8.3.Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging tot doodslag op [slachtoffer 1] door hem met een vuurwapen in het gezicht te schieten. Het slachtoffer heeft als gevolg daarvan ernstig letsel opgelopen. Dat verdachte het slachtoffer niet dodelijk heeft getroffen, is een klein wonder. Door zo te handelen heeft verdachte een ernstige inbreuk gemaakt op de lichamelijke en geestelijke integriteit van het slachtoffer. Voor het slachtoffer is het, zo blijkt uit zijn verklaring ter terechtzitting, onbegrijpelijk dat verdachte hem op deze manier met vuurwapengeweld heeft geconfronteerd. Voorts ondervindt hij, als gevolg van wat verdachte hem heeft aangedaan, tot op heden lichamelijke klachten. De afgeschoten kogel bevindt zich nog altijd in zijn lichaam en het verwijderen daarvan brengt grote risico’s met zich, zodat de artsen ervoor hebben gekozen de kogel vooralsnog te laten zitten. Ook die wetenschap is voor het slachtoffer belastend.
Daarnaast heeft verdachte bij zijn aanhouding verbalisanten bedreigd. Zijn agressieve gedrag heeft gevoelens van angst teweeg gebracht en de verbalisanten gehinderd bij hun werkzaamheden.
De rechtbank heeft acht geslagen op het Uittreksel Justitiële Documentatie van 25 januari 2019, waaruit blijkt dat verdachte in 2014 voor een geweldsdelict is veroordeeld.
De rechtbank heeft kennisgenomen van het Pro Justitia-rapport van 21 december 2018, opgesteld door C. Classens, psycholoog. Hieruit blijkt dat bij verdachte sprake is van een stoornis in het gebruik van cocaïne en een antisociale-persoonlijkheidsstoornis met narcistische trekken. Niet is gebleken dat er ten aanzien van de feiten sprake is van een doorwerking van deze stoornissen. De psycholoog acht verdachte volledig toerekeningsvatbaar. Geadviseerd wordt geen strafrechtelijk juridisch kader aan verdachte op te leggen. De rechtbank neemt deze conclusie over.
Het feit is dermate ernstig, dat in beginsel alleen een langdurige gevangenisstraf in aanmerking komt. Met betrekking tot de duur van de onvoorwaardelijke gevangenisstraf houdt de rechtbank rekening met de omstandigheden waaronder het incident zich heeft voorgedaan, dat uit deze gang van zaken niet volgt dat verdachte een vooropgezet plan heeft gehad om het slachtoffer om het leven te brengen, de gevolgen voor het slachtoffer, maar ook het kwalijke gedrag van verdachte tijdens zijn aanhouding.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel, dat aan verdachte een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van vijf jaren moet worden opgelegd, met aftrek van de periode die hij al in voorarrest heeft doorgebracht.
De rechtbank is van oordeel dat gelet op alle hiervoor genoemde omstandigheden aanleiding bestaat bij de straftoemeting af te wijken van wat de officier van justitie heeft gevorderd.
Ten aanzien van de benadeelde partij [slachtoffer 1]
[slachtoffer 1]heeft een vordering tot schadevergoeding ingediend, bestaande uit posten voor materiële en immateriële schade. Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 1 bewezen geachte feit rechtstreeks schade heeft geleden. Slechts de behandeling van een deel van deze vordering levert echter geen onevenredige belasting van het strafgeding op.
Omdat de vordering ten aanzien van het gevorderde bedrag van € 350,- (eigen risico 2018) is betwist en de benadeelde partij ten aanzien van deze kosten geen stukken heeft overgelegd, zal de rechtbank de benadeelde partij voor wat betreft dit deel van de vordering niet-ontvankelijk verklaren. De benadeelde partij kan dit onderdeel van de vordering desgewenst bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
De toekomstige reiskosten zijn nog geen geleden schade. Daarom wordt dat deel van de vordering afgewezen.
De rechtbank waardeert de rechtstreekse schade op € 6.497,31, bestaande uit materiële schade van € 497,31 (€ 112,31 reiskosten eerste aanleg en € 385,- eigen risico 2019) en immateriële schade, die de rechtbank schat op € 6.000,-. De vordering kan dan ook tot dat bedrag worden toegewezen, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade, 24 september 2018, tot aan de dag van de algehele voldoening.
Voorts zal verdachte worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken.
In het belang van [slachtoffer 1] wordt, als extra waarborg voor betaling aan hem, de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht aan verdachte opgelegd. Het aantal dagen vervangende hechtenis wordt in dat kader gematigd tot 30 vanwege de vermogenspositie van verdachte.