
Datum uitspraak: 27 maart 2019
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren te [geboorteplaats] ( [geboorteland] ) op [geboortedag] 1952,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
gedetineerd in het [detentieadres] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 13 maart 2019.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. K. Duker en van wat verdachte en zijn raadsvrouw mr. M.C. van Megen naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1
hij op of omstreeks 3 december 2018 te Amsterdam, althans in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [persoon 1] opzettelijk van het leven te beroven, althans zwaar lichamelijk letsel toe te brengen,
- een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, heeft gepakt en/of
- ( vervolgens) zich heeft begeven naar (onder meer) voornoemde [persoon 1]
- ( vervolgens) voornoemde [persoon 1] met voornoemd mes of voorwerp in de nek en/of de hals heeft gestoken en/of geprikt en/of gesneden en/of
- voornoemde [persoon 1] met voornoemd mes of voorwerp in de arm(en) heeft gestoken en/of geprikt en/of gesneden,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair:
hij op of omstreeks 3 december 2018 te Amsterdam, althans in Nederland, [persoon 1] heeft mishandeld door voornoemde [persoon 1] met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, in/op/tegen de nek en/of de hals en/of de armen te steken en/of te prikken en/of te snijden;
2
hij op of omstreeks 3 december 2018 te Amsterdam, althans in Nederland. ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [persoon 2] opzettelijk van het leven te beroven, althans zwaar lichamelijk letsel toe te brengen,
- een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, heeft gepakt en/of
- ( vervolgens) met voornoemd mes of voorwerp op voornoemde [persoon 2] is afgerend en/of
- ( vervolgens) met voornoemd mes of voorwerp een of meerdere stekende bewegingen heeft gemaakt in de richting van voornoemde [persoon 2] ,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair:
hij op of omstreeks 3 december 2018 te Amsterdam, althans in Nederland, [persoon 2] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, op voornoemde [persoon 2] af te lopen en/of
(vervolgens) met voornoemd mes of voorwerp een of meerdere stekende bewegingen te maken in de richting van voornoemde [persoon 2] ;
3
hij op of omstreeks 3 december 2018 te Amsterdam, althans in Nederland, opzettelijk en wederrechtelijk een deur, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander, te weten aan aan [persoon 1] , althans de woningcoöperatie en/of rechtspersoon waarvan voornoemde [persoon 1] zijn woning [adres] huurt, toebehoorde, heeft vernield,
beschadigd, onbruikbaar gemaakt en/of weggemaakt.

3.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
Het onder 1 subsidiair ten laste gelegde kan bewezen worden verklaard. Verdachte had niet de intentie om [persoon 1] te doden of zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, dus van een poging doodslag of poging zware mishandeling is geen sprake. Maar verdachte heeft tijdens een worsteling [persoon 1] wel gesneden met een mes, waaraan [persoon 1] verwondingen aan zijn arm en nek heeft overgehouden. Dit levert juridisch mishandeling op. Daarnaast heeft verdachte [persoon 2] bedreigd met een mes door op hem af te rennen en, nadat [persoon 2] zich in de slaapkamer had ingesloten, zeven keer met het mes in de deur te steken. Ook het 2 subsidiair ten laste gelegde kan daarom bewezen worden verklaard.
Ook feit 3 kan bewezen worden verklaard. Door de messteken heeft verdachte de deur beschadigd.
4.2.
Het standpunt van de verdediging
Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat het huishouden waar verdachte en [persoon 1] deel van uit maakten, werd gedomineerd en geterroriseerd door [persoon 2] . [persoon 1] uitte zijn frustraties over [persoon 2] regelmatig bij verdachte, zo ook op 3 december 2018 vroeg in de ochtend. Verdachte had een gebroken nacht achter de rug en had de avond daarvoor een fles cognac gedronken en cannabis gerookt. Voor verdachte was de maat vol en hij liet dit weten aan [persoon 1] , wat ook [persoon 2] ter ore kwam. [persoon 2] kwam verhaal halen bij verdachte en sloeg verdachte naar de grond. Verdachte greep hierop naar een mes om zichzelf te verdedigen. [persoon 1] sprong tussen hen in, waarbij hij verwondingen opliep door het mes. [persoon 2] vluchtte naar de slaapkamer en verdachte stak met het mes in op de deur van de slaapkamer om hiermee [persoon 2] af te schrikken.
De raadsvrouw stelt zich op het standpunt dat verdachte dient te worden vrijgesproken van het onder 1 primair, 1 subsidiair en 2 primair ten laste gelegde. Allereerst stelt de raadsvrouw dat de verklaringen van [persoon 2] over het voorval onbetrouwbaar zijn en niet bruikbaar voor het bewijs, aangezien [persoon 2] herhaaldelijk niet de waarheid heeft gesproken over zijn verblijfadres en drugsgebruik. Verder geldt ten aanzien van het onder 1 primair en subsidiair ten laste gelegde dat verdachte geen opzet had om [persoon 1] iets aan te doen, ook niet in voorwaardelijke vorm. Doordat [persoon 1] het mes van verdachte probeerde af te pakken en zij in een worsteling terecht kwamen, raakte verdachte [persoon 1] per ongeluk met het mes. Verdachte moet daarom niet alleen van de poging doodslag of zware mishandeling, maar ook van de mishandeling worden vrijgesproken.
Wat betreft het onder 2 primair ten laste gelegde; verdachte had ook niet de opzet om [persoon 2] daadwerkelijk te steken maar hij wilde hem enkel bang maken.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Feiten en omstandigheden
De rechtbank stelt op grond van de bewijsmiddelen de volgende feiten vast.
Verdachte werd in de vroege ochtend van 3 december 2018 in Amsterdam wakker. Zijn kamergenoot, [persoon 1] , had een slechte nacht achter de rug. Hij vertelde dat aan verdachte, die daarop schreeuwde dat hij ook de hele nacht niet had geslapen. Verdachte leek niet zichzelf en reageerde overstuur en agressief. Aanwezigen hadden hem nog nooit zo meegemaakt. Verdachte had alcohol genuttigd en cannabis gebruikt. Hij ging tekeer tegen de aanwezigen in de woning, [persoon 1] en [persoon 2] , waarbij hij ook (doods)bedreigingen richting hen uitte. Zowel [persoon 1] als Lasley hoorde verdachte roepen dat ‘één van hen de kerst niet zou halen’ en dat hij hen zou ‘killen’. [persoon 2] bracht verdachte naar de grond en gaf hem een duw en een klap. Op enig moment had verdachte een mes, waarmee hij op [persoon 2] af rende. [persoon 1] sprong er tussen en werd hierbij geraakt door het mes.
Anders dan de raadsvrouw acht de rechtbank de verklaring van [persoon 2] voldoende betrouwbaar om voor het bewijs te gebruiken, nu deze op essentiële punten overeenkomt met de verklaring van [persoon 1] en bovendien wordt ondersteund door andere bewijsmiddelen in het dossier.
Een andere lezing van de feiten, zoals die door verdachte voor het eerst ter terechtzitting naar voren is gebracht, acht de rechtbank niet aannemelijk omdat deze geen steun vindt in het dossier.
Ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde
De rechtbank acht op grond van de aangifte van [persoon 1] en het proces-verbaal van bevindingen bewezen dat verdachte [persoon 1] met een mes heeft gesneden en hem hierdoor letsel heeft toegebracht. De vraag is, welke bewezenverklaring dit oplevert.
Onder feit 1 primair wordt verdachte verweten dat hij geprobeerd heeft [persoon 1] van het leven te beroven, althans zwaar lichamelijk letsel toe te brengen. Uit het dossier volgt dat [persoon 1] ‘ertussen sprong’ en het mes van verdachte probeerde af te pakken. In de worsteling die volgde heeft verdachte [persoon 1] met het mes (meermalen) geraakt, maar hij had daarbij niet de intentie om [persoon 1] te doden of ernstig te verwonden. Met de officier van justitie en de raadsvrouw is de rechtbank van oordeel dat van een poging doodslag of zware mishandeling van [persoon 1] geen sprake is geweest. De rechtbank zal verdachte daarom vrijspreken van het onder 1 primair ten laste gelegde.
Feit blijft dat verdachte, die kennelijk nog onder invloed was en volgens [persoon 1] en [persoon 2] door het dolle heen was, [persoon 1] wel heeft geraakt met het mes en [persoon 1] hieraan lichamelijk letsel heeft overgehouden. Verdachte heeft zelf verklaard dat hij [persoon 1] , met het mes in zijn hand, heeft weggeduwd en bij de keel heeft gepakt. Door zo te handelen heeft verdachte bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat [persoon 1] zou worden geraakt met het mes. De rechtbank acht daarom de mishandeling van [persoon 1] , zoals onder 1 subsidiair ten laste gelegd, bewezen.
Ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde
De rechtbank heeft zojuist vastgesteld dat verdachte agressief en overstuur was en dat hij met een mes op [persoon 2] af rende, waarop [persoon 1] zich tussenbeide wierp. [persoon 2] ging de slaapkamer in en trok de deur dicht. Verdachte stak vervolgens zeven keer op de deur in. Ter zitting heeft verdachte verklaard dat hij [persoon 2] , als die naar buiten was gekomen, zou hebben gestoken.
Uit deze gang van zaken, in combinatie met de verklaring van de verdachte, volgt dat verdachte wel degelijk de intentie had om [persoon 2] met het mes te steken en aldus zwaar te verwonden. De beoogde gevolgen zijn niet ingetreden doordat [persoon 1] een confrontatie heeft weten te voorkomen en [persoon 2] de slaapkamer invluchtte, de deur op slot deed en van de eerste verdieping af is gesprongen, de straat op. De rechtbank acht bewezen dat verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan poging tot zware mishandeling van [persoon 2] .
Ten aanzien van het onder 3 ten laste gelegde
Verdachte heeft met het mes zeven keer in de deur van de slaapkamer gestoken. Met de officier van justitie en de raadsvrouw acht de rechtbank bewezen dat verdachte opzettelijk en wederrechtelijk de deur heeft beschadigd.

5.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in de bijlage opgenomen bewijsmiddelen bewezen dat verdachte
Ten aanzien van het onder 1 subsidiair ten laste gelegde:
Op 3 december 2018 te Amsterdam [persoon 1] heeft mishandeld door voornoemde [persoon 1] met een mes in de nek en de arm te snijden.
Ten aanzien van het onder 2 primair ten laste gelegde:
Op 3 december 2018 te Amsterdam ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [persoon 2] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, een mes heeft gepakt en met voornoemd mes op voornoemde [persoon 2] is afgerend en met voornoemd mes stekende bewegingen heeft gemaakt in de richting van voornoemde [persoon 2] , terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Ten aanzien van het onder 3 ten laste gelegde:
Op 3 december 2018 te Amsterdam opzettelijk en wederrechtelijk een deur die aan een ander toebehoorde, heeft beschadigd.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

6.De strafbaarheid van de feiten

6.1
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft betoogd dat verdachte bij de onder 1 subsidiair en 2 primair bewezen verklaarde feiten uit noodweer heeft gehandeld. Er was sprake van een ogenblikkelijke en wederrechtelijke aanranding van verdachte door [persoon 2] . Verdachte is op de grond geslagen door [persoon 2] . [persoon 2] is een fysiek sterke man, die zich in het verleden meermalen agressief heeft uitgelaten. Verdachte heeft een mes gepakt om zich tegenover [persoon 2] te verdedigen.
6.2
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
Het verweer moet worden verworpen omdat er geen sprake is van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding. Verdachte begon met de agressie richting de bewoners.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Er kan weliswaar gesproken worden van een aanranding van verdachte door [persoon 2] , die hem onderuit getrapt heeft, maar deze aanranding was niet wederrechtelijk. Immers, door zijn bedreigende en opvliegende houding veroorzaakte verdachte zelf een gewelddadige situatie, waarop [persoon 2] reageerde door hem naar de grond te werken. Anders gezegd: uit de bewijsmiddelen volgt dat verdachte zelf de agressor was. Onder die omstandigheden komt verdachte geen beroep toe op noodweer. Het verweer wordt verworpen.
De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.De strafbaarheid van verdachte

7.1
Het standpunt van de verdediging
[persoon 2] heeft verdachte hard neergeslagen. Op het moment dat verdachte opkrabbelt en naar de slaapkamer loopt, eindigt de ogenblikkelijke aanranding. Echter, als onmiddellijk gevolg van de hevige gemoedsbeweging waarin hij verkeerde, die het gevolg was van de wederrechtelijke aanranding, heeft verdachte bij zijn verdediging grenzen overschreden. Verdachte komt daarom een beroep op noodweerexces toe.
7.2
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
Nu er geen ogenblikkelijke en wederrechtelijke aanranding was, kan ook een beroep op noodweerexces niet slagen.
7.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank heeft onder 6.3 geoordeeld dat er geen ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding door [persoon 2] heeft plaatsgevonden. Deze omstandigheid sluit noodweerexces uit. De rechtbank verwerpt daarom het daartoe strekkende verweer van de verdediging.
Er is ook overigens geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.Motivering van de straf en maatregel

8.1.
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor de bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 7 maanden, met aftrek van voorarrest, waarvan 2 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren.
De officier van justitie acht het opleggen van bijzondere voorwaarden, zoals door de psychiater in zijn rapport van 18 februari 2019 is voorgesteld, op zijn plaats. Daarnaast stelt de officier van justitie een contactverbod met [persoon 2] en [persoon 3] voor. Verdachte is verminderd toerekeningsvatbaar vanwege zijn problematisch alcohol- en cannabisgebruik.
8.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft betoogd dat bij een bewezenverklaring verdachte verminderd toerekeningsvatbaar dient te worden geacht vanwege de door de psychiater geconstateerde persoonlijkheidsproblematiek, zijn alcohol- en cannabisgebruik en het slaapgebrek en verzoekt de straf om deze redenen te matigen. Verdachte staat niet open voor een behandeling maar wil wel hulp bij huisvesting.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft een persoon mishandeld en getracht iemand zwaar lichamelijk letsel toe te brengen met een mes. Het eerste slachtoffer, [persoon 1] , heeft hierdoor meerdere snijwonden opgelopen. Het tweede slachtoffer, [persoon 2] , kon zichzelf ternauwernood in veiligheid brengen. Hierna stak verdachte nog zeven maal in de deur waarachter [persoon 2] zich bevond. [persoon 2] werd hierdoor zo bang dat hij via het raam het huis uit is gevlucht. Verdachte heeft bij zijn slachtoffers letsel, pijn, schade en angst veroorzaakt. Uit de vorderingen van de benadeelde partijen [persoon 1] , inmiddels overleden, en [persoon 2] blijkt de impact van de feiten op het leven van de slachtoffers.
Uit het over de verdachte opgemaakte rapport van psychiater dr. S.C.J. Frehe d.d. 18 februari 2019 komt naar voren dat bij verdachte sprake is van een (schizotypische) persoonlijkheidsstoornis en een stoornis in het gebruik van cannabis en alcohol. Daarbij merkte de psychiater een lichte oordeels- en kritiekstoornis op alsmede een gebrek aan besef van psychiatrische symptomen of noodzaak tot behandeling/begeleiding. De kans op recidive zal afhankelijk zijn van de omgeving waarin verdachte zich bevindt. Het risico zal vooral groot zijn als verdachte weer in een complexe sociale situatie komt, zijn coping tekortschiet en hij middelen gebruikt.
Psycholoog drs. J.P.M. van der Leeuw heeft verdachte ook onderzocht maar kon, door de beperkte medewerking van verdachte, geen conclusies trekken met betrekking tot de toerekenbaarheid en het recidiverisico.
De psychiater adviseert om de feiten in verminderde mate aan verdachte toe te rekenen. Wel stellen beide deskundigen voor om vanuit zorgoverweging verdachte, na detentie, begeleiding aan te bieden gericht op maatschappelijk ondersteuning. De psychiater adviseert verdachte onder toezicht te stellen bij de reclassering. Naast een meldplicht en het toestaan van bezoeken door de reclassering, raadt de psychiater tevens aan het meewerken aan bezoeken door het (F)ACT-team en het aanvragen van een uitkering en ziektekostenverzekering op te leggen aan verdachte. Tot slot stelt de psychiater voor om verdachte vanuit detentie direct te brengen naar een woonplek waar hij langere tijd kan verblijven en bij voorkeur voor het eind van detentie bemoeizorg (op afstand) te regelen.
Helaas ontbreekt een rapport van de reclassering, waarin nader vorm is gegeven aan dit advies. De rechtbank heeft overwogen om de behandeling aan te houden om alsnog een rapportage op te laten maken. Echter, op nadrukkelijk verzoek van en in het belang van de verdachte heeft de rechtbank besloten de behandeling van de zaak, die al voor inhoudelijke behandeling op de rol stond, voort te zetten.
De rechtbank neemt de conclusie dat bij verdachte sprake is van een (schizotypische) persoonlijkheidsstoornis en een stoornis in het gebruik van cannabis en alcohol over en acht verdachte voor de bewezen geachte feiten verminderd toerekeningsvatbaar. De rechtbank acht het opleggen van voorwaarden noodzakelijk en zal daartoe de reclassering belasten met de uitvoering en het toezicht daarop. De officier van justitie heeft aangegeven dat zij er voor zorg zal dragen dat de reclassering, op grond van de adviezen van de psychiater, tijdens de resterende detentie met de op te leggen bijzondere voorwaarden aan de slag kan.
Blijkens een de verdachte betreffend Uittreksel Justitiële Documentatie van 13 februari 2019 is verdachte niet recent voor gelijksoortige strafbare feiten veroordeeld.
Hoewel de rechtbank tot een verdergaande bewezenverklaring komt dan de officier van justitie acht zij niettemin de door de officier van justitie gevorderde straf passend en geboden.
Ten aanzien van de benadeelde partijen en de schadevergoedingsmaatregel
Ten aanzien van benadeelde partij [persoon 1]
De benadeelde partij [persoon 1] vordert € 5.000,- immateriële schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente. De benadeelde [persoon 1] heeft mw. Dubbeling gemachtigd om hem te vertegenwoordigen in de voegingsprocedure tegen verdachte. Op 28 januari 2019 is de benadeelde [persoon 1] overleden.
De officier van justitie heeft gevorderd dat de vordering van de benadeelde partij volledig zal worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel ex artikel 36f Sr.
De raadsvrouw is van mening dat de vordering dient te worden afgewezen of niet-ontvankelijk dient te worden verklaard, nu er geen directe schade is en zij in twijfel trekt of de inmiddels overleden [persoon 1] deze vordering wel gewenst zou hebben.
De rechtbank is van oordeel dat de benadeelde partij [persoon 1] ontvankelijk is in zijn vordering. Het feit dat de vordering bij toewijzing zal overgaan op de erven van benadeelde, laat onverlet dat de vordering van de benadeelde partij kan worden toegewezen, nu deze door de benadeelde partij voor diens overlijden zelf is ingesteld. Het recht op immateriële schade vloeit voort uit het onder 1 subsidiair bewezen verklaarde feit, nu sprake is van letsel. Op grond van de door de benadeelde partij gestelde omstandigheden en rekening houdend met de vergoedingen die in soortgelijke zaken worden toegekend, stelt de rechtbank de immateriële schade naar billijkheid vast op € 750, -, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd. De benadeelde partij zal voor het overige niet-ontvankelijk worden verklaard in zijn vordering.
Schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank zal de hierna te noemen schadevergoedingsmaatregel opleggen, aangezien verdachte jegens het slachtoffer [persoon 1] , en diens erven, naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het onder 1 subsidiair bewezen geachte feit is toegebracht. De rechtbank waardeert deze op een bedrag van € 750,- te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd.
Ten aanzien van benadeelde partij [persoon 2]
De benadeelde partij [persoon 2] vordert € 1.000, - immateriële schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente.
De officier van justitie heeft gevorderd dat de vordering van de benadeelde partij volledig zal worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel ex artikel 36f Sr.
De raadsvrouw is van mening dat de vordering dient te worden afgewezen of niet-ontvankelijk worden verklaard, nu de vermeende psychische gevolgen onvoldoende zijn onderbouwd.
De rechtbank stelt vast dat in het geval van [persoon 2] het recht op immateriële schade niet zonder meer voortvloeit uit het bewezenverklaarde feit, nu bij [persoon 2] geen sprake is geweest van letsel. Dat de benadeelde partij desalniettemin psychische gevolgen heeft overgehouden aan het voorval, is door hem onvoldoende onderbouwd. Om hem hiertoe alsnog de gelegenheid te kunnen geven zou de zaak alsnog moeten worden aanhouden. Hierdoor levert de behandeling van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding op. De benadeelde partij zal niet-ontvankelijk worden verklaard in zijn vordering. De benadeelde partij kan de vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f, 45, 57, 300, 302 en 350 van het Wetboek van Strafrecht.

10.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart het onder 1 primair ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het onder 1 subsidiair, 2 en 3 ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
Ten aanzien va het onder 1 subsidiair bewezen verklaarde:
mishandeling;
Ten aanzien van het onder 2 primair bewezen verklaarde:
poging tot zware mishandeling;
Ten aanzien van het onder 3 bewezen verklaarde:
opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, beschadigen.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte]daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvan
7 (zeven) maanden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Beveelt dat een gedeelte van
2 (twee) maandenvan deze gevangenisstraf niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij later anders wordt gelast.
Stelt daarbij een proeftijd van
2 (twee) jarenvast.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast, indien de verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet aan de volgende algemene voorwaarden houdt.
Stelt als algemene voorwaarden dat de verdachte
1. zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
2. ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
3. medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen.
De tenuitvoerlegging kan ook worden gelast indien de verdachte gedurende de proeftijd de hierna vermelde bijzondere voorwaarden niet naleeft.
Stelt als bijzondere voorwaarden:
- dat verdachte zich meldt op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt om het reclasseringstoezicht uit te voeren;
- dat verdachte zich houdt aan aanwijzingen van de reclassering zolang de reclassering dit noodzakelijk acht;
- dat verdachte meewerkt aan het toestaan van bezoeken door de reclassering, zolang de reclassering dit noodzakelijk acht;
- dat verdachte meewerkt aan bezoeken van een (F)ACT-team van een GGZ-instelling in de buurt waar hij onderdak krijgt, dan wel een andere door de reclassering aan te wijzen instantie;
- dat verdachte verblijft in een nog nader te bepalen instelling voor begeleid wonen of maatschappelijke opvang, te bepalen door de reclassering;
- dat verdachte meewerkt aan het aanvragen van een uitkering en ziektekostenverzekering.
De reclassering wordt opdracht gegeven toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden.
Beslissing op de vordering benadeelde partij, [persoon 1] :
Wijst de vordering van
[persoon 1]toe tot
€ 750, -(zevenhonderdvijftig euro) immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (3 december 2018) tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in zijn vordering is.
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [persoon 1]
€ 750, -(zevenhonderdvijftig euro) aan de Staat te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (3 december 2018) tot aan de dag van de algehele voldoening, bij gebreke van betaling en verhaal wordt deze betalingsverplichting door hechtenis van 1 dag vervangen. De toepassing van die hechtenis heft de hiervoor opgelegde verplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van de genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Beslissing op de vordering benadeelde partij, [persoon 2] :
Verklaart
[persoon 2]niet-ontvankelijk in zijn vordering.
Dit vonnis is gewezen door
mr. J.A.A.G. de Vries voorzitter,
mrs. E.G.C. Groenendaal en A. Boer, rechters,
in tegenwoordigheid van B. de Hoogh en mr. G. Onnink, griffiers,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 27 maart 2019.
[...]