ECLI:NL:RBAMS:2019:2599

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
26 maart 2019
Publicatiedatum
10 april 2019
Zaaknummer
13-669084-18
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging doodslag, zware mishandeling en afpersing met vuurwapen in Amsterdam

Op 26 maart 2019 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van poging doodslag, zware mishandeling en afpersing. De zaak kwam voort uit een incident op 24 september 2018, waarbij de verdachte met een vuurwapen op het gezicht van slachtoffer 1 schoot, wat leidde tot ernstige verwondingen. De rechtbank heeft het onderzoek ter terechtzitting op 12 maart 2019 gehouden, waarbij de officier van justitie, mr. A.M. Lobregt, de feiten als bewezen achtte. De verdediging, vertegenwoordigd door mr. B.J. Polman, pleitte voor vrijspraak, stellende dat de verklaringen van de getuigen onbetrouwbaar waren en dat er geen sprake was van opzet.

De rechtbank oordeelde dat de verdachte wel degelijk de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat het slachtoffer zou komen te overlijden door zijn handelen. De rechtbank sprak de verdachte vrij van de afpersing, omdat niet bewezen kon worden dat de verdachte met geweld de cocaïne van de slachtoffers heeft geëist. De rechtbank legde een gevangenisstraf van vijf jaar op, rekening houdend met de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn gepleegd. Daarnaast werd de verdachte veroordeeld tot schadevergoeding aan het slachtoffer voor de geleden schade, die op € 6.497,31 werd vastgesteld, te vermeerderen met wettelijke rente.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM
Afdeling Publiekrecht
Teams Strafrecht
Parketnummer: 13-669084-18
Datum uitspraak: 26 maart 2019
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[naam verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1971,
wonende op het adres [BRP-adres] , thans gedetineerd te: [detentieadres]

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 12 maart 2019.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. A.M. Lobregt, en van wat verdachte en zijn raadsman, mr. B.J. Polman, naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

2.1
Aan verdachte is – kort gezegd – ten laste gelegd dat hij zich heeft schuldig gemaakt aan
1. poging doodslag door [slachtoffer 1] met een vuurwapen in zijn gezicht te schieten, althans zware mishandeling op 24 september 2018 in Amsterdam;
2. afpersing van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] door hun met geweld en/of bedreiging met geweld middels een vuurwapen te dwingen tot afgifte van cocaïne op 24 september 2018 in Amsterdam;
3. bedreiging van verbalisanten [naam verbalisant 1] / [naam verbalisant 2] / [naam verbalisant 3] / [naam verbalisant 4] in de nacht van 24 op 25 september 2018 in Amsterdam.
2.2.
De tekst van de integrale tenlastelegging is opgenomen in een bijlage die aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.

3.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

4.1
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier acht de tenlastegelegde feiten bewezen gelet op de aangifte, het letsel, de verklaringen van aangever en getuige [slachtoffer 2] (hierna: [slachtoffer 2] ), en het proces-verbaal van verbalisanten over de aanhouding van verdachte. Zij heeft zich overeenkomstig het op schrift gestelde requisitoir op het standpunt gesteld dat verdachte de aanmerkelijke kans heeft aanvaard, dat het slachtoffer, door hem in het gezicht te schieten, zou komen te overlijden. Hij heeft zich daarmee schuldig gemaakt aan poging doodslag. Geen van de feiten en omstandigheden wijzen erop dat dit een ongeluk of een grap was. Omdat verdachte vervolgens erop aandringt, geeft [slachtoffer 2] verdachte de cocaïne van [slachtoffer 1] (hierna: [slachtoffer 1] ). Het opeisen van de cocaïne door middel van geweld is afpersing en hetgeen door verdachte is geroepen bij zijn aanhouding is bedreiging van de verbalisanten.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft overeenkomstig de op schrift gestelde pleitnota vrijspraak bepleit van de ten laste gelegde poging doodslag, althans zware mishandeling, en afpersing. Ten aanzien van het onder 1 tenlastegelegde kunnen de verklaringen van [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] niet tot het bewijs worden gebezigd, omdat deze volstrekt onbetrouwbaar zijn gelet op de gemoedstoestand van deze getuigen ten tijde van het incident. Voorts is geen sprake van (voorwaardelijk) opzet, aangezien uit de verklaring van verdachte is gebleken dat het een ongeluk betrof. Er is bovendien geen sprake van het aanvaarden van een aanmerkelijke kans. Wat betreft de tenlastegelegde afpersing is hiervan geen sprake, omdat verdachte geen (bedreiging van) geweld heeft gebruikt om de drugs te verkrijgen. Er is bovendien geen relatie tussen het verkrijgen van de drugs en het schieten in het gezicht. De verdediging refereert zich ten aanzien van de tenlastegelegde bedreigingen van de verbalisanten.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
Vrijspraak van het onder 2 tenlastegelegde
Uit de te bewijzen handelingen van verdachte, waaronder het aangewende geweld, kan onvoldoende worden afgeleid dat deze al dan niet mede zijn gepleegd met het doel om [slachtoffer 2] of [slachtoffer 1] te dwingen tot afgifte van cocaïne, zodat het voor afpersing benodigde oogmerk van wederrechtelijke bevoordeling ontbreekt. De rechtbank acht daarom niet bewezen hetgeen aan verdachte onder 2 is tenlastegelegd, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
4.3.2
Het oordeel over het onder 1 tenlastegelegde
Op 24 september 2018 heeft verdachte [slachtoffer 1] in diens woning in het gezicht geschoten met als gevolg dat [slachtoffer 1] ernstig is verwond. Het letsel bestond uit een schotverwonding aan het gezicht, een verbrijzeling van de onderkaak en een schampschot op het jukbeen.
Verdachte heeft verklaard, dat hij slechts een grapje wilde uithalen, dat hij niet wist dat het wapen was geladen en dat het wapen per ongeluk is afgegaan. Hij heeft verklaard [slachtoffer 1] niet willens en wetens te hebben beschoten. De sfeer zou aanvankelijk goed zijn geweest. Verdachte had met het pistool in zijn handen gespeeld door het rond te draaien en op enig moment is de cilinder eruit gevallen. Verdachte heeft verklaard, dat hij dacht dat er geen patronen meer inzaten. Verdachte raakte in paniek toen het wapen echt afging, nadat hij als grapje dichtbij het gezicht van [slachtoffer 1] de trekker had overgehaald.
[slachtoffer 2] heeft echter verklaard dat de gemoederen al flink waren opgelopen en dat de sfeer grimmig was vóórdat verdachte schoot. [slachtoffer 2] heeft verklaard dat verdachte een kogel uit de cilinder pakte en aan haar liet zien. Verdachte vroeg vervolgens aan haar: “Wil je het?”. Voorts stond verdachte op, richtte hij het wapen op [slachtoffer 1] en liep hij naar hem toe. Vervolgens zag [slachtoffer 2] bloed op de wang van [slachtoffer 1] .
[slachtoffer 1] kan zich niet alles meer herinneren van die avond. Zijn verklaring wijkt op onderdelen bovendien af van de verklaringen van verdachte en [slachtoffer 2] .
Voor beantwoording van de vraag, of verdachte willens en wetens (en dus met kwaad of vol opzet) heeft geschoten op [slachtoffer 1] of dat er, zoals verdachte verklaart, sprake was van een ‘foute grap’, moeten de verklaringen van de direct betrokkenen behoedzaam worden gebruikt, omdat zij alle drie onder invloed van alcohol en/of verdovende middelen waren. De rechtbank zal daarom die verklaringen alleen gebruiken voor zover zij uitdrukkelijk steun vinden in elkaar of in de overige, meer objectieve bewijsmiddelen die zich in het strafdossier bevinden.
De rechtbank kan op basis van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting vaststellen dat verdachte éénmaal van dichtbij heeft geschoten op het hoofd van [slachtoffer 1] , waarbij hij is geraakt in zijn gezicht en de kogel uiteindelijk in zijn hals terecht is gekomen en blijven steken. De rechtbank kan gelet op de op dit punt uiteenlopende lezingen van verdachte en [slachtoffer 2] niet reconstrueren wat de precieze aanleiding is geweest voor dit schietincident en of bijvoorbeeld de sfeeromslag al vóór of pas ná het schieten heeft plaatsgevonden. Dat maakt dat het door verdachte geschetste scenario, over de sfeer voorafgaand aan het schieten, op basis van het dossier niet valt uit te sluiten en dat daarvan in het voordele van verdachte zal worden uitgegaan. Dit betekent dat niet zal worden aangenomen dat sprake was van een vooropgesteld en weldoordacht plan van verdachte. Desalniettemin kunnen de volgende omstandigheden wel worden vastgesteld. Verdachte heeft onder invloed van zwaar bier, sterke drank en cocaïne patronen uit een vuurwapen gehaald en er weer ingedaan. Vervolgens heeft hij, zonder dit wapen te controleren, gericht op het hoofd van [slachtoffer 1] en op korte afstand de trekker overgehaald. De door hem afgevuurde kogel heeft het hoofd van [slachtoffer 1] ook geraakt. Uit deze omstandigheden kan de rechtbank niet afleiden dat verdachte de dood van [slachtoffer 1] heeft gewild. Wel is er sprake van voorwaardelijk opzet. Verdachte heeft door zo te handelen bewust de aanmerkelijke kans aanvaard, dat [slachtoffer 1] als gevolg van dit schot zou komen te overlijden.
4.3.3
Het oordeel over het onder 3 tenlastegelegde
Verdachte heeft niet ontkent dat hij de tenlastegelegde uitlatingen heeft gedaan. Deze uitlatingen leveren bedreiging op. De omstandigheid, dat verdachte ten tijde van twee van deze uitlatingen geboeid was, maakt niet dat deze uitingen niet tot redelijke vrees hebben kunnen leiden, mede omdat de verbalisanten ervan uitgingen dat verdachte vuurwapengevaarlijk was. De rechtbank is van oordeel dat alle onder 3 tenlastegelegde genoemde uitlatingen bedreiging opleveren.

5.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in
bijlage IIvervatte bewijsmiddelen bewezen dat verdachte,
1.
op 24 september 2018 te Amsterdam ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer 1] opzettelijk van het leven te beroven, een vuurwapen heeft gericht op die [slachtoffer 1] en vervolgens met dat vuurwapen vanaf korte afstand heeft geschoten in het gezicht van die [slachtoffer 1] , terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
3.
op de periode van 24 september 2018 tot en met 25 september 2018 te Amsterdam [naam verbalisant 1] en/of [naam verbalisant 2] en/of [naam verbalisant 3] en/of [naam verbalisant 4] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door die [naam verbalisant 1] en/of [naam verbalisant 2] en/of [naam verbalisant 3] en/of [naam verbalisant 4] dreigend
- de woorden toe te voegen "Kom maar, ik beuk jullie de trap af" en
- de woorden toe te voegen "Flikker op. Ik schiet jullie neer. Sukkeltjes" en
- te zeggen dat zij naar boven moesten komen zodat hij hen "in elkaar kan stampen" en "neer kon schieten" en
- de woorden toe te voegen "Kom maar met je kankerhondje. Ik schop jullie met hond en al naar beneden of ik schiet hem dood" en
- te zeggen dat hij hen "nog wel zou pakken" en
- te zeggen dat de "kankerlijers van de politie" van hem af moesten blijven
- de woorden toe te voegen "ik kom niet, als de hond naar boven komt dan schiet ik de hond dood en ik schiet jullie dood"
althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking toe te voegen.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

6.De strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.Motivering van de straffen en maatregelen

8.1.
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor de door haar bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van acht jaren, met aftrek van voorarrest.
Ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij heeft de officier van justitie verzocht de toekomstige reiskosten niet-ontvankelijk te verklaren en voor het overige toe te wijzen.
8.2.
Het strafmaatverweer van de verdediging
De verdediging heeft aangevoerd dat in geval van een bewezenverklaring met verschillende omstandigheden rekening dient te worden gehouden bij de strafoplegging. In geval van een bewezenverklaring van feit 1 en 2 verzoekt de verdediging de samenloopregeling toe te passen. Voorts dient rekening te worden gehouden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte, jurisprudentie en de oriëntatiepunten voor straftoemeting van de rechtbank. De verdediging vindt een gevangenisstraf voor de duur van drieënhalf jaar passend.
Ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij is verzocht om de gevorderde kosten van het eigen risico 2018 af te wijzen, omdat deze onvoldoende zijn onderbouwd en om het bedrag voor de immateriële schade te matigen.
8.3.
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging tot doodslag op [slachtoffer 1] door hem met een vuurwapen in het gezicht te schieten. Het slachtoffer heeft als gevolg daarvan ernstig letsel opgelopen. Dat verdachte het slachtoffer niet dodelijk heeft getroffen, is een klein wonder. Door zo te handelen heeft verdachte een ernstige inbreuk gemaakt op de lichamelijke en geestelijke integriteit van het slachtoffer. Voor het slachtoffer is het, zo blijkt uit zijn verklaring ter terechtzitting, onbegrijpelijk dat verdachte hem op deze manier met vuurwapengeweld heeft geconfronteerd. Voorts ondervindt hij, als gevolg van wat verdachte hem heeft aangedaan, tot op heden lichamelijke klachten. De afgeschoten kogel bevindt zich nog altijd in zijn lichaam en het verwijderen daarvan brengt grote risico’s met zich, zodat de artsen ervoor hebben gekozen de kogel vooralsnog te laten zitten. Ook die wetenschap is voor het slachtoffer belastend.
Daarnaast heeft verdachte bij zijn aanhouding verbalisanten bedreigd. Zijn agressieve gedrag heeft gevoelens van angst teweeg gebracht en de verbalisanten gehinderd bij hun werkzaamheden.
De rechtbank heeft acht geslagen op het Uittreksel Justitiële Documentatie van 25 januari 2019, waaruit blijkt dat verdachte in 2014 voor een geweldsdelict is veroordeeld.
De rechtbank heeft kennisgenomen van het Pro Justitia-rapport van 21 december 2018, opgesteld door C. Classens, psycholoog. Hieruit blijkt dat bij verdachte sprake is van een stoornis in het gebruik van cocaïne en een antisociale-persoonlijkheidsstoornis met narcistische trekken. Niet is gebleken dat er ten aanzien van de feiten sprake is van een doorwerking van deze stoornissen. De psycholoog acht verdachte volledig toerekeningsvatbaar. Geadviseerd wordt geen strafrechtelijk juridisch kader aan verdachte op te leggen. De rechtbank neemt deze conclusie over.
Het feit is dermate ernstig, dat in beginsel alleen een langdurige gevangenisstraf in aanmerking komt. Met betrekking tot de duur van de onvoorwaardelijke gevangenisstraf houdt de rechtbank rekening met de omstandigheden waaronder het incident zich heeft voorgedaan, dat uit deze gang van zaken niet volgt dat verdachte een vooropgezet plan heeft gehad om het slachtoffer om het leven te brengen, de gevolgen voor het slachtoffer, maar ook het kwalijke gedrag van verdachte tijdens zijn aanhouding.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel, dat aan verdachte een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van vijf jaren moet worden opgelegd, met aftrek van de periode die hij al in voorarrest heeft doorgebracht.
De rechtbank is van oordeel dat gelet op alle hiervoor genoemde omstandigheden aanleiding bestaat bij de straftoemeting af te wijken van wat de officier van justitie heeft gevorderd.
Ten aanzien van de benadeelde partij [slachtoffer 1]
[slachtoffer 1]heeft een vordering tot schadevergoeding ingediend, bestaande uit posten voor materiële en immateriële schade. Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 1 bewezen geachte feit rechtstreeks schade heeft geleden. Slechts de behandeling van een deel van deze vordering levert echter geen onevenredige belasting van het strafgeding op.
Omdat de vordering ten aanzien van het gevorderde bedrag van € 350,- (eigen risico 2018) is betwist en de benadeelde partij ten aanzien van deze kosten geen stukken heeft overgelegd, zal de rechtbank de benadeelde partij voor wat betreft dit deel van de vordering niet-ontvankelijk verklaren. De benadeelde partij kan dit onderdeel van de vordering desgewenst bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
De toekomstige reiskosten zijn nog geen geleden schade. Daarom wordt dat deel van de vordering afgewezen.
De rechtbank waardeert de rechtstreekse schade op € 6.497,31, bestaande uit materiële schade van € 497,31 (€ 112,31 reiskosten eerste aanleg en € 385,- eigen risico 2019) en immateriële schade, die de rechtbank schat op € 6.000,-. De vordering kan dan ook tot dat bedrag worden toegewezen, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade, 24 september 2018, tot aan de dag van de algehele voldoening.
Voorts zal verdachte worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken.
In het belang van [slachtoffer 1] wordt, als extra waarborg voor betaling aan hem, de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht aan verdachte opgelegd. Het aantal dagen vervangende hechtenis wordt in dat kader gematigd tot 30 vanwege de vermogenspositie van verdachte.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen 36f, 45, 57, 285 en 287 van het Wetboek van Strafrecht.
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.

10.Beslissing

Verklaart het onder 2 ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het onder 1 primair en 3 ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
Ten aanzien van feit 1:
poging tot doodslag
Ten aanzien van feit 3:
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht, meermalen gepleegd
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[naam verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van
5 (vijf) jaar.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Wijst de vordering van [slachtoffer 1] , wonende te Amsterdam, toe tot € 6.497,31 (zesduizend vierhonderd zevenennegentig euro en eenendertig cent), te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 24 september 2018 tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [slachtoffer 1] .
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door [slachtoffer 1] gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Verklaart [slachtoffer 1] voor de post Eigen Risico 2018 niet-ontvankelijk in zijn vordering.
Wijst de vordering van [slachtoffer 1] af voor de post toekomstige reiskosten.
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [slachtoffer 1] € 6.497,31 (zesduizend vierhonderd zevenennegentig euro en eenendertig cent) aan de Staat te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 24 september 2018 tot aan de dag van de algehele voldoening. Bij gebreke van betaling en verhaal wordt deze betalingsverplichting vervangen door hechtenis van 30 dagen. De toepassing van die hechtenis heft de hiervoor opgelegde verplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van de genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. M.R.J. van Wel, voorzitter,
mrs. L. Voetelink en J.P.W. Helmonds, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. L.M. Nieuwenhuijs, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 26 maart 2019.