8. Inmiddels zijn nieuwe aanvragen voor verlenging van de omgevingsvergunning en de exploitatievergunning ingediend.
9. De belangrijkste beroepsgrond van [naam verzoeker 1] ziet op het geluid dat door [bedrijf 1] geproduceerd wordt en de gevolgen voor de leefbaarheid en de woonomgeving.
[bedrijf 1] heeft toestemming verleend om het op haar verzoek voor die verlenging door [de persoon 1] opgemaakte akoestische rapport in afschrift aan [naam verzoeker 1] te zenden.
[naam verzoeker 1] heeft in reactie daarop een akoestisch rapport van [de persoon 2] overgelegd.
10. Volgens [naam verzoeker 1] en de door haar ingeschakelde deskundige [de persoon 2] , neemt verweerder het geluidsprobleem niet serieus en ligt de geluidsproblematiek totaal anders dan verweerder en vergunninghouder stellen.
Op zitting is gebleken dat de visie van de door de vergunninghouder ingeschakelde deskundige [de persoon 1] hier haaks op staat.
De voorzieningenrechter ziet zich dan ook geconfronteerd met tegengestelde visies van ingeschakelde deskundigen. Daarop kan niet zonder meer een oordeel worden gebaseerd.
11. Daar komt nog het volgende bij. Het rapport van [de persoon 1] is niet opgesteld in het kader van de aanvraag om verlenging van de exploitatievergunning, maar om verlenging van de omgevingsvergunning. Het rapport van [de persoon 2] , dat is opgesteld naar aanleiding van het rapport van [de persoon 1] , ziet daarmee ook niet (primair) op de exploitatievergunning.
In zoverre kunnen deze rapporten in deze procedure inhoudelijk niet bijdragen aan de oordeelsvorming door de voorzieningenrechter.
12. Voor zover het rapport van [de persoon 2] , naast een reactie op het rapport van [de persoon 1] inzake de omgevingsvergunning, tevens ziet op een geluidsproblematiek die relevant is voor de verlenging van de exploitatievergunning, is het een eerste rapport op dat punt.
Omdat het rapport pas op 2 april 2019 is overgelegd, hadden vergunninghouder en/of verweerder dan ook geen reële mogelijkheid meer om daarop in deze procedure nog met een tegenrapport te reageren specifiek met betrekking tot de exploitatievergunning.
13. Dat betekent dat het rapport van [de persoon 2] niet kan bijdragen aan het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter in de voorlopige voorzieningsprocedure.
Datzelfde geldt voor een door de voorzieningenrechter met toepassing van artikel 8:86 van de Awb te geven oordeel in de bodemprocedure.
14. De vraag dient zich dan nog wel aan of de voorzieningenrechter vergunninghouder in de bodemprocedure alsnog in de gelegenheid zou moeten stellen om te komen met een reactie op het rapport van [de persoon 2] voor zover dat (ook) ziet op de exploitatievergunning, en vervolgens verweerder de kans zou moeten bieden daarnaar zelf nader onderzoek te doen met behulp van eigen akoestische deskundigen.
De voorzieningenrechter ziet daarin echter geen reden om thans van toepassing van artikel 8:86 van de Awb af te zien. De meerwaarde van een verder onderzoekstraject in de bodemprocedure zou feitelijk immers ongeveer nihil zijn, omdat de vergunningstermijn bijna is afgelopen en inmiddels gewerkt wordt aan nieuwe vergunningverlening. De gemachtigde van verweerder heeft zich bovendien ter zitting ook ontvankelijk getoond voor de suggestie om die beide (binnen het bereik van de gemeente gelegen) vergunningstrajecten samen te voegen, zodat een integrale beoordeling van de geluidsproblematiek mogelijk is, en ook het Activiteitenbesluit en het wandelpad langs de [gracht] aan de orde kunnen komen.
De voorzieningenrechter gaat er daarbij wel van uit dat de gemeente de besluitvorming op die aanvragen tijdig zal kunnen afwikkelen, nu de aanvragen vroeg zijn gedaan en het gaat om het al dan niet verlengen van reeds bestaande vergunningen.
15. [naam verzoeker 1] voert verder aan dat de gemeente op verschillende manieren met zaken omgaat, met de nieuwe appartementen op [adres 3] bijvoorbeeld. De gemeente moet consequent en consistent zijn in haar handelen, maar dat doet zij niet.
De gemachtigde van verweerder heeft aangevoerd dat de bouw van de appartementen op [adres 3] zal worden beoordeeld aan de hand van de toepasselijke regelgeving.
16. De voorzieningenrechter wijst erop dat elke situatie op zich beoordeeld moet worden aan de hand van de voor die situatie geldende wet- en regelgeving. Dat kan op het eerste gezicht tot ongerijmdheden leiden, maar dat is op zich onvoldoende om te oordelen dat sprake is van inconsequent en inconsistent handelen. Dat sprake is van gelijke gevallen, is niet gebleken, en ook niet aannemelijk waar het op [adres 3] gaat om nieuwbouw van appartementen (en niet om een terras of om bestaande bouw, zoals bij de woning van [naam verzoeker 1] ). Los daarvan heeft deze procedure geen betrekking op een voor [adres 3] aangevochten vergunning, maar op een exploitatievergunning voor [bedrijf 1] .
17. [naam verzoeker 1] heeft op de zitting in het kader van het woon- en leefklimaat gedurende de nacht verwezen naar de onder 3 aangehaalde uitspraak van de Afdeling. Die (ook door verweerder aangehaalde) uitspraak bevat echter niet de overwegingen waar [naam verzoeker 1] naar verwijst. Het beroep op die uitspraak kan [naam verzoeker 1] dan ook niet baten.
18. De stellingen van [naam verzoeker 1] ten slotte over de procedure in de nieuwe verlengingsaanvraag, de nieuwe richtlijnen van de Wereld Gezondheidsorganisatie waarmee het beleid van de gemeente in lijn gebracht moet worden en andere maatregelen voor de toekomst zijn voor onderhavige vergunning niet relevant.
Deze standpunten kunnen wel bij uitstek een plaats krijgen in het debat over de nieuwe verlengingsaanvragen.
19. Er is voldoende aanleiding om niet alleen op de verzoeken om een voorlopige voorziening, maar tevens om met toepassing van artikel 8:86 van de Awb op de beroepen te beslissen.
20. De voorzieningenrechter verklaart het beroep van [naam verzoeker 1] en [naam verzoeker 3] ongegrond. Omdat op het beroep is beslist, is er geen aanleiding voor het treffen van een voorlopige voorziening.
21. [naam verzoeker 1] heeft op de zitting een specificatie overgelegd van de kosten die zij in het kader van het verzoek en beroep heeft gemaakt. Omdat het verzoek wordt afgewezen en het beroep ongegrond is, is er geen aanleiding verweerder te veroordelen in die proceskosten.
22. Het beroep en verzoek om voorlopige voorziening van de overige verzoekers zijn niet-ontvankelijk.