ECLI:NL:RBAMS:2019:2621

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
27 maart 2019
Publicatiedatum
11 april 2019
Zaaknummer
13/654194-18
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Diefstal met geweld en bezit vervalst identiteitsbewijs

Op 27 maart 2019 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van diefstal met geweld en het in bezit hebben van een vervalst identiteitsbewijs. De zaak kwam ter terechtzitting op 13 maart 2019, waar de officier van justitie, mr. K. Duker, de vordering indiende. De verdachte, geboren in 1996 en zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland, werd beschuldigd van het onverhoeds benaderen van een slachtoffer en het met geweld afnemen van een envelop met een geldbedrag van ongeveer 3790 euro. Daarnaast werd hem ten laste gelegd dat hij in het bezit was van een vervalst identiteitsbewijs.

De rechtbank oordeelde dat de dagvaarding geldig was en dat er geen redenen waren voor schorsing van de vervolging. De rechtbank achtte bewezen dat de verdachte op 21 december 2018 in Amsterdam met geweld de envelop van het slachtoffer had afgenomen. Dit werd ondersteund door camerabeelden en de verklaring van het slachtoffer. De rechtbank concludeerde dat het geweld en de diefstal binnen een kort tijdsbestek plaatsvonden, wat de diefstal vergezeld ging van geweld.

Wat betreft het vervalste identiteitsbewijs, erkende de verdachte dat hij dit document had vervalst door zijn eigen foto erop te plakken. De rechtbank oordeelde dat de verdachte strafbaar was en legde een gevangenisstraf van zes maanden op, met aftrek van voorarrest. De rechtbank weegt de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn gepleegd en de persoon van de verdachte mee in de strafoplegging. De rechtbank besloot ook dat het vervalste identiteitsbewijs moest worden onttrokken aan het verkeer.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummer: 13/654194-18
Datum uitspraak: 27 maart 2019
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[naam verdachte],
geboren te [geboorteland] op [geboortedag] 1996,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
gedetineerd in het ‘ [detentieadres]

1.Onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 13 maart 2019.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie,
mr. K. Duker, en van wat verdachte en zijn raadsvrouw, mr. N.C. Reehuis, naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 21 december 2018 te Amsterdam, op of aan de [adres] , in elk geval op of aan de openbare weg, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen,
een envelop inhoudende een geldbedrag van in totaal ongeveer 3790,- euro, in elk geval een geldbedrag, geheel of ten dele toebehorende aan [naam slachtoffer] , in elk geval toebehorende aan een ander of anderen dan aan verdachte,
welke diefstal werd voorafgegaan en/of vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen [naam slachtoffer] ,
gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en/of aan zijn mededader(s) hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren,
welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestond(en) dat hij, verdachte
- die [naam slachtoffer] onverhoeds van achteren heeft benaderd en/of
- ( vervolgens) die [naam slachtoffer] met kracht met zijn hand(en), tegen de bovenarm en/of schouder, in elk geval het lichaam, heeft geduwd en/of
- de/voornoemde envelop, inhoudende het/een geldbedrag, met kracht uit de hand(en) van die [naam slachtoffer] heeft gegrist/gepakt/getrokken;
2.
hij op of omstreeks 21 december 2018 te Amsterdam in het bezit was van een identiteitsbewijs, te weten een identiteitskaart van [naam land] , op naam gesteld [naam 1] , voorzien van het nummer [nummer] , waarvan verdachte wist of redelijkerwijs moest vermoeden dat het document vals of vervalst was.

3.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van beide aan verdachte ten laste gelegde feiten.
4.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft opgemerkt dat de camerabeelden van het voorval te vaag zijn om vast te kunnen stellen wat er precies is voorgevallen. Anders dan de verbalisant die de beelden heeft omschreven stelt, is niet te zien dat aangever is geduwd of dat hij uit balans is geraakt.
De volgorde van de door de verbalisant omschreven handelingen komt bovendien niet overeen met de lezing van aangever. Volgens aangever werd er pas geduwd toen de envelop al was gepakt. De raadsvrouw heeft zich met betrekking tot de bewezenverklaring van feit 2 gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
4.3.
Oordeel van de rechtbank
Ten aanzien van het onder 1 tenlastegelegde:
De rechtbank acht bewezen dat verdachte op 21 december 2018 op de [adres] te Amsterdam met geweld een envelop met geld van [naam slachtoffer] heeft afgepakt.
Aangever heeft verklaard dat een man de envelop uit zijn handen griste. Vervolgens gaf deze man hem een harde duw, waardoor aangever uit balans raakte. Daarop rende de man weg. Op aanwijzingen van aangever werd deze man, die verdachte [naam verdachte] bleek te zijn, even later aangehouden. Na zijn aanhouding wordt verdachte door aangever herkend als de persoon die hem even daarvoor had beroofd. Verdachte had bij zijn aanhouding de van aangever weggenomen envelop met geld in de binnenzak van zijn jas. Dat verdachte de persoon is geweest die aangever heeft beroofd staat daarmee vast.
Van het gebeuren zijn camerabeelden. In het proces-verbaal van bevindingen waarin deze beelden zijn beschreven is vermeld dat daarop te zien is dat een man aangever een duw geeft, dat hij op dat moment iets uit de linker hand van aangever pakt en dat hij vervolgens daarmee wegrent. Anders dan de verdediging ziet de rechtbank geen aanleiding om te twijfelen aan hetgeen verbalisant [naam 2] op de camerabeelden zegt te hebben waargenomen. In het dossier bevindt zich een cd-rom met de betreffende camerabeelden. De rechtbank constateert dat op deze beelden, hoewel niet van hoge kwaliteit, de confrontatie tussen aangever en de dader goed zichtbaar is. Het proces-verbaal omschrijving camerabeelden kan daarom bijdragen aan het bewijs dat verdachte de ten laste gelegde geweldshandelingen heeft gepleegd.
Dat in de lezing van aangever eerst het geld uit zijn handen werd gegrist en hij pas daarna een duw kreeg, terwijl op de beelden te zien zou zijn dat beide handelingen min of meer tegelijkertijd zouden hebben plaatsvinden, acht de rechtbank van ondergeschikt belang. Duidelijk is immers dat het uit handen grissen van de envelop met geld en het geven van de duw binnen een zeer kort tijdsbestek (enkele seconden) hebben plaatsgevonden. De diefstal is vergezeld gegaan van een duw, en dus van geweld.
Ten aanzien van het onder 2 tenlastegelegde:
De rechtbank acht op grond van de bewijsmiddelen eveneens bewezen dat verdachte een vervalste Italiaanse identiteitskaart voorhanden had. Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij met hulp van een vriend zijn eigen pasfoto op het document heeft geplakt. Aldus is evident dat verdachte wist dat het document vervalst was.

5.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in de bijlage opgenomen bewijsmiddelen bewezen dat verdachte:
ten aanzien van het onder 1 tenlastegelegde:
op 21 december 2018 te Amsterdam, op de [adres] , met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen,
een envelop inhoudende een geldbedrag van in totaal ongeveer 3790,- euro, toebehorende aan [naam slachtoffer] ,
welke diefstal werd vergezeld van geweld tegen [naam slachtoffer] ,
gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken,
welk geweld hierin bestond dat hij, verdachte
- die [naam slachtoffer] onverhoeds van achteren heeft benaderd en
- die [naam slachtoffer] met kracht met zijn handen tegen het lichaam heeft geduwd en
- voornoemde envelop, inhoudende het geldbedrag, uit de handen van die [naam slachtoffer] heeft gegrist;
ten aanzien van het onder 2 tenlastegelegde:
op 21 december 2018 te Amsterdam in het bezit was van een identiteitsbewijs, te weten een identiteitskaart van [naam land] , op naam gesteld [naam 1] , voorzien van het nummer [nummer] , waarvan verdachte wist dat het document vervalst was.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

6.Strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.Strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.Motivering van de straf en maatregel

8.1.
Eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 10 maanden, met aftrek van voorarrest. Het onder verdachte in beslag genomen identiteitsbewijs moet worden onttrokken aan het verkeer.
8.2.
Standpunt van de verdediging
Het gebruikte geweld was gering en er is nauwelijks fysiek contact geweest tussen aangever en verdachte. Bij de straftoemeting zal daarom aansluiting moeten worden gezocht bij de oriëntatiepunten voor tasjesroof en niet voor straatroof. Voor feit 1 ligt dan een gevangenisstraf van niet meer dan 3 maanden in de rede. Voor beide feiten gezamenlijk kan met een gevangenisstraf van 5 maanden, waarvan 2 maanden voorwaardelijk, worden volstaan. Bij de strafoplegging zal ook ten gunste van verdachte rekening moeten worden gehouden met de jonge leeftijd van verdachte en de omstandigheid dat detentie hem extra zwaar valt omdat hij in Nederland geen sociaal netwerk heeft en de taal niet spreekt.
8.3.
Oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft ’s avonds laat op de openbare weg een envelop met een groot geldbedrag van het slachtoffer afgepakt. Verdachte heeft het slachtoffer daarbij een harde duw gegeven en is vervolgens met de envelop met geld weggerend.
Verdachte heeft zich daarmee schuldig gemaakt aan een ernstig misdrijf waarbij hij schade, angst, ergernis en overlast bij het slachtoffer heeft veroorzaakt. Aangever heeft bovendien als gevolg van het gebeuren een kleine verwonding aan zijn linker pink en een gezwollen linker wijsvinger overgehouden. Verdachte is snel na de beroving met de buit aangehouden, zodat aangever het geluk had dat hij zijn envelop met geld terug heeft gekregen.
Daarnaast had verdachte een door hemzelf vervalste Italiaanse identiteitskaart voorhanden. Daarmee heeft hij het vertrouwen dat burgers en overheid in het maatschappelijk verkeer in de juistheid van dit soort documenten moeten kunnen stellen, beschaamd.
Uit een Uittreksel Justitiële Documentatie van 19 februari 2019 blijkt dat verdachte op 9 mei 2014 door de kinderrechter te Amsterdam voor zakkenrollerij is veroordeeld. Hoewel deze veroordeling inmiddels enigszins gedateerd is, heeft verdachte binnen 5 jaar opnieuw een soortgelijk delict gepleegd en is er sprake van recidive die bij de strafoplegging ten nadele van verdachte zal worden meegewogen.
Met de raadsvrouw is de rechtbank van oordeel dat het door verdachte toegepaste geweld beperkt is gebleven. Bij de strafoplegging zal zij daarom aansluiting zoeken bij de oriëntatiepunten ter zake van tasjesroof, waarbij sprake is van een enkele duw of ruk. In aanmerking genomen de recidive van verdachte acht de rechtbank voor feit 1 daarom een gevangenisstraf van 4 maanden op zijn plaats. Voor feit 2 gaan de oriëntatiepunten uit van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 2 maanden. De rechtbank ziet geen aanleiding om daarvan af te wijken. De rechtbank zal daarom aan verdachte een gevangenisstraf opleggen van 6 maanden, met aftrek van voorarrest.
Gelet op het feit dat verdachte geen legale verblijfsstatus in Nederland heeft zal de rechtbank geen voorwaardelijk strafdeel opleggen.
Omdat de officier van justitie de oriëntatiepunten ter zake van straatroof als uitgangpunt heeft genomen en niet, zoals de rechtbank, ter zake van tasjesroof, komt de rechtbank tot een lagere straf dan gevorderd.
Onttrekking aan het verkeer
Onder verdachte is het volgende voorwerp in beslag genomen:
- identiteitsbewijs ( [nummer 1] ).
Nu met betrekking tot dit voorwerp het onder 2 bewezengeachte is begaan en het van zodanige aard is, dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet of het algemeen belang, wordt dit voorwerp onttrokken aan het verkeer.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen 36b, 36c, 57, 231 en 312 van het Wetboek van Strafrecht.

10.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
ten aanzien van het onder 1 bewezenverklaarde:
diefstal, vergezeld van geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken, terwijl het feit wordt gepleegd op de openbare weg;
ten aanzien van het onder 2 bewezenverklaarde:
een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht voorhanden hebben waarvan hij weet dat het vervalst is.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[naam verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvan
6 (zes) maanden.
Beveelt dat de tijd die door verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Verklaart onttrokken aan het verkeer:
- identiteitsbewijs ( [nummer 1] ).
Dit vonnis is gewezen door
mr. J.A.A.G. de Vries, voorzitter,
mrs. E.G.C. Groenendaal en A. Boer, rechters,
in tegenwoordigheid van B. de Hoogh, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 27 maart 2019.
[...]
.
[...]