ECLI:NL:RBAMS:2019:2583

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
9 april 2019
Publicatiedatum
10 april 2019
Zaaknummer
13/654195-18 (A) en 13/701713-16 (B)
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Materieel strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van een man voor afpersing en wapenbezit met gevangenisstraf en voorwaarden

Op 9 april 2019 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een 22-jarige man, die onder andere werd beschuldigd van afpersing en wapenbezit. De rechtbank oordeelde dat de man op 23 december 2018, onder bedreiging van een vuurwapen, een slachtoffer had gedwongen om naar een geldautomaat te rijden en daar geld te pinnen. De man werd ook beschuldigd van mishandeling en het beledigen van politieagenten. Tijdens de zitting op 26 maart 2019 heeft de rechtbank de vordering van de officier van justitie, mr. K. Hara, gehoord, evenals de verdediging van de verdachte, vertegenwoordigd door mr. B. Molleman. De rechtbank achtte de feiten bewezen, mede op basis van de bekennende verklaring van de verdachte en het bewijs dat door de politie was verzameld. De rechtbank legde een gevangenisstraf op van 20 maanden, waarvan 8 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar en bijzondere voorwaarden, waaronder een meldplicht en deelname aan een gedragsinterventie. De rechtbank hield rekening met de ernst van de feiten en de impact op de slachtoffers, evenals met de overschrijding van de redelijke termijn voor de behandeling van de zaak. De uitspraak benadrukt de noodzaak van een strenge aanpak van geweldsdelicten en wapenbezit.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VERKORT VONNIS
Parketnummers: 13/654195-18 (A) en 13/701713-16 (B)
Datum uitspraak: 9 april 2019
Verkort vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1996,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
gedetineerd in het Huis van Bewaring “ [naam] ” te [plaats] .

1.Onderzoek ter terechtzitting

Dit verkort vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 26 maart 2019.
De rechtbank heeft de zaken, die bij afzonderlijke dagvaardingen onder de bovenvermelde parketnummers zijn aangebracht, gevoegd. Deze zaken worden hierna als respectievelijk zaak A en zaak B aangeduid.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. K. Hara, en van wat verdachte en zijn raadsvrouw, mr. B. Molleman, naar voren hebben gebracht.

2.Tenlasteleggingen

Aan verdachte is na wijziging op zitting – kort gezegd – ten laste gelegd dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan:
Zaak A
1. opzettelijke vrijheidsberoving van [slachtoffer] , op 23 december 2018 te Amsterdam;
2. afpersing van [slachtoffer] en/of diefstal met (bedreiging met) geweld, op 23 december 2018 te Amsterdam;
3. poging tot afpersing van [slachtoffer] , op 23 december 2018 te Amsterdam;
4. mishandeling van [slachtoffer] , op 23 december 2018 te Amsterdam;
5. handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie, op 23 december 2018 te Amsterdam;
6. het beledigen van politieagenten [naam 1] en [naam 2] , op 23 december 2018 te Amsterdam.
Zaak B
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie, op 17 april 2016 te Amsterdam.
De volledige tenlasteleggingen zijn opgenomen in bijlagen 1 en 2.

3.Waardering van het bewijs

3.1.
Standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van alle ten laste gelegde feiten.
3.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft vrijspraak bepleit van de onder 2 alternatief/cumulatief ten laste gelegde afpersing. Met betrekking tot de overige ten laste gelegde feiten heeft zij zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
3.3.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht, mede gelet op de bekennende verklaring van verdachte, bewezen wat onder zaak A en zaak B ten laste is gelegd. Gezien de standpunten van de officier van justitie en de raadsvrouw behoeft dit oordeel ten aanzien van zaak A geen nadere motivering. Verdachte heeft verklaard dat hij niets wist van het alarmpistool, dat op 17 april 2016 door de politie in zijn jaszak is gevonden (zaak B). De rechtbank acht dit niet aannemelijk. De beveiliger die verdachte aanvankelijk bij Club [naam club] heeft aangehouden, heeft tegen de politie verklaard dat hij iets zwaars voelde toen hij de jas van verdachte pakte. Verdachte had de jas net daarvoor nog vast, en moet zich bewust zijn geweest van het alarmpistool in zijn jaszak. De rechtbank acht dan ook bewezen dat hij het wapen voorhanden heeft gehad.
Partiële vrijspraak
Nu de telefoon niet aan verdachte is afgegeven, maar verdachte de telefoon heeft afgepakt, is de rechtbank, evenals de raadsvrouw, van oordeel dat het onder 2 ten laste gelegde geen afpersing oplevert.

4.Bewezenverklaring

De rechtbank acht bewezen dat verdachte:
Zaak A
1. op 23 december 2018 te Amsterdam opzettelijk [slachtoffer] wederrechtelijk van de vrijheid heeft beroofd en beroofd gehouden, immers heeft hij, verdachte, opzettelijk wederrechtelijk
- die [slachtoffer] een vuurwapen getoond en
- tegen die [slachtoffer] gezegd dat hij mee moest komen omdat hij, verdachte hem anders ging doodschieten en
- die [slachtoffer] heeft gedwongen om met hem, verdachte, naar een pinautomaat te lopen en
- vervolgens die [slachtoffer] gedwongen om in diens auto te stappen en met hem, verdachte naar een andere pinautomaat te rijden;
2. op 23 december 2018 te Amsterdam, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een telefoon, toebehorende aan [slachtoffer] , welke diefstal werd vergezeld met bedreiging met geweld tegen die [slachtoffer] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken, welke bedreiging met geweld hierin bestond dat verdachte opzettelijk dreigend een vuurwapen aan die [slachtoffer] heeft getoond;
3. op 23 december 2018 te Amsterdam op de openbare weg (Holendrechtplein) ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om met het oogmerk om zich wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en bedreiging met geweld [slachtoffer] te dwingen tot de afgifte van geld toebehorende aan die [slachtoffer]
- die [slachtoffer] een vuurwapen heeft getoond en
- tegen die [slachtoffer] heeft gezegd dat hij mee moest komen en
- tegen die [slachtoffer] heeft gezegd dat hij, verdachte hem anders ging doodschieten en
- die [slachtoffer] heeft gedwongen om met hem, verdachte, naar een pinautomaat te gaan en
- die [slachtoffer] met het vuurwapen op diens hoofd heeft geslagen,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
4. op 23 december 2018 te Amsterdam [slachtoffer] heeft mishandeld door voornoemde [slachtoffer] met een vuurwapen op het hoofd te slaan;
5. op 23 december 2018 te Amsterdam een vuurwapen van categorie III (te weten een pistool van het merk Crvena Zastava) voorhanden heeft gehad;
6. op 23 december 2018 te Amsterdam opzettelijk beledigend [naam 1] (aspirant van politie eenheid Amsterdam) en [naam 2] (hoofdagent van politie eenheid Amsterdam), gedurende de rechtmatige uitoefening van hun bediening, in hun tegenwoordigheid mondeling de woorden heeft toegevoegd "jullie zijn kankerflikkers, jullie zijn kankerhoeren, jullie zijn kankerhonden".
Zaak B
op 17 april 2016 te Amsterdam een wapen van categorie III, te weten een alarm/start pistool (merk Rohm, model RG3, kaliber 6mm) voorhanden heeft gehad.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

5.Bewijs

De rechtbank grondt haar beslissing dat verdachte het bewezen geachte heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat. Indien tegen dit verkort vonnis hoger beroep wordt ingesteld, worden de door de rechtbank gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het verkort vonnis. Deze aanvulling wordt dan aan het verkort vonnis gehecht.

6.Strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.Strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.Motivering van de straf

8.1.
Eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft bij requisitoir gevorderd dat verdachte ter zake van de door haar bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 24 maanden, met aftrek van voorarrest, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren en de door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden.
8.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft verzocht om het voorwaardelijke deel van de straf te vergroten.
8.3.
Oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals van een en ander ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan zeer ernstige feiten. Verdachte wilde dat [slachtoffer] een groot geldbedrag voor hem zou gaan pinnen. Om dat te bereiken heeft hij een vuurwapen op hem gericht, gezegd dat hij hem zou doodschieten als hij niet zou meewerken en hem gedwongen om naar een (andere) pinautomaat te rijden. Daarnaast heeft hij [slachtoffer] met het vuurwapen geslagen en zijn telefoon afgepakt.
Verdachte had het vuurwapen ongeveer een half uur lang op [slachtoffer] gericht en heeft een filmpje van het gebeuren op zijn
Instagramgeplaatst. De rechtbank rekent dat verdachte zwaar aan. Het mag als een feit van algemene bekendheid worden beschouwd dat slachtoffers van dergelijke feiten nog langdurig angstgevoelens en psychische klachten kunnen ondervinden. Bovendien brengen dergelijke misdrijven grote onrust teweeg in de samenleving en worden bestaande gevoelens van onveiligheid hierdoor versterkt.
Verdachte heeft verklaard dat hij door anderen tot het plegen van deze feiten werd gedwongen. De rechtbank acht verdachtes verhaal niet geheel ongeloofwaardig, maar kan, gelet op het ontbreken van details, niet vaststellen dat van een dwangsituatie daadwerkelijk sprake was in zodanige mate dat het zou afdoen aan de strafbaarheid verdachte of de strafwaardigheid van het feit.
Voorts heeft verdachte na aanhouding twee politieagenten beledigd en op 16 april 2016 een alarm/startpistool voorhanden gehad.
Bij het bepalen van de straf betrekt de rechtbank de afspraken zoals deze in de zogenoemde oriëntatiepunten straftoemeting van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht zijn gemaakt. Genoemde oriëntatiepunten dienen ter bevordering van de rechtseenheid in de strafoplegging.
Blijkens een de verdachte betreffend uittreksel Justitiële Documentatie van 4 maart 2019 is verdachte ook in 2016 voor het bezit van een wapen en/of munitie veroordeeld. Die eerdere veroordeling heeft hem er blijkbaar niet van weerhouden om opnieuw strafbare feiten te plegen.
De rechtbank heeft acht geslagen op het Pro Justitia rapport van 19 februari 2019, opgesteld door psycholoog S.L. Ladan. De feiten kunnen volledig aan verdachte worden toegerekend. Verdachte heeft geen ziekelijke stoornis en van een gebrekkige ontwikkeling is ook geen sprake. Verdachte heeft een goede band met zijn ouders. Hij volgt scholing en heeft werk. Ook heeft hij een vaste relatie. Hiervan is echter onbekend of zij een pro-sociale functie heeft. Verdachte functioneert deels op een laag cognitief niveau, echter niet dusdanig dat van een verstandelijke beperking gesproken kan worden. Verdachte lijkt wel enige moeite te hebben met het inschatten van de risico’s van zijn gedrag.
Daarnaast heeft de rechtbank acht geslagen op het reclasseringsadvies van 21 februari 2019, opgesteld door reclasseringswerker J.M. Bremer. Op basis van het delictverleden en het crimineel netwerk waar verdachte onderdeel van uitmaakt, is er een gemiddeld risico op recidive. Geadviseerd wordt om verdachte een (deels) voorwaardelijke straf met als bijzondere voorwaarden een meldplicht, een gedragsinterventie cognitieve vaardigheden, een locatieverbod (met elektronische controle), een locatiegebod (met elektronische controle) en het volgen van een opleiding, op te leggen.
De rechtbank volgt het advies van de reclassering, maar acht in verband met de duur van het onvoorwaardelijke gedeelte van de gevangenisstraf het locatieverbod niet en het locatiegebod slechts beperkt noodzakelijk.
Schending redelijke termijn (zaak B)
Iedere verdachte heeft recht om binnen een redelijke termijn te worden berecht. Als uitgangspunt geldt - in een geval waarin geen voorlopige hechtenis wordt toegepast - dat een strafzaak bij de rechtbank dient te zijn afgerond met een vonnis binnen 2 jaar nadat die redelijke termijn is aangevangen. Verdachte is op 17 april 2016 aangehouden en in verzekering gesteld. Dit vonnis is gewezen op 9 april 2019, iets minder dan 12 maanden buiten de gestelde termijn. Er zijn geen bijzondere omstandigheden die deze overschrijding rechtvaardigen. De rechtbank zal bij de strafoplegging rekening houden met de overschrijding van de redelijke termijn.
De rechtbank is van oordeel dat gelet op alle hiervoor genoemde omstandigheden aanleiding bestaat om bij de straftoemeting af te wijken van hetgeen door de officier van justitie is gevorderd.
Alles afwegende acht de rechtbank een gevangenisstraf van 20 maanden, met aftrek van voorarrest, waarvan 8 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren en met bijzondere voorwaarden, passend. Die straf zal de rechtbank daarom aan verdachte opleggen.

9.Beslag (zaak A)

Het inbeslaggenomen en niet teruggegeven voorwerp, te weten: een pistool (Zastava, 5682800), dient onttrokken te worden aan het verkeer en is daarvoor vatbaar, aangezien met behulp van dit voorwerp het onder 1, 2, 3, 4 en 5 bewezengeachte is begaan en dit voorwerp van zodanige aard is dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet.
Het inbeslaggenomen en niet teruggegeven voorwerp, te weten: een zaktelefoon (Apple, 5683078), dient aan verdachte te worden teruggegeven.

10.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 14d, 36b, 36c, 36d, 45, 57, 63, 266, 267, 282, 300, 312 en 317 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie.

11.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Zaak A
Verklaart de onder 2, eerste cumulatief/alternatief ten laste gelegde afpersing niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het onder 1, 2 (tweede cumulatief/alternatief), 3, 4, 5 en 6 ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Zaak B
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Zaak A
Het bewezen verklaarde levert op:
Ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde:
opzettelijk iemand wederrechtelijk van de vrijheid beroven;
Ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde:
diefstal, vergezeld van bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken;
Ten aanzien van het onder 3 ten laste gelegde:
poging tot afpersing;
Ten aanzien van het onder 4 ten laste gelegde:
mishandeling;
Ten aanzien van het onder 5 ten laste gelegde:
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III;
Ten aanzien van het onder 6 ten laste gelegde:
eenvoudige belediging, terwijl de belediging wordt aangedaan aan een ambtenaar gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening, meermalen gepleegd.
Zaak B
Het bewezen verklaarde levert op:
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van 20 maanden.
Beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Beveelt dat een gedeelte, groot 8 maanden, van deze gevangenisstraf niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij later anders wordt gelast.
Stelt daarbij een
proeftijd van 2 jaren vast.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast, indien de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet aan de volgende algemene voorwaarden houdt.
Stelt als algemene voorwaarden dat de veroordeelde:
1. zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
2. ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
3. medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen.
De tenuitvoerlegging kan ook worden gelast indien de veroordeelde gedurende de proeftijd de hierna vermelde bijzondere voorwaarden niet naleeft.
Stelt als bijzondere voorwaarden dat de veroordeelde:
1.
Meldplicht
zich meldt bij Reclassering Nederland op het adres [adres] . Veroordeelde blijft zich melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt om het reclasseringstoezicht uit te voeren. Veroordeelde werkt mee aan het toezicht en de begeleiding door de reclassering, zolang de reclassering dat nodig vindt. Hieronder valt ook het meewerken aan huisbezoeken en het raadplegen van referenten;
2.
Gedragsinterventie cognitieve vaardigheden
actief deelneemt aan de gedragsinterventie CoVa of een andere gedragsinterventie die gericht is op cognitieve vaardigheden. Veroordeelde houdt zich aan de afspraken en aanwijzingen van de trainer/begeleider;
3.
Locatiegebod
indien de reclassering dat noodzakelijk vindt, gedurende vastgestelde tijdstippen aanwezig is op het verblijfadres, met een maximumperiode van 4 maanden, of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. De reclassering stelt de precieze tijdstippen vast, in overleg met veroordeelde en mede afhankelijk van de dagbesteding. Veroordeelde werkt mee aan elektronische controle op dit locatiegebod. Het huidige verblijfadres is [verblijfadres] . Een ander adres voor het locatiegebod is alleen mogelijk als de reclassering daarvoor toestemming geeft;
4.
Volgen van een opleiding
zijn opleiding aan het ROC [naam ROC] (of een soortgelijke instelling) en stage hervat.
Beslag
Verklaart onttrokken aan het verkeer:
1. STK Pistool
ZASTAVA
5682800
Gelast de teruggave aan [verdachte] van:
3. 1.00 STK Zaktelefoon
APPLE
5683078
Dit vonnis is gewezen door
mr. F.W. Pieters, voorzitter,
mrs. O.P.M. Fruytier en E. Laanen, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. E.J.M. van der Hooft, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 9 april 2019.