ECLI:NL:RBAMS:2019:2564

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
28 maart 2019
Publicatiedatum
9 april 2019
Zaaknummer
13/703264-13
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aanwezigheid van softdrugs en harddrugs met vrijspraak voor witwassen en verwerping van verweer schending beginselen behoorlijke procesorde

In deze strafzaak, behandeld door de Rechtbank Amsterdam, is verdachte beschuldigd van het opzettelijk aanwezig hebben van 994 gram cocaïne en 398 gram hennep op 17 oktober 2013 in Amsterdam. De rechtbank heeft op 28 maart 2019 uitspraak gedaan na een onderzoek ter terechtzitting op 14 maart 2019. De officier van justitie, mr. F.R. Bons, vorderde een gevangenisstraf, terwijl de verdediging, vertegenwoordigd door mr. D.C. Coppens, een niet-ontvankelijkheidsverweer voerde op basis van een vermeende schending van de beginselen van een behoorlijke procesorde. De rechtbank oordeelde dat het proces-verbaal van bevindingen niet volledig was, maar dat dit niet leidde tot niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie. De rechtbank achtte de verdachte schuldig aan het aanwezig hebben van de drugs, maar sprak hem vrij van het witwassen van een geldbedrag van € 16.900,-, omdat er onvoldoende bewijs was voor zijn betrokkenheid daarbij. De rechtbank legde een gevangenisstraf van drie maanden op, rekening houdend met de overschrijding van de redelijke termijn van de procedure.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummer: 13/703264-13 (Promis)
Datum uitspraak: 28 maart 2019
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren in [geboorteplaats] ( [land van herkomst] ) op [geboortedag] 1983,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
laatst opgegeven woon-of verblijfplaats: [adres] (Groot-Brittannië).

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 14 maart 2019.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. F.R. Bons, en van wat de gemachtigde raadsman, mr. D.C. Coppens, naar voren heeft gebracht.
De zaak tegen verdachte is gelijktijdig, maar niet gevoegd behandeld met de strafzaken tegen de medeverdachten [medeverdachte 1] (13/703262-13), [medeverdachte 2] (13/703263-13) en [medeverdachte 3] (13/703265-13).

2.Tenlastelegging

Verdachte wordt er – kort gezegd – van beschuldigd dat hij:
Feit 1
op 17 oktober 2013 in Amsterdam met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk heeft afgeleverd en/of overgedragen en/of vervoerd, in elk geval opzettelijk 994 gram cocaïne aanwezig heeft gehad;
Feit 2
op 17 oktober 2013 in Amsterdam met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk heeft afgeleverd en/of overgedragen en/of vervoerd, in elk geval opzettelijk 398 gram hennep aanwezig heeft gehad; en
Feit 3
op 17 oktober 2013 in Amsterdam met een ander of anderen, althans alleen, zich schuldig heeft gemaakt aan het witwassen van een geldbedrag van € 16.900,-.
De tekst van de integrale tenlastelegging is opgenomen in
bijlage Idie aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.

3.Voorvragen

3.1
De dagvaarding is geldig en deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de tenlastegelegde feiten.
3.2
Het niet-ontvankelijkheidsverweer van de verdediging
De raadsman van verdachte stelt zich op het standpunt, onder verwijzing naar zijn pleitaantekeningen, dat het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in de vervolging van verdachte, omdat het Openbaar Ministerie in het vooronderzoek een ernstige schending van de beginselen van een behoorlijk procesorde heeft begaan, waardoor er geen sprake meer kan zijn van een eerlijke behandeling van de zaak van verdachte ingevolge artikel 6 Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (hierna: EVRM).
Uit het dossier blijkt dat verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] op 17 oktober 2013 verdachte observeerden. De verbalisanten zagen verdachte aankomen bij het café [café] tezamen met medeverdachte [medeverdachte 2] . Het koppel nam, volgens verbalisanten, plaats op het terras van het café en daarna namen zij plaats bij medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 3] . Vervolgens hebben de verbalisanten gezien dat een gele plastic tas werd vastgehouden door medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 3] en ontstond de vrees dat er een deal zou plaatsvinden. Verdachte en medeverdachte [medeverdachte 2] liepen weg met de gele tas, die later in de nabijheid van de plek van aanhouding werd aangetroffen. In die tas zaten verdovende middelen. Verbalisanten hebben niet gerelateerd dat verdachte en medeverdachte [medeverdachte 2] tussentijds iets anders gingen doen. Zowel verdachte als medeverdachte [medeverdachte 2] hebben verklaard dat ze niet op het terras hebben gezeten.
Beide verbalisanten zijn ook gehoord bij de rechter-commissaris en hebben hun verklaring daar volhard. Eén verbalisant heeft verklaard dat de overhandiging van de gele tas aan tafel op het terras heeft plaatsgevonden, terwijl de andere verbalisant bij de rechter-commissaris heeft verklaard, in strijd met het proces-verbaal van bevindingen, dat hij de gele tas niet heeft gezien, maar deze pas zag toen verdachte en medeverdachte [medeverdachte 2] wegliepen.
Ook andere bewijsmiddelen: de camerabeelden 1, pagina 134 van het dossier, en camerabeelden 2, pagina 172 van het dossier, bevestigen dat de toedracht zoals opgetekend in het proces-verbaal bevindingen opgemaakt door verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] niet juist kan zijn. Er is immers geen moment geweest waarop verdachte en medeverdachte [medeverdachte 2] tezamen aan een tafel op het terras hebben gezeten, of dat zij van tafel zijn gewisseld door plaats te nemen aan de tafel van medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 3] . Op grond van het voorgaande is het proces-verbaal van bevindingen aantoonbaar in strijd met de werkelijke toedracht.
De raadsman van verdachte sluit uit dat het een vergissing betreft of een verkeerde interpretatie en stelt dat, gelet op het voorgaande, er sprake is van een onherstelbaar vormverzuim in de zin van artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering, hetgeen niet-ontvankelijkverklaring van het Openbaar Ministerie tot gevolg dient te hebben.
3.3
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk is in de vervolging van verdachte.
In het dossier is op pagina’s 1 t/m 5 het proces-verbaal van bevindingen opgenomen van verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] , waaruit blijkt dat zij verdachte op 17 oktober 2013 hebben geobserveerd. Er zijn ook camerabeelden van 17 oktober 2013, die tijdens het onderzoek ter terechtzitting bekeken zijn. Door de camerapositie is op de beelden alleen de linkervoorzijde van het terras van het café [café] te zien en niet de rechterzijde. Gelet op de wijze waarop verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] gerelateerd hebben, is geen sprake van een strijd met de verbaliseerplicht. De camerabeelden sluiten immers niet uit dat hetgeen de verbalisanten hebben gerelateerd klopt. Dit levert daarom geen vormverzuim op.
3.4
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat het proces-verbaal van bevindingen van 18 oktober 2013, zoals opgemaakt door verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] , opgenomen op pagina’s 1 t/m 5 van het dossier, niet volledig is. Dat blijkt uit de camerabeelden van 17 oktober 2013 die tijdens het onderzoek ter terechtzitting zijn bekeken. Op de camerabeelden zijn handelingen waargenomen die niet zijn opgenomen in het proces-verbaal van bevindingen. Daarmee is nog niet gezegd dat het proces-verbaal van bevindingen onjuist is. Onduidelijkheden en onvolledigheden in de verslaglegging kunnen gevolgen hebben voor de bewijswaarde die de rechtbank aan die verslaglegging hecht, maar leiden niet zonder meer tot de niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie. De rechtbank is van oordeel dat er in deze zaak geen sprake is van een vormverzuim dat niet kan worden hersteld en waarmee de verdediging in haar belangen is geschaad.
De officier van justitie is derhalve ontvankelijk. Er zijn ten slotte geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het onder 1 en 2 ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard. Op de camerabeelden is te zien dat verdachte de gele Jumbo tas heeft gedragen, waarin de drugs zijn aangetroffen. Op de tas zijn ook dactyloscopische sporen van verdachte aangetroffen. De verdediging heeft geen aannemelijke verklaring gegeven voor het vingerspoor. Er is dan geen andere conclusie mogelijk dan dat verdachte een verband heeft met de aangetroffen drugs.
De officier van justitie heeft vrijspraak gevorderd voor het onder 3 ten laste gelegde. Er is onvoldoende wettig en overtuigend bewijs voor de betrokkenheid van verdachte bij het geldbedrag dat is aangetroffen bij medeverdachte [medeverdachte 2] .
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman van verdachte heeft zich, onder verwijzing naar zijn pleitaantekeningen, op het standpunt gesteld dat de tenlastegelegde feiten niet wettig en overtuigend bewezen kunnen worden verklaard. Uit de camerabeelden blijkt immers niet dat aan verdachte een gele plastic tas werd overhandigd en verdachte ontkent het ook. Verdachte verklaart dat hij een gele tas in zijn handen had toen hij het café [café] binnen kwam, maar het blijft onduidelijk wie de tas met inhoud bij zich had op het moment van het verlaten van het café. De camerabeelden die tijdens het onderzoek ter terechtzitting zijn bekeken verschaffen daar niet meer duidelijkheid over. Ook blijkt uit de bewijsmiddelen verder niet dat verdachte en medeverdachte [medeverdachte 2] samen hebben gewerkt gericht op het vervoeren of transporteren van verdovende middelen.
Wat betreft het onder 3 tenlastegelegde feit zijn er geen bewijsmiddelen die duiden op een link tussen verdachte en het aangetroffen geldbedrag bij medeverdachte [medeverdachte 2] .
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
Vrijspraak van het onder drie ten laste gelegde
De rechtbank is net als de officier van justitie en de verdediging van oordeel dat niet vastgesteld kan worden dat verdachte wetenschap had van de aanwezigheid van het aangetroffen geldbedrag bij medeverdachte [medeverdachte 2] .
Uit het dossier blijkt immers dat het geldbedrag niet zichtbaar was. Het is aangetroffen bij het scrotum van medeverdachte [medeverdachte 2] . Er is geen bewijs dat verdachte iets van dat geld wist. De rechtbank acht dan ook niet bewezen dat verdachte dit geldbedrag heeft witgewassen. De rechtbank zal verdachte dan ook vrijspreken van het onder 3 tenlastegelegde.
4.3.2
Het oordeel over het onder 1 en 2 ten laste gelegde
4.3.2.1 Feiten en omstandigheden
De rechtbank gaat op grond van het dossier en het verhandelde ter zitting uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Op 17 oktober 2013 zagen verbalisanten verdachte en medeverdachte [medeverdachte 2] op het terras van het café [café] . Vervolgens is gezien dat verdachte en medeverdachte [medeverdachte 2] van het terras wegliepen en dat verdachte de gele tas vasthield. Daarna renden beide verdachten weg, keken ze met gespannen gezichtsuitdrukking en keken ze continue schichtig om zich heen. Vervolgens zijn verdachte en medeverdachte [medeverdachte 2] door de politie staande gehouden en is de gele Jumbo tas op vijf meter afstand van de plek van aanhouding gevonden. In die tas zat een vuilniszak met daarin een gesealde stevige doorschijnende plastic zak met daarin gedroogde henneptoppen. Verdachte en medeverdachte [medeverdachte 2] zijn toen aangehouden.
In de gele Jumbo tas zat een stevige plastic zak met gedroogde henneptoppen. Er zat ook een hard pakket in de tas. Later bleek uit de drugsrapportage van [verbalisant 3] dat die tas een sealbag bevatte met daarin 398 gram gedroogde plantendelen van hennep en een plastic zak met 994 gram cocaïne. Verder is op de vuilniszak in de Jumbo tas een bruikbaar dactyloscopisch spoor aangetroffen dat van verdachte afkomstig is.
Tot slot zijn de camerabeelden ter zitting bekeken en is door de rechtbank op de beelden waargenomen dat verdachte en medeverdachte [medeverdachte 2] op 17 oktober 2013 het café [café] binnenlopen. Verdachte heeft dan een gele jumbo tas vast. Op de beelden is verdachte te herkennen aan zijn pet. Enige tijd later is op de beelden te zien dat verdachte en medeverdachte [medeverdachte 2] het café weer verlaten. Verdachte heeft op dat moment ook de gele Jumbo tas vast.
4.3.2.2 De beoordeling van de tenlastegelegde feiten
De rechtbank gaat ervan uit dat verdachte de gele Jumbo tas met daarin 994 gram cocaïne en 398 gram hennep bij zich heeft gedragen.
Op de beelden is te zien dat verdachte de gele Jumbo tas waarin de drugs zijn aangetroffen vasthield. Verdachte is op de beelden telkens te zien met medeverdachte [medeverdachte 2] . Ze kwamen samen het café in lopen en verlieten het café ook samen. Verder keken beiden schichtig om hun heen, hadden zij beiden een gespannen gezichtsuitdrukking en renden zij samen weg toen zij kennelijk hoogte kregen van de aanwezigheid van politie. Gelet op de waarde van de aanzienlijke hoeveelheid drugs en de risico’s die aan het transporteren daarvan zijn verbonden, schrijft de rechtbank de waargenomen spanning, de schichtigheid en het gezamenlijke wegrennen toe aan de wetenschap bij beide verdachten van het feit dat zij drugs vervoerden. Gelet op diezelfde risico’s is niet aannemelijk dat verdachte voor de gezelligheid met medeverdachte [medeverdachte 2] en deze tas vol drugs op pad was; kennelijk hadden zij een gezamenlijk plan en doel met dit gezamenlijk uitgevoerde transport. Hoewel niet volledig duidelijk is geworden wat zij precies bij [café] kwamen doen met een tas drugs, is ook ten aanzien van dit bezoek niet aannemelijk dat het geen enkele relatie had met de drugs die zij vervoerden, gelet op de eerder genoemde risico’s. Bij [café] is gezien dat beide verdachten contact maakten met andere personen en gesprekken voerden. Ook medeverdachte [medeverdachte 2] nam daaraan deel. Medeverdachte [medeverdachte 2] heeft zich bovendien op geen enkel moment van verdachte gedistantieerd. De rechtbank concludeert dat medeverdachte [medeverdachte 2] niet alleen wist dat er drugs in de tas van verdachte zaten, maar dat hij ook een zodanige rol had in het aanwezig hebben daarvan dat van ondergeschikt belang is wie van de twee verdachten de tas vasthield. Beide verdachten waren samen op pad met een hoeveelheid drugs en hadden daar met zijn tweeën de beschikkingsmacht over.
Gelet op het bovenstaande had verdachte wetenschap van de hennep en cocaïne en had hij de beschikkingsmacht hierover. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de verdachte zich dan ook schuldig gemaakt aan het aanwezig hebben van 994 gram cocaïne en 398 gram hennep op 17 oktober 2013. Nu medeverdachte [medeverdachte 2] kennelijk ook de wetenschap van en de beschikkingsmacht over de cocaïne en hennep had, wordt verdachte als medepleger beschouwd.

5.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in
bijlage IIvervatte bewijsmiddelen bewezen dat verdachte:
Feit 1
op 17 oktober 2013 te Amsterdam tezamen en in vereniging met een ander opzettelijk aanwezig heeft gehad, 994 gram, van een materiaal bevattende cocaïne.
Feit 2
op 17 oktober 2013 te Amsterdam tezamen en in vereniging met een ander opzettelijk aanwezig heeft gehad, een hoeveelheid van 398 gram hennep.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

6.De strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.Motivering van de straf

8.1.
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie houdt rekening met de richtlijnen van het Openbaar Ministerie die voor soortgelijke feiten een gevangenisstraf voor de duur van 7 tot 9 maanden voorschrijven, maar de officier van justitie heeft gelet op de overschrijding van de redelijke termijn, hetgeen tot strafkorting dient te leiden, gevorderd dat verdachte voor de door hem onder 1 en 2 bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van drie maanden, met aftrek van het voorarrest.
Voorts heeft de officier van justitie gerekwireerd tot teruggave van alle onder verdachte inbeslaggenomen goederen.
8.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman van verdachte heeft naar voren gebracht in het geval de rechtbank toch tot een bewezenverklaring komt, rekening te houden met het feit dat er sprake is van een onherstelbaar vormverzuim en een forse overschrijding van de redelijke termijn. De raadsman verzoekt, gelet op het voorgaande, in ieder geval geen straf, langer dan de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht, op te leggen.
De raadsman verzoekt alle inbeslaggenomen goederen aan verdachte terug te geven.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Ernst van de feiten
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het medeplegen van het aanwezig hebben van 994 gram cocaïne en het medeplegen van het aanwezig hebben van 398 gram hennep. Hierdoor heeft hij een bijdrage geleverd aan de verspreiding van hard- en softdrugs.
Overschrijding van de redelijke termijn
Als uitgangspunt geldt dat de behandeling van een zaak ter terechtzitting binnen twee jaar nadat de op zijn redelijkheid te beoordelen termijn is aangevangen met een eindvonnis moet zijn afgerond. In deze zaak is verdachte op 17 oktober 2013 in verzekering gesteld. Die dag geldt als de dag waarop voornoemde termijn is aangevangen, omdat verdachte daaraan de verwachting heeft mogen ontlenen dat tegen hem terzake van enig strafbaar feit strafvervolging zou worden ingesteld. Dit betekent dat het vonnis voor 17 oktober 2015 had moeten worden uitgesproken. In deze zaak zijn op 3 april 2014 de laatste onderzoekshandelingen verricht, want op die dag werden twee verbalisanten gehoord. Nadien is het onderzoek afgerond. Naar het oordeel van de rechtbank had de zaak in principe midden 2014 weer kunnen worden behandeld en tot een eindvonnis kunnen leiden.
De rechtbank komt tot de conclusie dat de redelijke termijn, zoals bedoeld in artikel 6 EVRM is overschreden met een periode van ruim vier jaar, wat niet te wijten is aan de ingewikkeldheid van de zaak of de invloed van de verdediging. Deze periode komt voor compensatie in de vorm van strafvermindering in aanmerking.
De straf
De rechtbank heeft acht geslagen op de oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (hierna: LOVS), maar ziet, gelet op de wijze waarop de feiten zijn gepleegd, tezamen met medeverdachte [medeverdachte 2] en gelet op het feit dat er zowel cocaïne als hennep bij verdachte is aangetroffen, aanleiding om in beginsel hoger dan de LOVS-oriëntatiepunten te straffen. In het onderhavige geval houdt de rechter echter rekening met een overschrijding van de redelijke termijn en aangezien deze overschrijding niet aan verdachte te wijten is, vindt de rechtbank een gevangenisstraf die gelijk is aan de duur van het voorarrest, te weten drie maanden, passend en geboden.

9.Het beslag

9.1
De beslaglijst
Onder verdachte zijn de volgende voorwerpen in beslag genomen:
Geld Euro €505,- (4626317)
1 STK Zaktelefoon Nokia Kl: blauw (4626443)
1 STK Zaktelefoon Nokia Kl: zwart (4626445)
1 STK Zaktelefoon Blackberry Kl: blauw/zwart (4626446)
9.2
De beslissing van de rechtbank
Teruggave aan verdachte
Alle inbeslaggenomen en niet teruggegeven voorwerpen, nummers 1 t/m 4, worden teruggegeven aan verdachte.

10.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 2, 3, 10 en 11 van de Opiumwet en de artikelen 47 en 57 van het Wetboek van Strafrecht.

11.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart het onder 3 ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
Feit 1
medeplegen van het opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod;
Feit 2
medeplegen van het opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder C van de Opiumwet gegeven verbod.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
De straf
Veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvan
3 (drie) maanden.
Beveeltdat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Het beslag
Gelast de
teruggaveaan
[verdachte]van:
1. Geld Euro €505,- (4626317)
2. 1 STK Zaktelefoon Nokia Kl: blauw (4626443)
3. 1 STK Zaktelefoon Nokia Kl: zwart (4626445)
4. 1 STK Zaktelefoon Blackberry Kl: blauw/zwart (4626446)
Heft op het - geschorste - bevel tot voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door
mr. R.A. Overbosch, voorzitter,
mrs. M.F. Ferdinandusse en L. Dolfing rechters,
in tegenwoordigheid van mr. C.T. St Rose, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 28 maart 2019.
Bijlage I [bijlage 1]
Bijlage II [bijlage 2]
[bijlage 2]
[bijlage 2]
[bijlage 2]
[bijlage 2]
[bijlage 2]
[bijlage 2]
[bijlage 2]
[bijlage 2]
[bijlage 2]
[bijlage 2]
[bijlage 2]
[bijlage 2]
[bijlage 2]
[bijlage 2]
[bijlage 2]
[bijlage 2]