ECLI:NL:RBAMS:2019:2622

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
27 maart 2019
Publicatiedatum
11 april 2019
Zaaknummer
13-111604-18
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Mishandeling ex-vriendin door verdachte in Amsterdam

Op 27 maart 2019 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van mishandeling van zijn ex-vriendin. De mishandeling vond plaats op 24 april 2018 in Amsterdam, waar de verdachte zijn ex-vriendin meerdere keren in het gezicht en andere delen van haar lichaam heeft geslagen. Tijdens de zitting op 13 maart 2019 heeft de officier van justitie, mr. K. Duker, de vordering ingediend, terwijl de verdachte en zijn raadsvrouw, mr. S.M. Hof, hun standpunten naar voren brachten. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat er geen redenen waren om de vervolging te schorsen.

De rechtbank heeft de verklaringen van de verdachte en de aangeefster, alsook de medische rapporten, in overweging genomen. De rechtbank oordeelde dat de aangifte van de ex-vriendin werd ondersteund door bewijs, waaronder letselverklaringen die bevestigden dat zij verwondingen had opgelopen door de mishandeling. De verdachte had toegegeven dat hij zijn ex-vriendin had geslagen, maar probeerde de ernst van zijn daden te bagatelliseren. De rechtbank oordeelde dat de verdachte op een onacceptabele manier had gereageerd op de situatie en dat zijn gedrag had geleid tot pijn en letsel bij het slachtoffer.

De rechtbank legde de verdachte een taakstraf op van 100 uren, met de mogelijkheid van vervangende hechtenis van 50 dagen als hij de taakstraf niet naar behoren zou verrichten. De rechtbank oordeelde dat er geen noodzaak was voor een voorwaardelijke gevangenisstraf of een contactverbod, aangezien de situatie tussen de verdachte en de aangeefster inmiddels was genormaliseerd. De vordering van de benadeelde partij werd niet-ontvankelijk verklaard omdat de verdachte onder bewind was gesteld en de bewindvoerder niet was opgeroepen in de procedure. De rechtbank baseerde haar beslissing op de artikelen 22c, 22d en 300 van het Wetboek van Strafrecht.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummer: 13-111604-18
Datum uitspraak: 27 maart 2019
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] ( [geboorteland] ) op [geboortedag] 1973,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[adres] .

1.Onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 13 maart 2019.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie,
mr. K. Duker, en van wat verdachte en zijn raadsvrouw, mr. S.M. Hof, naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 24 april 2018 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, [persoon] heeft mishandeld door voornoemde [persoon] eenmaal of meermalen (met kracht) in/tegen het gezicht en/of het hoofd en/of de kaak en/of de oogkas en/of de ribben en/of de schouder(s) en/of de arm(en) te stompen en/of te slaan.

3.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde feit en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie acht de ten laste gelegde mishandeling bewezen.
4.2.
Standpunt van de verdediging
Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij zijn ex-vriendin [persoon] twee keer in een opwelling heeft geslagen. De eerste slaande beweging kwam bij haar gezicht terecht. Van de tweede slag kan hij zich niet herinneren waar deze [persoon] raakte.
De raadsvrouw is van mening dat kritisch naar de verklaring van aangeefster [persoon] moet worden gekeken. Verdachte heeft weliswaar toegegeven dat hij [persoon] twee keer heeft geslagen, maar over de toedracht hebben beiden een geheel andere lezing.
4.3.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht bewezen dat verdachte [persoon] op 24 april 2018 heeft mishandeld door haar tegen het gezicht, de oogkas, een schouder en de ribben te slaan. De aangifte vindt bevestiging in de letselverklaring die naar aanleiding van het gebeuren is opgemaakt. De arts heeft geconstateerd dat aangeefster een zwelling als ook bloeduitstortingen had in en rond haar linker oog, een kneuzing bij de ribben en een bloeduitstorting bij de voorzijde van de linker schouderkop.
De aangifte van [persoon] wordt tevens ondersteund door de verklaringen die verdachte ter terechtzitting en bij de politie heeft afgelegd. Verdachte geeft toe dat hij [persoon] heeft geslagen maar lijkt het door hem toegepaste geweld enigszins te willen bagatelliseren. Uit de letselverklaring en zich in het dossier bevindende foto’s van het letsel bij [persoon] blijkt echter de verdachte meermalen flink naar haar moet hebben uitgehaald. Verdachte heeft bij de politie verklaard dat hij ‘in blinde woede’ heeft gehandeld. Dat verdachte alleen twee keer met de vlakke hand heeft geslagen, zoals hij eveneens bij de politie heeft verklaard, acht de rechtbank daarom niet aannemelijk.

5.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in de bijlage opgenomen bewijsmiddelen bewezen dat verdachte:
op 24 april 2018 te Amsterdam, [persoon] heeft mishandeld door voornoemde [persoon] met kracht tegen het gezicht en de oogkas en de ribben en een schouder te stompen en/of te slaan.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

6.Strafbaarheid van het feit

Het bewezen geachte feit is volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.Strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.Motivering van de straf

8.1.
Eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een taakstraf van 100 uren, met bevel, voor het geval dat verdachte de taakstraf niet naar behoren verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast van 50 dagen. Daarnaast zal aan verdachte een gevangenisstraf moeten worden opgelegd voor de duur van 2 maanden, voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren met als bijzondere voorwaarde een contactverbod met het slachtoffer [persoon] . De rechtbank dient daarbij te bevelen dat deze bijzondere voorwaarde dadelijk uitvoerbaar is.
8.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw is van mening dat de eis van de officier van justitie in het licht van de oriëntatiepunten te hoog is. In beginsel kan worden volstaan met een geldboete maar door de financiële situatie van verdachte is een taakstraf, eventueel deels voorwaardelijk, een meer passende straf.
8.3.
Oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezengeachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft zijn ex-vriendin mishandeld door haar hard tegen het gezicht, schouder en ribben te stompen en slaan. Het slachtoffer heeft hierdoor diverse bloeduitstortingen en kneuzingen opgelopen. Uit het dossier komt naar voren dat er tussen verdachte en aangeefster al langere tijd spanningen en conflicten waren, die hun oorsprong vonden in een voorbije relatie. Verdachte heeft op een volstrekt verkeerde manier gereageerd en heeft de controle over zichzelf verloren. Door zijn optreden heeft hij pijn, letsel en angst bij het slachtoffer teweeggebracht.
Uit een Uittreksel Justitiële Documentatie van 4 december 2018 komt naar voren dat verdachte in 2016 is veroordeeld voor een andersoortig misdrijf. In een ver verleden is verdachte voor uiteenlopende misdrijven veroordeeld maar deze veroordelingen zijn inmiddels zo oud dat deze bij de strafoplegging in deze strafzaak geen rol meer spelen. Verdachte heeft aldus geen strafrechtelijk relevante recidive.
Nu sprake is geweest van huiselijk geweld is de rechtbank, in overeenstemming de LOVS oriëntatiepunten, van oordeel dat een geldboete niet passend is. De ernst van de mishandeling en het daarbij ontstane letsel maken dat aan verdachte een forse taakstraf moet worden opgelegd. De rechtbank acht een taakstraf van 100 uren passend en geboden.
Anders dan de officier van justitie ziet de rechtbank geen ruimte of noodzaak om daarnaast nog een voorwaardelijke gevangenisstraf met daaraan gekoppeld een contactverbod aan verdachte op te leggen. Verdachte en [persoon] hebben de zaak uitgepraat met elkaar waarna de rust is weergekeerd. Hun relatie is inmiddels verbroken. Er is in die situatie geen noodzaak meer voor een contactverbod. Verder houdt de rechtbank rekening met de omstandigheid dat verdachte, zoals hij zelf heeft gezegd, gestraft is door het door het slachtoffer publiceren van zijn foto naast haar dichtgeslagen oog op Facebook. Dit heeft er onder meer toe geleid dat een werkgever afscheid van verdachte heeft genomen.
Gelet op het voorgaande komt de rechtbank tot een lagere straf dan de officier van justitie heeft gevorderd, in dier voege dat geen voorwaardelijke gevangenisstraf wordt opgelegd.
Ten aanzien van de benadeelde partij
De benadeelde partij [persoon] vordert, met bijstand van haar advocaat mr. J.H. Fellinger,
€ 1.000,- aan immateriële schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente.
De officier van justitie heeft gevorderd dat de vordering in zijn geheel zal worden toegewezen.
De verdediging is van mening dat het door de benadeelde partij gevorderde bedrag aan immateriële schade te hoog is en gematigd zal moeten worden.
De rechtbank constateert dat ter terechtzitting is gebleken dat verdachte onder bewind is gesteld ex artikel 1:431 Burgerlijk Wetboek (BW). Bewind houdt in dat een rechthebbende wiens goederen onder bewind zijn gesteld ten aanzien van die goederen zelfstandige beheers- en beschikkingsbevoegdheid mist. Daarmee is de rechthebbende en in dit geval dus verdachte procesonbevoegd. In geval van bewind vertegenwoordigt de bewindvoerder bij vervulling van zijn taak de rechthebbende in en buiten rechte (artikel 1:144 lid 1 BW) en dient hij te worden opgeroepen in de procedure. Nu niet is gebleken dat de bewindvoerder in het geding is opgeroepen, dan wel dat de bewindvoerder een machtiging aan de advocaat van verdachte heeft verstrekt, zal de vordering van de benadeelde partij niet-ontvankelijk worden verklaard. Oproeping van de bewindvoerder in dit stadium van de procedure acht de rechtbank een te grote belasting van het strafproces.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 22c, 22d en 300 van het Wetboek van Strafrecht.

10.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
mishandeling.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een
taakstrafbestaande uit het verrichten van onbetaalde arbeid van
100 (honderd) uren, met bevel, voor het geval dat de verdachte de taakstraf niet naar behoren heeft verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast van 50 (vijftig) dagen, met bevel dat de tijd die door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering is doorgebracht, bij de uitvoering van deze straf geheel in mindering zal worden gebracht naar de maatstaf van 2 (twee) uren per dag.
Verklaart de benadeelde partij [persoon] niet-ontvankelijk in haar vordering.
Dit vonnis is gewezen door
mr. J.A.A.G. de Vries, voorzitter,
mrs. E.G.C. Groenendaal en A. Boer, rechters,
in tegenwoordigheid van B. de Hoogh, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 27 maart 2019.
[...]

2.[...]

[...]

3.[...]

[...]