ECLI:NL:RBAMS:2019:2617

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
10 april 2019
Publicatiedatum
11 april 2019
Zaaknummer
13-012234-19
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Woninginbraak, poging tot woninginbraak en voorhanden hebben van pepperspray

Op 10 april 2019 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die betrokken was bij een woninginbraak en een poging tot woninginbraak, waarbij ook pepperspray werd aangetroffen. De verdachte, geboren in 1984 en zonder vaste woon- of verblijfplaats, werd op 14 januari 2019 samen met een mededader betrapt tijdens een inbraak in Amsterdam. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte en zijn mededader zich toegang tot de woning hebben verschaft door braak en daarbij geweld hebben gebruikt tegen een getuige, die met pepperspray in het gezicht werd gespoten. De verdachte heeft tijdens de rechtszitting verklaard dat hij onschuldig is en dat hij de pepperspray van een onbekende man heeft gekregen. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de verklaring van de verdachte ongeloofwaardig is en dat er voldoende bewijs is dat hij betrokken was bij de inbraak en de poging tot inbraak. De rechtbank heeft de verdachte schuldig bevonden aan diefstal met geweld, poging tot diefstal en het voorhanden hebben van pepperspray. De officier van justitie had een gevangenisstraf van acht maanden geëist, en de rechtbank heeft deze eis gehonoreerd. Daarnaast zijn er schadevergoedingen toegewezen aan de benadeelde partijen, die materiële schade hebben geleden door de inbraak. De rechtbank heeft de vordering van de benadeelde partij voor immateriële schade afgewezen, omdat er geen bewijs was van geestelijk letsel. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer van de rechtbank, en de verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van acht maanden, met aftrek van voorarrest.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummer: 13-012234-19
Datum uitspraak: 10 april 2019
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[naam verdachte],
geboren te [geboorteplaats] ( [land van herkomst] ) op [geboortedag] 1984,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
gedetineerd in het ‘ [detentieadres] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 27 maart 2019.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie,
mr. A. Kristic, en van wat verdachte en zijn raadsman, mr. S.J. van der Woude naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1
hij op of omstreeks 14 januari 2019 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening uit een woning aan de [adres] , heeft weggenomen,
- een of meerdere militaire kno(o)p(en) en/of
- een gouden slavenarmband en/of
- een of meerdere oorbel(len) en/of
- een of meerdere ketting(en) en/of
- een gouden horloge en/of
- het cilinderslot van het voorgenoemde perceel en/of het beslag van de deur van het voorgenoemde perceel en/of
- een of meerdere tas(sen)en/of
- een of meerdere geldbedrag(en) waaronder ongeveer 100 Franse Francs en/of ongeveer 200 US dollar en/of enig geldbedrag aan euromunten,
althans enige goed(eren) en/of geldbedrag(en) geheel of ten dele toebehorend aan [naam 1] in elk geval aan een ander of anderen dan aan hem, verdachte, en/of zijn mededader(s), waarbij hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) zich de toegang tot voornoemde woning heeft/hebben verschaft door braak en/of verbreking, immers heeft hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) (met een schroef en/of boormachine) de deur en/of het slot van voornoemde woning opengebroken,
welke diefstal werd voorafgegaan en/of vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen [naam 2] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden, gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en/of aan zijn mededaders hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, welk geweld en/of bedreiging met geweld hierin bestond(en) dat hij, verdachte, en/of zijn mededader(s)
- een prikkende en/of bijtende stof in de ogen en/of mond, althans het gezicht van die [naam 2] heeft gespoten;
2
hij op of omstreeks 14 januari 2019 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door hem voorgenomen misdrijf om met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening uit een woning aan de [adres] , weg te nemen een of meerdere goed(eren) van zijn gading, geheel of ten dele toebehorend aan [naam 3] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan hem, verdachte, en/of zijn mededader(s),
waarbij hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) zich de toegang tot voornoemde woning probeerde te verschaffen door braak en/of verbreking, immers heeft hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) (met een schroef en/of boormachine) de deur en/of het slot van voornoemde woning proberen open te breken, welke diefstal werd voorafgaan en/of vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen [naam 2] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden, gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en/of aan zijn mededaders hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, welk geweld en/of bedreiging met geweld hierin bestond(en) dat hij, verdachte, en/of zijn mededader(s)
- een prikkende en/of bijtende stof in de ogen en/of mond, althans het gezicht van die [naam 2] heeft gespoten, terwijl de uitvoering van dat misdrijf niet is voltooid;
3
hij op een of meer tijdstippen op of omstreeks 14 januari 2019 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, een busje pepperspray, zijnde een voorwerp bestemd voor het treffen van personen met (een) giftige en/of verstikkende en/of weerloosmakende en/of traanverwekkende stof(fen) van de categorie II, onder 6°, voorhanden heeft gehad.
De rechtbank leest het in onder 1 en 2 ten laste gelegde vermelde “ [adres 1] ” als “ [adres 2] ”, omdat van een kennelijke misslag sprake is. De verbetering van deze misslag schaadt verdachte niet in zijn verdediging.

3.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Standpunt van het Openbaar Ministerie
De aan verdachte ten laste gelegde feiten kunnen bewezen worden verklaard. Verdachte heeft een ongeloofwaardige verklaring afgelegd. Het staat vast dat verdachte één van de twee personen is geweest die de inbraak en de poging tot inbraak, gevolgd van geweld, hebben gepleegd. Bij zijn aanhouding was verdachte in het bezit van een busje pepperspray.
4.2.
Standpunt van de verdediging
Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij lopend op weg was om zijn bromfiets op te halen, die hij eerder op de [adres 2] had achtergelaten omdat die niet wilde starten. In de buurt van de [adres 2] werd hij door een man aangesproken die hem de weg vroeg naar het [adres 3] . Deze man had een paarse rugtas bij zich. Verdachte is een stukje met hem meegelopen om hem de weg te wijzen. De man gaf hem een busje en vroeg of verdachte dit even bij zich wilde houden. Verdachte dacht dat er spuitolie in het busje zat. Toen ze werden aangesproken door de politie gooide de man de rugtas weg en ging rennen. Ook verdachte ging rennen omdat hij bang was voor iets op te draaien wat hij niet had gedaan en omdat hij tot ongewenst vreemdeling is verklaard. Verdachte had een moersleutel bij zich omdat hij de bougie van zijn brommer wilde losdraaien om deze schoon te maken.
De raadsman heeft vrijspraak bepleit voor de feiten 1 en 2. Het is mogelijk dat het zo is gegaan als verdachte heeft verklaard. Op basis van de door de schilders gegeven signalementen kan verdachte in ieder geval niet de man zijn geweest die als eerste naar buiten is gegaan. Deze man had immers een baardje. Aangever [naam 2] heeft na het tonen van een foto van verdachte uitdrukkelijk verklaard dat dit niet de man is die als tweede naar beneden kwam en die hem met pepperspray in het gezicht heeft gespoten. Aldus staat vast dat verdachte niet één van de daders is geweest.
Op het spuitbusje dat bij verdachte is aangetroffen staat vermeld “cs-reizgas”. Kennelijk zat er in het busje traangas en niet pepperspray, zoals op de tenlastelegging staat vermeld. Ook voor feit 3 moet verdachte daarom worden vrijgesproken.
4.3.
Oordeel van de rechtbank
Feiten en omstandigheden
Uit de bewijsmiddelen blijkt dat twee mannen op 14 januari 2019 hebben ingebroken op het adres [adres 2] te Amsterdam en dat deze twee mannen eveneens hebben geprobeerd om in te breken in een aan datzelfde portiek gelegen woning op het adres [adres 2] . De twee daders werden in hun werkzaamheden gestoord door twee werklieden die met de lift naar boven kwamen en voor de betreffende woningen uitstapten. De daders kwamen uit nummer [nummer] naar buiten en zijn via de trap naar beneden gerend. Bij het verlaten van het trappenhuis heeft één van de daders een schilder ( [naam 2] ) die hem wilde tegenhouden met pepperspray in het gezicht gespoten. Deze dader kwam als tweede de trap af.
De vier mannen die in het trappenhuis aan het werk waren hebben een omschrijving proberen te geven van de daders. Zij hebben de daders maar kort gezien en hun beschrijvingen zijn summier. Het ging volgens de beschrijvingen om twee Noord-Afrikaans uitziende mannen met donkere kleding. De getuigen [naam getuigen 1] en [naam getuige 2] zeggen allebei dat ze halflange jassen aanhadden. De jas van de eerste man was iets langer dan die van de tweede man.
De man die als tweede de woning [nummer] uitkwam had op dat moment volgens getuige [naam getuigen 1] een grote zilverkleurige sleutel in zijn hand. Getuige [naam getuige 3] spreekt over een moersleutel, die één van de jongens in zijn hand had.
Kort na het gebeuren werd de politie in de omgeving van de woningen (op de kruising [straatnaam] / [straatnaam 1] aangesproken door een man die zei dat hij net twee mannen door de straat had zien rennen. De man wees deze twee mannen aan. De politie constateerde dat deze beide mannen een driekwart jas met bontkraag van het merk Canada Goose droegen. De politie reed achter de mannen aan en een paar straten verderop, in de [straatnaam 2] , werden ze gesommeerd om stil te blijven staan. Daarop renden de mannen terug in de richting van de [straatnaam 1] . Op dat gedeelte van de [straatnaam 2] is later een rugtas met daarin inbrekersgereedschap en de uit de woning van [naam 1] weggenomen goederen gevonden. Eén van de mannen, die verdachte blijkt te zijn, probeerde zich in de [straatnaam 3] te verstoppen achter een geparkeerde auto. Hij werd aangehouden. Hij had een busje pepperspray en een moersleutel bij zich. De andere man wist te ontkomen.
Alternatief scenario ongeloofwaardig
De rechtbank acht de verklaring van verdachte, zoals hiervoor weergegeven onder 4.2
ongeloofwaardig. Zo is niet goed voorstelbaar dat een dader van een inbraak die net op heterdaad is betrapt, vlak bij de betreffende woning aan een hem onbekende persoon op straat de weg vraagt en vervolgens met deze onbekende man rustig meeloopt. Eveneens is niet logisch dat deze dader aan deze hem onbekende persoon een busje met pepperspray geeft. Een getuige heeft twee mannen zien rennen en heeft daarop de politie gealarmeerd. Verdachte bleek één van deze mannen te zijn. Anders dan door de verdediging naar voren is gebracht, is het niet zo dat verdachte en de andere man pas voor het eerst zijn gaan rennen op het moment dat ze door de politie werden aangesproken. Kennelijk was er voor hen eerder ook al reden om er vandoor te gaan.
Nadat de politie hen had aangesproken zijn beide mannen opnieuw gaan rennen. De andere man heeft zich in het bijzijn van verdachte van de rugtas met de buit ontdaan. In plaats van afstand van deze dader te nemen, wat logisch zou zijn als hij alleen meeliep met een voor hem onbekend persoon om hem te weg te wijzen, probeerde verdachte aan de politie te ontkomen. Naast het eerder genoemde busje pepperspray had verdachte een moersleutel bij zich. Zijn bewering dat hij deze moersleutel bij zich had om zijn bromfiets te repareren heeft hij niet aannemelijk kunnen maken. De rechtbank beoordeelt het alternatieve scenario van verdachte als ongeloofwaardig en laat deze daarom buiten beschouwing.
Verklaring aangever [naam 2]
Aan aangever [naam 2] is een politiefoto getoond van verdachte. [naam 2] heeft na het zien van deze foto verklaard dat dit zeker niet NN2 (de tweede dader) is. Deze verklaring doet afbreuk aan het bewijs dat verdachte de persoon is geweest die [naam 2] met pepperspray in het gezicht heeft gespoten. De overige bewijsmiddelen zijn echter zo sterk, dat het naar het oordeel van de rechtbank niet anders kan zijn dan dat [naam 2] zich heeft vergist. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat verdachte ten tijde van het gebeuren anders gekleed was dan op de foto en mogelijk een pet droeg of een shawl voor zijn gezicht had. Bovendien heeft het gebeuren plaatsgevonden in een zeer kort tijdsbestek.
Bewezenverklaring feiten 1 en 2
Alle bewijsmiddelen in samenhang bezien maken dat de rechtbank bewezen acht dat verdachte samen met de ontkomen mededader, de inbraak gevolgd van geweld en de poging tot inbraak heeft gepleegd.
Bewezenverklaring feit 3
Verdachte had bij zijn aanhouding een spuitbusje voorhanden, waarin volgens het proces-verbaal van technisch onderzoek pepperspray zat. Verdachtes verklaring dat hij het busje van de toevallig passerende persoon heeft gekregen is onaannemelijk. Ook dit feit acht de rechtbank daarom bewezen.

5.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in de bijlage opgenomen bewijsmiddelen bewezen dat verdachte:
ten aanzien van het onder 1 tenlastegelegde:
op 14 januari 2019 te Amsterdam, tezamen en in vereniging met een ander, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening uit een woning aan de [adres 2] , heeft weggenomen,
- militaire knopen en
- een gouden slavenarmband en
- oorbellen en
- een ketting en
- een gouden horloge en
- het cilinderslot van het voorgenoemde perceel en het beslag van de deur van het voorgenoemde perceel en
- een tas en
- geldbedragen waaronder ongeveer 100 Franse francs en ongeveer 200 US dollar en enig geldbedrag aan euromunten,
toebehorend aan [naam 1]
waarbij hij, verdachte, en zijn mededader zich de toegang tot voornoemde woning hebben verschaft door braak, immers heeft hij, verdachte, en zijn mededader de deur en het slot van voornoemde woning opengebroken,
welke diefstal werd gevolgd van geweld tegen [naam 2] , gepleegd met het oogmerk om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en/of aan zijn mededader de vlucht mogelijk te maken, en het bezit van het gestolene te verzekeren,
welk geweld hierin bestond dat hij, verdachte, en/of zijn mededader een prikkende en bijtende stof in de ogen en mond van die [naam 2] hebben gespoten;
ten aanzien van het onder 2 tenlastegelegde:
op 14 januari 2019 te Amsterdam, tezamen en in vereniging met een ander, ter uitvoering van het door hem voorgenomen misdrijf om met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening uit een woning aan de [adres 2] , weg te nemen goederen van zijn gading, toebehorend aan [naam 3] ,
waarbij hij, verdachte, en zijn mededader zich de toegang tot voornoemde woning probeerden te verschaffen door braak, immers heeft hij, verdachte, en zijn mededader met een schroef het slot van voornoemde woning proberen open te breken;
ten aanzien van het onder 3 tenlastegelegde:
op 14 januari 2019 te Amsterdam een busje pepperspray, zijnde een voorwerp bestemd voor het treffen van personen met een verstikkende en/of weerloosmakende en/of traanverwekkende stof, van categorie II, onder 6°, voorhanden heeft gehad.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

6.Strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.Strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.Motivering van de straf en maatregelen

8.1.
Eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 8 maanden, met aftrek van voorarrest.
8.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich niet uitgelaten over een eventueel op te leggen straf.
8.3.
Oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft samen met een ander ingebroken in een woning. Daarbij hebben ze het slot van de deur vernield en deels het beslag van de deur verwijderd. Vervolgens hebben ze de gehele woning doorzocht en goederen van waarde in een rugtas gestopt en mee de woning uitgenomen. Verdachte en zijn mededader hebben eveneens geprobeerd om in te breken in de tegenover gelegen woning in hetzelfde portiek. Het slot van deze deur is daardoor beschadigd, maar ze zijn deze woning niet binnengegaan. In het trappenhuis heeft verdachte of zijn mededader vervolgens één van de daar aanwezige schilders die hem wilde tegenhouden met pepperspray in het gezicht gespoten.
Verdachte heeft door zijn gedrag schade en veel overlast veroorzaakt voor de bewoners en pijn en ongemak bij de gedupeerde schilder. Daarbij komt dat een woning bij uitstek een plek is waar men zich veilig moet kunnen voelen. Door zijn handelen heeft verdachte inbreuk gemaakt op het gevoel van veiligheid bij de bewoners. Bovendien zorgen woninginbraken voor gevoelens van angst, onrust en onveiligheid in de maatschappij.
Uit een Uittreksel Justitiële Documentatie van 20 februari 2019 blijkt dat verdachte eerder voor gekwalificeerde diefstallen is veroordeeld. Deze veroordelingen dateren echter van zo lang geleden dat deze in de huidige strafzaak geen rol meer spelen.
De ernst van de bewezenverklaarde feiten maakt dat de rechtbank een straf conform de eis van de officier van justitie passend en geboden acht.
Onttrekking aan het verkeer
Onder verdachte zijn de volgende voorwerpen in beslag genomen:
- tas, kleur: roze (5693307);
- schroevendraaier, merk: Skandia (5693309);
- schroevendraaier, merk: Wiha (5693310);
- gereedschap, merk: Master (5693311);
- schaar (5693312);
- slotentrekker (5693313);
- gereedschap, merk: Neo Tools (5693315);
- 11x schroef (5693316);
- slot (5693318);
- slot (5693319);
- gereedschap (5693276);
- handschoen (5693280).
Nu met behulp van deze voorwerpen het bewezengeachte is begaan en zij van zodanige aard zijn, dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet of het algemeen belang, worden deze voorwerpen onttrokken aan het verkeer.
Ten aanzien van de benadeelde partijen en de schadevergoedingsmaatregel
De benadeelde partij
[naam 1]vordert € 679,- aan materiële schade en
€ 120,- aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente.
De officier van justitie heeft gevorderd dat de vordering zal worden toegewezen, met de wettelijke rente en met toepassing van de schadevergoedingsmaatregel.
De raadsman heeft bepleit dat de vordering niet-ontvankelijkheid wordt verklaard met betrekking tot de gevorderde immateriële schade.
De rechtbank stelt vast dat aan de benadeelde partij door het onder 1 bewezenverklaarde rechtstreeks materiële schade is toegebracht. Aan de vordering zijn nota’s gehecht waaruit de hoogte van gevorderde materiële schade blijkt. De rechtbank zal daarom de gevorderde materiële toewijzen tot het gevorderde bedrag van
€ 679,-, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd.
In het belang van de benadeelde partij wordt, als extra waarborg voor betaling, de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht aan verdachte opgelegd.
Uit artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek volgt dat in beginsel alleen recht op immateriële schadevergoeding bestaat bij lichamelijk letsel, aantasting in eer en goede naam en andere aantastingen in de persoon. De eerste twee categorieën zijn hier niet van toepassing. Voor de categorie ‘andere aantastingen in de persoon’ geldt dat van een vergoeding van de schade op deze grond pas sprake kan zijn als er geestelijk letsel van enige omvang is. Gevoelens van onveiligheid en wantrouwen, hoe vervelend ook, zijn daarvoor onvoldoende. Gedacht kan worden aan psychische gevolgen waarvoor behandeling geïndiceerd is en waarvan onderbouwing van een deskundige beschikbaar is. Een dergelijke onderbouwing ontbreekt in deze zaak. Dit houdt in dat een wettelijke grondslag voor de gevorderde immateriële schadevergoeding ontbreekt. Voor de gevorderde immateriële schadevergoeding zal de benadeelde partij daarom niet-ontvankelijk worden verklaard. De benadeelde partij kan zich daarvoor eventueel tot de civiele rechter wenden.
De benadeelde partij
[naam 3]vordert € 200,- aan materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente.
De officier van justitie heeft gevorderd dat de vordering zal worden toegewezen, met de wettelijke rente en met toepassing van de schadevergoedingsmaatregel.
De raadsman heeft niet-ontvankelijkheid van de vordering bepleit omdat de vordering niet met stukken is onderbouwd.
De rechtbank stelt vast dat aan de benadeelde partij door het onder 2 bewezenverklaarde rechtstreeks materiële schade is toegebracht. Uit het dossier blijkt dat de cilinder van het voordeurslot is vernield. De gevorderde schade ziet op het vervangen van de cilinder. Bij de vordering bevindt zich geen bonnetje of schaderapport waaruit de hoogte van het schadebedrag blijkt. De rechtbank zal de schade evenwel naar billijkheid vaststellen op
€ 100,-, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd.
Voor het resterende deel van de gevorderde schadevergoeding zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk worden verklaard. De benadeelde partij kan zich daarvoor eventueel tot de civiele rechter wenden.
In het belang van de benadeelde partij wordt, als extra waarborg voor betaling, de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht aan verdachte opgelegd.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf en maatregelen zijn gegrond op de artikelen 36b, 36c, 36f, 45, 57, 311 en 312 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie.

10.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezenverklaarde levert op:
ten aanzien van het onder 1 bewezenverklaarde:
Diefstal, gevolgd van geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf of andere deelnemers aan het misdrijf de vlucht mogelijk te maken en het bezit van het gestolene te verzekeren, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen en terwijl de schuldige zich de toegang tot de plaats van misdrijf heeft verschaft door middel van braak;
ten aanzien van het onder 2 bewezenverklaarde:
poging tot diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak;
ten aanzien van het onder 3 bewezenverklaarde:
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[naam verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvan
8 (acht) maanden.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Verklaart onttrokken aan het verkeer:
- tas, kleur: roze (5693307);
- schroevendraaier, merk: Skandia (5693309);
- schroevendraaier, merk: Wiha (5693310);
- gereedschap, merk: Master (5693311);
- schaar (5693312);
- slotentrekker (5693313);
- gereedschap, merk: Neo Tools (5693315);
- 11x schroef (5693316);
- slot (5693318);
- slot (5693319);
- gereedschap (5693276);
- handschoen (5693280).
Wijst de vordering van
[naam 1]toe tot
€ 679,-(zeshonderd negenenzeventig euro) (materiële schade), te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (14 januari 2019) tot aan de dag van de algehele voldoening. Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [naam 1] . Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in haar vordering is.
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [naam 1] € 679,- (zeshonderd negenenzeventig euro) aan de Staat te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (14 januari 2019) tot aan de dag van de algehele voldoening. Bij gebreke van betaling en verhaal wordt deze betalingsverplichting door hechtenis van 1 (één) dag vervangen. De toepassing van die hechtenis heft de hiervoor opgelegde verplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van de genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Wijst de vordering van
[naam 3]toe tot
€ 100,-(honderd euro) (materiële schade), te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (14 januari 2019) tot aan de dag van de algehele voldoening. Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [naam 3] . Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil. Bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in haar vordering is.
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [naam 3] , € 100,- (honderd euro) aan de Staat te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (14 januari 2019) tot aan de dag van de algehele voldoening. Bij gebreke van betaling en verhaal wordt deze betalingsverplichting door hechtenis van 1 (één) dag vervangen. De toepassing van die hechtenis heft de hiervoor opgelegde verplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van de genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. J. Knol, voorzitter,
mrs. E.G.C. Groenendaal en J.M. Hoogveld, rechters,
in tegenwoordigheid van B. de Hoogh, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 10 april 2019.
De jongste rechter is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
[...]

1.[...]

[...]

2.[...]

[...]

3.[...]

[...]

4.[...]

[...]

5.[...]

[...]

6.[...]

[...]

7.[...]

[...]

8.[...]

[...]

9.[...]

[...]

10.[...]

[...]

.