8.3.Oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft samen met een ander ingebroken in een woning. Daarbij hebben ze het slot van de deur vernield en deels het beslag van de deur verwijderd. Vervolgens hebben ze de gehele woning doorzocht en goederen van waarde in een rugtas gestopt en mee de woning uitgenomen. Verdachte en zijn mededader hebben eveneens geprobeerd om in te breken in de tegenover gelegen woning in hetzelfde portiek. Het slot van deze deur is daardoor beschadigd, maar ze zijn deze woning niet binnengegaan. In het trappenhuis heeft verdachte of zijn mededader vervolgens één van de daar aanwezige schilders die hem wilde tegenhouden met pepperspray in het gezicht gespoten.
Verdachte heeft door zijn gedrag schade en veel overlast veroorzaakt voor de bewoners en pijn en ongemak bij de gedupeerde schilder. Daarbij komt dat een woning bij uitstek een plek is waar men zich veilig moet kunnen voelen. Door zijn handelen heeft verdachte inbreuk gemaakt op het gevoel van veiligheid bij de bewoners. Bovendien zorgen woninginbraken voor gevoelens van angst, onrust en onveiligheid in de maatschappij.
Uit een Uittreksel Justitiële Documentatie van 20 februari 2019 blijkt dat verdachte eerder voor gekwalificeerde diefstallen is veroordeeld. Deze veroordelingen dateren echter van zo lang geleden dat deze in de huidige strafzaak geen rol meer spelen.
De ernst van de bewezenverklaarde feiten maakt dat de rechtbank een straf conform de eis van de officier van justitie passend en geboden acht.
Onttrekking aan het verkeer
Onder verdachte zijn de volgende voorwerpen in beslag genomen:
- tas, kleur: roze (5693307);
- schroevendraaier, merk: Skandia (5693309);
- schroevendraaier, merk: Wiha (5693310);
- gereedschap, merk: Master (5693311);
- schaar (5693312);
- slotentrekker (5693313);
- gereedschap, merk: Neo Tools (5693315);
- 11x schroef (5693316);
- slot (5693318);
- slot (5693319);
- gereedschap (5693276);
- handschoen (5693280).
Nu met behulp van deze voorwerpen het bewezengeachte is begaan en zij van zodanige aard zijn, dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet of het algemeen belang, worden deze voorwerpen onttrokken aan het verkeer.
Ten aanzien van de benadeelde partijen en de schadevergoedingsmaatregel
De benadeelde partij
[naam 1]vordert € 679,- aan materiële schade en
€ 120,- aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente.
De officier van justitie heeft gevorderd dat de vordering zal worden toegewezen, met de wettelijke rente en met toepassing van de schadevergoedingsmaatregel.
De raadsman heeft bepleit dat de vordering niet-ontvankelijkheid wordt verklaard met betrekking tot de gevorderde immateriële schade.
De rechtbank stelt vast dat aan de benadeelde partij door het onder 1 bewezenverklaarde rechtstreeks materiële schade is toegebracht. Aan de vordering zijn nota’s gehecht waaruit de hoogte van gevorderde materiële schade blijkt. De rechtbank zal daarom de gevorderde materiële toewijzen tot het gevorderde bedrag van
€ 679,-, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd.
In het belang van de benadeelde partij wordt, als extra waarborg voor betaling, de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht aan verdachte opgelegd.
Uit artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek volgt dat in beginsel alleen recht op immateriële schadevergoeding bestaat bij lichamelijk letsel, aantasting in eer en goede naam en andere aantastingen in de persoon. De eerste twee categorieën zijn hier niet van toepassing. Voor de categorie ‘andere aantastingen in de persoon’ geldt dat van een vergoeding van de schade op deze grond pas sprake kan zijn als er geestelijk letsel van enige omvang is. Gevoelens van onveiligheid en wantrouwen, hoe vervelend ook, zijn daarvoor onvoldoende. Gedacht kan worden aan psychische gevolgen waarvoor behandeling geïndiceerd is en waarvan onderbouwing van een deskundige beschikbaar is. Een dergelijke onderbouwing ontbreekt in deze zaak. Dit houdt in dat een wettelijke grondslag voor de gevorderde immateriële schadevergoeding ontbreekt. Voor de gevorderde immateriële schadevergoeding zal de benadeelde partij daarom niet-ontvankelijk worden verklaard. De benadeelde partij kan zich daarvoor eventueel tot de civiele rechter wenden.
De benadeelde partij
[naam 3]vordert € 200,- aan materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente.
De officier van justitie heeft gevorderd dat de vordering zal worden toegewezen, met de wettelijke rente en met toepassing van de schadevergoedingsmaatregel.
De raadsman heeft niet-ontvankelijkheid van de vordering bepleit omdat de vordering niet met stukken is onderbouwd.
De rechtbank stelt vast dat aan de benadeelde partij door het onder 2 bewezenverklaarde rechtstreeks materiële schade is toegebracht. Uit het dossier blijkt dat de cilinder van het voordeurslot is vernield. De gevorderde schade ziet op het vervangen van de cilinder. Bij de vordering bevindt zich geen bonnetje of schaderapport waaruit de hoogte van het schadebedrag blijkt. De rechtbank zal de schade evenwel naar billijkheid vaststellen op
€ 100,-, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd.
Voor het resterende deel van de gevorderde schadevergoeding zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk worden verklaard. De benadeelde partij kan zich daarvoor eventueel tot de civiele rechter wenden.
In het belang van de benadeelde partij wordt, als extra waarborg voor betaling, de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht aan verdachte opgelegd.