6.3.Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft acht geslagen op het uittreksel justitiële documentatie van verdachte van 22 februari 2019. Hieruit blijkt dat verdachte eerder voor soortgelijke strafbare feiten is veroordeeld, hetgeen hem er niet van heeft weerhouden het onderhavige feit te plegen.
De rechtbank heeft acht geslagen op een reclasseringsadvies van 30 juli 2018 ten behoeve van de raadkamerzitting van 6 augustus 2018. Hieruit blijkt dat sprake is van een delictpatroon en dat verdachte behoort tot de Top 600 van Amsterdam. Zijn sociaal netwerk en gedrag/denkpatronen vormen criminogene factoren, maar verdachte lijkt een redelijk stabiele leefsituatie te hebben. Hij woont bij zijn moeder en is haar mantelzorger, waardoor hij een inkomen heeft. Sinds begin 2018 is hij beter bereikbaar voor de medewerkers van de Top600-aanpak. Het is nog wel van belang dat verdachte, naast de mantelzorg, een vaste dagbesteding krijgt. Een duidelijke structuur en een dagvullend programma is dan ook noodzakelijk. Sinds vier maanden heeft verdachte een nieuwe relatie, die een positief effect op hem lijkt te hebben. Zijn vriendin en (de zorg voor) zijn moeder vormen beschermende factoren. De reclassering acht een reclasseringstoezicht met een behandelverplichting bij De Waag geïndiceerd. De reclassering adviseert de voorlopige hechtenis te schorsen met als bijzondere voorwaarden een meldplicht, een behandelverplichting – ambulante behandeling, een contactverbod met medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] en de verplichte medewerking aan een traject gericht op dagbesteding in de vorm van opleiding en/of werk.
De rechtbank heeft ook acht geslagen op het (aanvullend) reclasseringsadvies van 20 september 2018. Hieruit blijkt dat het schorsingstoezicht positief verloopt en dat verdachte zich coöperatief opstelt en goed bereikbaar is. Verdachte is aangemeld bij FPK De Waag en staat op de wachtlijst voor een intakegesprek. Daarnaast is hij aangemeld bij de gemeente, afdeling Werk, Participatie en Inkomen (WPI). Hij zal hier begeleid gaan worden naar een leerwerktraject, waarvoor hij zich gemotiveerd toont. Zij zullen hem ook gaan ondersteunen om zijn rijbewijs te halen. Daarnaast staat hij in contact met de casusregisseur van de Top1000. Vanuit de politie zijn er geen meldingen dat verdachte zich in een negatief netwerk begeeft of dat hij met andere jongens van de Top1000 wordt gezien. Verdachte zet zich in om zijn leven een positieve wending te geven en daarmee een delictvrij bestaan op te bouwen. De reclassering acht het van belang dat zijn hulpverleningstraject niet wordt onderbroken en het is dan ook niet wenselijk dat aan verdachte een detentiestraf langer dan zijn voorarrest wordt opgelegd. De reclassering adviseert een deels voorwaardelijke straf op te leggen met als bijzondere voorwaarden een meldplicht, een behandelverplichting – ambulante behandeling en de verplichting tot medewerking van verdachte aan een traject gericht op dagbesteding in de vorm van opleiding en/of werk.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft zich, samen met zijn mededaders, schuldig gemaakt aan een poging tot diefstal. Dergelijke feiten zorgen niet alleen voor materiële schade bij de slachtoffers, ook worden hierdoor gevoelens van onrust gecreëerd in de maatschappij en de wijk waar het feit is gepleegd in het bijzonder. Ondanks het overvloedige bewijs blijft verdachte ontkennen iets met het feit te maken te hebben. Dit baart de rechtbank zorgen, mede gelet op het feit dat verdachte al vaker voor soortgelijke feiten is veroordeeld en hij van eerdere veroordelingen weinig lijkt te hebben geleerd. Desalniettemin lijkt verdachte recentelijk een positieve weg ingeslagen te zijn. De reclassering kan afspraken met hem maken en hij houdt zich aan de voorwaarden die de reclassering stelt in het kader van het hulpverleningstraject.
Uit de oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS) komt naar voren dat voor een diefstal van een motorfiets bij recidive als uitgangspunt geldt een gevangenisstraf van drie maanden. De rechtbank overweegt dat sprake is van een poging, wat strafverlagend werkt, maar ook van medeplegen, wat strafverhogend werkt. Al met al zal de rechtbank voor dit misdrijf bij het bepalen van de hoogte van de straf als uitgangspunt een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van drie maanden hanteren.
Met de reclassering is de rechtbank van oordeel dat het van belang is dat het hulpverleningstraject van verdachte niet wordt onderbroken. De rechtbank zal dan ook een deels voorwaardelijke gevangenisstraf opleggen, zoals door de officier van justitie is gevorderd met de bijzondere voorwaarden zoals deze door de reclassering zijn geadviseerd. Om recht te doen aan het uitgangspunt dat de rechtbank in deze zaak hanteert, zal aan verdachte ook nog een taakstraf voor de duur van zestig uur worden opgelegd.
De rechtbank is van oordeel dat gelet op alle hiervoor genoemde omstandigheden aanleiding bestaat bij de straftoemeting enigszins af te wijken van wat de officier van justitie heeft gevorderd.
Ten aanzien van de benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel
De benadeelde partij [benadeelde] vordert € 130,- aan materiële schadevergoeding en € 150,- aan immateriële schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente.
De vordering is betwist. De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering onduidelijk is en onvoldoende onderbouwd. De benadeelde partij moet dan ook niet-ontvankelijk worden verklaard in haar vordering.
Vast staat dat aan de benadeelde partij door het bewezenverklaarde rechtstreeks materiële schade is toegebracht. De rechtbank begroot deze op een bedrag van € 130,-, nu de benadeelde partij heeft aangegeven dit te hebben betaald voor het vervangende slot. De rechtbank concludeert dan ook dat de vordering tot materiële schadevergoeding tot een bedrag van in totaal € 130,- zal worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd.
De vordering zal voor overige worden afgewezen. De benadeelde partij heeft geen omstandigheden aangevoerd die maken dat sprake is van een situatie waarin ruimte zou zijn voor toewijzing van een (vordering tot) immateriële schadevergoeding.
Ten aanzien van de schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank zal de hierna te noemen schadevergoedingsmaatregel opleggen, aangezien verdachte jegens het slachtoffer [benadeelde] , naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het bewezen geachte feit is toegebracht. De rechtbank waardeert deze op een bedrag van € 130,- (honderddertig euro).