ECLI:NL:RBAMS:2019:2618

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
10 april 2019
Publicatiedatum
11 april 2019
Zaaknummer
13/702167-18
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Opzettelijke brandstichting in een pizzeria met adolescentenstrafrecht

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 10 april 2019 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 17 juli 2018 opzettelijk brand heeft gesticht in een pizzeria in Amsterdam. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte, een adolescent, een papieren servetje in benzine heeft gedrenkt en dit vervolgens heeft aangestoken. Toen het servetje vlam vatte, liet hij het in de benzine vallen, wat leidde tot een grote brand in de pizzeria. Twee medewerkers van de pizzeria konden niet ontsnappen en moesten zich verstoppen in de wc, waar ze in paniek waren en vreesden te stikken door de rook. De rechtbank oordeelde dat de verdachte voorwaardelijk opzet had op brandstichting, ondanks zijn verklaring dat hij het als een grap bedoelde. De rechtbank nam in overweging dat de verdachte zich bewust was van de brandbaarheid van benzine en dat hij de aanmerkelijke kans op een grotere brand had aanvaard. De rechtbank veroordeelde de verdachte tot een jeugddetentie van zes maanden, waarvan een deel voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden zoals reclasseringstoezicht en behandeling. De rechtbank oordeelde dat het jeugdstrafrecht van toepassing was, gezien de jonge leeftijd van de verdachte en zijn ontwikkelingsfase. De rechtbank benadrukte de ernst van het feit en de gevolgen voor de slachtoffers, maar ook de noodzaak van begeleiding en ondersteuning voor de verdachte.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummer: 13/702167-18
Datum uitspraak: 10 april 2019
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1999,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres
[BRP-adres] .

1.Onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 27 maart 2019.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie,
mr. S. Sondermeijer, en van wat verdachte en zijn raadsvrouw, mr. S. Pijl, naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 17 juli 2018 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, opzettelijk brand heeft gesticht in [naam pizzeria] , perceel [adres 1] , immers heeft verdachte toen aldaar opzettelijk (open) vuur in aanraking gebracht met een of meer (in benzine gedompeld) stukken (keuken)papier/servetten, in elk geval met een brandbare stof, en vervolgens het brandende papier op de vloer van de pizzeria waar benzine lag heeft gegooid en/of laten vallen, ten gevolge waarvan het pand en/of de daarin bevindende goederen geheel of gedeeltelijk is/zijn verbrand, in elk geval brand is ontstaan, terwijl daarvan gemeen gevaar voor die pizzeria en/of naast/boven die pizzeria gelegen panden, in elk geval gemeen gevaar voor goederen en/of levensgevaar voor [medewerker 1] en/of [medewerker 2] , in elk geval levensgevaar voor een ander of anderen en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor [medewerker 1] en/of [medewerker 2] , in elk geval gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander of anderen te duchten was.

3.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde feit en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie is van mening dat bewezen kan worden verklaard dat verdachte opzettelijk brand heeft gesticht in de pizzeria. Door het in brand steken van een papieren servetje en het vervolgens in de benzine laten vallen van dit servetje kan tenminste voorwaardelijk opzet worden aangenomen. Maar het feit dat verdachte kort voor de brand een grapje had gemaakt over brandstichting kan ook duiden op vol opzet.
4.2.
Standpunt van de verdediging
Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij had gezien dat er benzine op de grond van pizzeria lag. [medewerker 2] was deze benzine aan het opdweilen. Bij wijze van grap heeft verdachte een papieren servetje door de benzine gehaald en daarna aangestoken. Het servetje brandde veel heftiger dan hij had verwacht en uit schrik liet hij het op de grond in de benzine vallen. Binnen enkele seconden was de pizzeria vol vuur en rook. Verdachte raakte in paniek en is weggegaan.
De raadsvrouw heeft vrijspraak bepleit. Uit de vastgestelde feiten blijkt wel dat de brand door toedoen van verdachte is ontstaan. Bij verdachte was echter geen sprake van (voorwaardelijk) opzet op het veroorzaken van brand in de pizzeria, hoogstens van bewuste schuld. De kans dat de pizzeria in brand zou vliegen na het aansteken van een met benzine doordrenkt servetje is te kwalificeren als ‘aanmerkelijk’, maar uit de camerabeelden blijkt dat verdachte deze kans niet willens en wetens heeft aanvaard. Verdachte was zichtbaar geschrokken toen het servetje vlam vatte en had geen andere keus dan het te laten vallen.
4.3.
Oordeel van de rechtbank
Op grond van de bewijsmiddelen stelt de rechtbank vast dat verdachte op 17 juli 2018 in [naam pizzeria] in de [adres 1] , een papieren servetje heeft gedrenkt in op de vloer liggende benzine afkomstig uit een omgevallen scooter. Dit servetje heeft hij vervolgens met een aansteker aangestoken. Het servetje vatte onmiddellijk vlam waarna verdachte het in de benzine op de grond liet vallen. De rechtbank acht niet bewezen dat verdachte het brandende servetje doelbewust op de grond van de pizzeria heeft gegooid maar gaat er van uit dat verdachte het servetje min of meer van schrik en vanwege de hoge vlam uit zijn handen heeft laten vallen. De benzine op de grond ontbrandde direct en binnen enkele seconden was de pizzeria vol vuur en rook. Twee medewerkers van de pizzeria, [medewerker 1] en [medewerker 2] , konden het pand niet aan de voorkant verlaten en vluchtten de wc in. Ze konden daar niet weg komen en waren bang te zullen stikken door de rook. Met hulp van de brandweer zijn zij uiteindelijk in veiligheid gebracht.
Verdachte heeft brand gesticht in de pizzeria en de rechtbank is van oordeel dat hij dit opzettelijk heeft gedaan. De rechtbank neemt daarbij voorwaardelijk opzet aan.
Het is een feit van algemene bekendheid dat benzine zeer brandbaar is wanneer het in aanraking komt met open vuur. Ook verdachte was zich daar terdege van bewust. Immers, nadat verdachte benzine op de grond had zien liggen dacht hij een ‘grap’ uit te gaan halen en heeft hij een servetje door de benzine gehaald om dat vervolgens aan te steken. Daaruit blijkt dat hij wist dat benzine brandbaar is. Verdachte wilde daar kennelijk juist gebruik van maken. Ondanks dat hij de risico’s kende heeft hij het in benzine gedrenkte servet vlak bij de plas met benzine in brand gestoken. Hoewel de rechtbank wil aannemen dat verdachte niet werkelijk wilde dat het hele pand in brand zou vliegen, in de zin van vol opzet, heeft hij door zo te handelen, bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat er een (veel) grotere brand zou ontstaan dan alleen brand aan het servetje.
Verdachte heeft daarmee voorwaardelijk opzet gehad op brandstichting.

5.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in de bijlagen opgenomen bewijsmiddelen bewezen dat verdachte:
op 17 juli 2018 te Amsterdam opzettelijk brand heeft gesticht in [naam pizzeria] , perceel [adres 1] , immers heeft verdachte toen aldaar opzettelijk open vuur in aanraking gebracht met een in benzine gedompeld stuk papier/servet en vervolgens het brandende papier op de vloer van de pizzeria, waar benzine lag, laten vallen, ten gevolge waarvan het pand en de daarin bevindende goederen gedeeltelijk zijn verbrand, terwijl daarvan gemeen gevaar voor die pizzeria en naast/boven die pizzeria gelegen panden, en levensgevaar voor [medewerker 1] en [medewerker 2] en anderen te duchten was.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

6.Strafbaarheid van het feit

Het bewezen geachte feit is volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.Strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is strafbaar.

8.Motivering van de straf

8.1.
Eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 13 maanden, met aftrek van voorarrest, waarvan 12 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren, met de bijzondere voorwaarden zoals geadviseerd in het reclasseringsrapport van 18 maart 2019. De rechtbank dient daarbij te bevelen dat deze bijzondere voorwaarden dadelijk uitvoerbaar zijn. Daarnaast zal verdachte een taakstraf moeten verrichten van 200 uren, subsidiair 100 dagen hechtenis.
8.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft toepassing bepleit van het jeugdstrafrecht. Anders dan de psycholoog en de reclassering hebben geadviseerd, zijn daarvoor wel degelijk argumenten te vinden.
Verdachte volgt een opleiding, loopt stage en heeft daarnaast nog een baantje. Wanneer hij naast de verplichtingen die voortkomen uit de op te leggen voorwaarden ook nog een taakstraf zal moeten verrichten wordt er te veel van hem gevraagd. Er kan worden volstaan met een vrijheidsstraf gelijk aan de tijd die verdachte al in voorarrest heeft doorgebracht en een voorwaardelijk strafdeel met de door de reclassering geadviseerde voorwaarden.
8.3.
Oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft opzettelijk brand gesticht in een pizzeria. Als een soort van ‘grap’, mogelijk om stoer te doen, heeft hij een papieren servet in op de vloer gemorste benzine gedrenkt en daarna met een aansteker aangestoken. Toen het servet ontvlamde heeft hij het in de benzine laten vallen. Binnen enkele seconden was de pizzeria vol rook en vuur. Twee medewerkers van de pizzeria moesten veiligheid zoeken in de wc. Zij waren in paniek en hebben doodsangsten uitgestaan. Gelukkig zijn zij tijdig door de brandweer uit hun benarde positie bevrijd en hebben zij geen letsel opgelopen.
Verdachte heeft zich hiermee schuldig gemaakt aan een ernstig strafbaar feit waarbij de twee medewerkers van de pizzeria voor hun leven hebben moeten vrezen. Ook de bewoners van de boven- en naastgelegen woningen zijn in gevaar geweest.
Uit een Uittreksel Justitiële Documentatie van 4 maart 2019 blijkt dat verdachte op 19 oktober 2018 is veroordeeld voor een op 15 juli 2018 gepleegde opzetheling van een bromfiets. Buiten deze veroordeling is verdachte niet voor misdrijven veroordeeld. De bewezen verklaarde brandstichting staat daarom op zichzelf en is niet te verklaren vanuit een criminele levenswijze van verdachte.
Uit een psychologisch rapport van 14 september 2018, opgemaakt door S.A. Moonen, komt naar voren dat bij verdachte sprake is van een ingewikkelde familiedynamiek, waarbinnen de relatie tussen verdachte en zijn moeder ernstig verstoord is geraakt. Gedragsproblemen in het verleden lijken daarin hun oorsprong te vinden. De psycholoog concludeert dat geen sprake is van een ziekelijke stoornis of gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens bij verdachte en adviseert om het bewezenverklaarde volledig aan verdachte toe te rekenen. Gezien de relatief jonge leeftijd van verdachte wordt een reclasseringstoezicht wenselijk geacht om zicht te houden op het reilen en zeilen van verdachte thuis, op school en in zijn vrije tijd. Ook zal een traject begeleid wonen moeten worden gestart.
In het Reclasseringsadvies van 18 maart 2019 is te lezen dat het recente verblijf van verdachte bij zijn oma voor rust, overzicht en stabiliteit zorgt. Verdachte houdt zich aan de huisregels en de met haar gemaakte afspraken. Verdachte is na zijn schorsing uit de voorlopige hechtenis met een schoolopleiding begonnen. Na een dip rond de jaarwisseling en een overplaatsing naar een andere klas lijkt dit nu goed te gaan. Hij krijgt ondersteuning om zijn schoolachterstand in te lopen. Verdachte lijkt enig zelfinzicht te hebben door aan te geven hoe hij tot bepaalde keuzes is gekomen. Hij houdt zich goed aan de met de Reclassering gemaakte afspraken in het kader van het bij de schorsing opgelegde reclasseringstoezicht.
Het risico op recidive wordt ingeschat als laag.
De Reclassering adviseert als bijzondere voorwaarden bij een voorwaardelijk strafdeel: een verplicht reclasseringscontact, een ambulante behandeling bij De Waag, meewerken aan begeleid wonen, het volgen van een opleiding en meewerken aan begeleiding bij financiën.
Adolescentenstrafrecht
Anders dan de psycholoog en de Reclassering ziet de rechtbank voldoende aanknopingspunten voor het toepassen van het jeugdstrafrecht. Hoewel beiden tot een andere conclusie komen, geven zowel het advies van de Reclassering als dat van de psycholoog hier ook argumenten voor. De Reclassering schrijft in haar rapport van 18 maart 2019 dat verdachte een juridisch kader nodig heeft, zodat hij wordt aangespoord om zich te richten op zijn toekomst. Tevens leert hij hierdoor om concrete plannen te maken en zich hieraan te houden. Het ontbreekt betrokkene aan vaardigheden om zelfstandig te functioneren, aldus de Reclassering. Hij heeft ondersteuning en begeleiding nodig bij zijn groei naar zelfstandigheid. De psycholoog schrijft dat een pedagogische aanpak van verdachte wenselijk is. Een gezinsgerichte interventie zou op termijn wenselijk zijn om de verstoorde systeemverhoudingen bespreekbaar te maken. Verdachte gaat naar school en is in detentie gebaat bij een groepsgericht leefklimaat. De rechtbank maakt hieruit op dat een pedagogische aanpak zinvol is, en dat in het geval van een detentiestraf plaatsing in een JJI de voorkeur heeft boven plaatsing in een volwasseneninrichting.
De rechtbank constateert dat verdachte, die ten tijde van het plegen van het feit 18 jaar oud was, bij het plegen van het feit impulsief te werk lijkt te zijn gegaan en nauwelijks bij de mogelijke gevolgen van zijn handelen lijkt te hebben stilgestaan. Toen hem duidelijk werd wat hij had aangericht schrok hij hevig, waarna hij in paniek er vandoor is gegaan. Een dergelijke houding duidt er op dat de persoonlijkheid van verdachte zich nog in een ontwikkelingsfase bevond.
De rechtbank ziet bovendien geen contra-indicaties voor toepassing van het jeugdstrafrecht.
Verdachte heeft 33 dagen in voorarrest doorgebracht. De rechtbank vindt het niet nodig dat verdachte opnieuw vast komt te zitten. Gezien de ernst van het bewezenverklaarde en als ‘stok achter de deur’ zal de rechtbank wel een fors voorwaardelijk strafdeel opleggen. Het is belangrijk dat verdachte zo snel mogelijk met de door de Reclassering geadviseerde voorwaarden aan de slag gaat. Verdachte heeft gezegd dat hij deze voorwaarden zal naleven en dat hij zich daar voor zal inzetten.
School, stage, werk, De Waag, begeleid wonen en nog andere verplichtingen zullen veel tijd en energie van verdachte vragen. De rechtbank zal daarom, naast een gedeeltelijk voorwaardelijk jeugddetentie met de geadviseerde voorwaarden, niet ook nog een taakstraf aan verdachte opleggen. Het risico bestaat dat hij daarmee wordt overvraagd en dat daardoor het toezicht stukloopt. Als extra voorwaarde zal de rechtbank bepalen dat verdachte schriftelijk zijn excuses zal aanbieden aan het slachtoffer [medewerker 1] . Het andere slachtoffer [medewerker 2] heeft reeds excuses ontvangen van verdachte.
Aldus komt de rechtbank tot een andersoortige en minder zware straf dan geëist door de officier van justitie.
Dadelijke uitvoerbaarheid
Met de Reclassering is de rechtbank van oordeel dat de kans op recidive laag is. Deze constatering staat in de weg aan de dadelijke uitvoerbaarheid van de aan verdachte op te leggen bijzondere voorwaarden. Er is immers niet voldaan aan de in artikel 77za Wetboek van Strafrecht genoemde voorwaarde dat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de veroordeelde wederom een misdrijf zal begaan dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen.
De rechtbank acht het wel van belang dat, indien hoger beroep tegen dit vonnis wordt ingesteld, de in het kader van de schorsing van de voorlopige hechtenis opgelegde voorwaarden van kracht blijven. De rechtbank zal daarom de geschorste voorlopige hechtenis niet opheffen maar de schorsing met de daaraan verbonden voorwaarden in stand laten.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 63, 77c, 77g, 77x, 77y, 77z, 77aa en 157 van het Wetboek van Strafrecht.

10.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezenverklaarde levert op:
Opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen en levensgevaar voor een ander te duchten is.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een
jeugddetentievan
6 (zes) maanden.
Beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Beveelt dat een gedeelte, groot
5 (vijf) maanden, van deze jeugddetentie niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij later anders wordt gelast.
Stelt daarbij een proeftijd van 2 (twee) jaren vast.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast als veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet aan de volgende algemene en bijzondere voorwaarden houdt.
Stelt als algemene voorwaarden:
- Veroordeelde zal zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maken aan een strafbaar feit;
- Veroordeelde zal ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbieden;
- Veroordeelde zal medewerking verlenen aan het door de reclassering te houden toezicht, bedoeld in artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen.
Stelt als bijzondere voorwaarden:
- Veroordeelde meldt zich bij Reclassering Nederland, [adres 2] te Amsterdam binnen een dag na het ingaan van zijn proeftijd. Hij blijft zich melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt om het reclasseringstoezicht uit te voeren;
- Veroordeelde laat zich behandelen door De Waag, centrum voor ambulante forensische behandeling te Amsterdam of een soortgelijke ambulante instelling, te bepalen door de reclassering. De behandeling zal gericht zijn op het maken van een delictanalyse, terugvalpreventie en de risicofactoren die een rol gespeeld hebben bij de totstandkoming van het delictgedrag. Daarnaast zal er aandacht zijn voor systemische interventie. Veroordeelde moet zich houden aan de aanwijzingen die hem in het kader van de behandeling door of namens de instelling/behandelaar zullen worden gegeven. Ook als dit inhoudt meewerken aan diagnostiek. Betrokkene geeft toestemming aan de reclassering om contact te onderhouden met de behandelaar. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt;
- Veroordeelde verblijft in een instelling voor beschermd wonen of maatschappelijke opvang, te bepalen door de reclassering. Het verblijf duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Betrokkene geeft toestemming aan de reclassering om contact te onderhouden met de wooninstelling. Betrokkene houdt zich aan de huisregels en het dagprogramma dat de instelling in overleg met de reclassering voor hem heeft opgesteld;
- Veroordeelde volgt een MBO opleiding op het ROC in [plaatsnaam] of bij een soortgelijke instelling. Betrokkene houdt zich aan de regels en afspraken van de school. Betrokkene geeft toestemming aan de reclassering om contact te onderhouden met school;
- Veroordeelde vestigt zich niet op een ander adres zonder toestemming van de reclassering;
- Veroordeelde zal meewerken aan inzet van begeleiding bij zijn financiën;
- Veroordeelde zal aan [medewerker 1] schriftelijk zijn excuses aanbieden voor de brandstichting in de pizzeria. Veroordeelde zal binnen vier weken na het onherroepelijk worden van dit vonnis een afschrift van deze excuusbrief zenden aan de officier van justitie.
Geeft opdracht aan Reclassering Nederland tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Dit vonnis is gewezen door
mr. J. Knol, voorzitter,
mrs. E.G.C. Groenendaal en J.M. Hoogveld, rechters,
in tegenwoordigheid van B. de Hoogh, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 10 april 2019.
De jongste rechter is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage.
[...]

2.[...]

[...]

3.[...]

[...]

4.[...]

[...]

5.[...]

[...]

6.[...]

[...]