ECLI:NL:RBAMS:2019:2530

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
2 april 2019
Publicatiedatum
8 april 2019
Zaaknummer
13-741137-18
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen poging tot diefstal van een motorfiets met meerdere verdachten

Op 2 april 2019 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen drie verdachten die beschuldigd werden van het medeplegen van een poging tot diefstal van een motorfiets op 28 juni 2018 in Amsterdam. De rechtbank heeft het vonnis op tegenspraak gewezen na een zitting op 19 maart 2019, waarbij de officier van justitie, mr. A.J.M. Vreekamp, de vordering heeft gedaan. De verdachten zijn op heterdaad aangehouden, waarbij getuigenverklaringen en bewijsstukken zijn gepresenteerd. De rechtbank oordeelde dat de rol van de verdachten in de poging tot diefstal min of meer inwisselbaar was, wat leidde tot de conclusie dat er sprake was van medeplegen.

De rechtbank achtte het tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen, ondanks de verweren van de verdediging die stelden dat de verdachte niet de dader was. De rechtbank legde een gevangenisstraf op van 60 dagen, waarvan 20 voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden, en een taakstraf van 60 uur. De rechtbank overwoog dat de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder het was gepleegd, evenals het strafblad van de verdachte, van invloed waren op de strafmaat. De benadeelde partij werd ook in het gelijk gesteld voor materiële schadevergoeding van € 130,-, vermeerderd met wettelijke rente. De rechtbank heeft de vordering van de benadeelde partij voor immateriële schade afgewezen, omdat deze onvoldoende onderbouwd was.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummer: 13/741137-18 (Promis)
Datum uitspraak: 2 april 2019
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats 1] op [geboortedag] 1988,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres [BRP-adres] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 19 maart 2019.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. A.J.M. Vreekamp en van wat verdachte en zijn raadsman mr. G.J.M. Kruizinga naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is – kort gezegd – ten laste gelegd dat hij zich heeft schuldig gemaakt aan het medeplegen van een poging tot het stelen van een motorfiets op 28 juni 2018 in Amsterdam.
De tekst van de gehele tenlastelegging is opgenomen in bijlage I die aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.

3.Waardering van het bewijs

3.1
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie acht het tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen. Zij heeft gewezen op de aangifte en de getuigenverklaring van [getuige 1] (hierna: [getuige 1] ), alsmede op het feit dat, behalve de drie verdachten, niemand op straat aanwezig was. Bovendien hebben de verdachten ongeloofwaardige verklaringen afgelegd voor hun aanwezigheid op straat op dat tijdstip.
3.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte moet worden vrijgesproken. Op de bewijsmiddelen valt immers het nodige af te dingen. Zo heeft de aanhouding van verdachte buiten het gezichtsveld van [getuige 1] plaatsgevonden en zij heeft dan ook niet verklaard dat de personen die zijn aangehouden ook de daders waren. Ook voldoet verdachte niet volledig aan het opgegeven signalement, omdat dader 2, wat verdachte zou zijn geweest, een lichtere huidskleur had dan de andere daders, terwijl verdachte juist een donkerder huidskleur heeft. Ook bestaat onduidelijkheid over de aan- of afwezigheid van een capuchon. Subsidiair, mocht verdachte al betrokken zijn geweest, dan heeft [getuige 1] verklaard dat verdachte op de uitkijk stond, wat leidt tot medeplichtigheid en niet het tenlastegelegde medeplegen.
3.3
Het oordeel van de rechtbank
Anders dan de raadsman, en met de officier van justitie, acht de rechtbank het tenlastegelegde bewezen. Uit de getuigenverklaring van [getuige 1] blijkt het volgende. Op 28 juni 2018, tussen 3:30 en 4:00 uur ’s nachts, staan drie personen bij een motor. Twee personen dragen zwarte/grijze kleding en de derde persoon draagt iets blauws. Eén van de daders is bezig om met een oranje tang het slot van het achterwiel open te maken, waarna de andere twee daders tegen de motor duwen. De tang wordt even later in de bosjes gegooid.
Op het moment dat de politieagenten ter plaatse komen, zien zij verdachte, gekleed in een opvallend blauw vest, zijwaarts weglopen met zijn rug richting de woningen. Verdachte [medeverdachte 1] , geheel in het zwart gekleed, maakt, op het moment dat hij door een agent wordt gezien, een snoekduik in de bosjes en verdachte [medeverdachte 2] , met een grijs vest aan, wordt liggend onder een auto aangetroffen. Alle drie de verdachten worden hierop aangehouden en de verbalisanten merken op dat buiten deze drie verdachten niemand anders op straat aanwezig is. Op aanwijzen van [getuige 1] wordt vervolgens in de bosjes een betonschaar aangetroffen, waarbij de diensthond het teken geeft dat er verse menselijke lucht aan zit. Ten slotte blijkt het slot dat de eigenaar door het achterwiel van de motor had geplaatst verbroken, omdat een schakel in de ketting was doorgeknipt.
Ten aanzien van de door de raadsman gevoerde verweren overweegt de rechtbank dat [getuige 1] weliswaar niet constant zicht op de daders c.q. de aangehouden verdachten heeft gehouden, maar de politie krijgt de verdachten in beeld krijgt het moment dat [getuige 1] de daders uit het oog verliest. De verdachten voldoen ook aan het signalement en er is op dat moment niemand anders op straat. Bovendien proberen de verdachten, zodra de politie hen in beeld krijgt, te vluchten of zich te verstoppen.
Wat [getuige 1] bij de rechter-commissaris heeft verklaard over de huidskleur en de capuchons legt, afgezet tegen de andere onderzoeksbevindingen, onvoldoende gewicht in de schaal om enige twijfel op te wekken omtrent de bewezenverklaring.
Op grond van het voorgaande acht de rechtbank bewezen dat verdachten hebben geprobeerd de motor te stelen. Elke verdachte heeft aan de motor gezeten en hun rollen zijn min of meer inwisselbaar. Het verweer dat verdachte alleen op de uitkijk heeft gestaan ontbeert feitelijke grondslag. Er is dan ook sprake van medeplegen.

4.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in bijlage II vervatte bewijsmiddelen bewezen dat verdachte
op 28 juni 2018 te Amsterdam ter uitvoering van het door hem voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met anderen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening, weg te nemen een motor (merk/type: Yamaha Mt-07, gekentekend [kentekennummer] ) toebehorend aan [benadeelde] , en die weg te nemen motor onder hun bereik te brengen door middel van braak en/of verbreking, opzettelijk met zijn mededaders naar die motor is toegegaan, waarna hij, verdachte en/of zijn mededaders een slot van voornoemde motor hebben verbroken en aan voornoemde motor hebben getrokken en geduwd.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

5.De strafbaarheid van het feit en de strafbaarheid van verdachte

Het bewezenverklaarde feit is strafbaar. Ook kan verdachte worden verweten dat hij dit feit heeft gepleegd.

6.Motivering van de straffen en maatregelen

6.1.
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor het door haar bewezen geachte feit zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van zestig dagen, met aftrek van voorarrest, waarvan twintig voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren en als bijzondere voorwaarden een meldplicht, een behandelverplichting en medewerking aan het vinden van dagbesteding.
Daarnaast heeft de officier van justitie gevorderd dat aan verdachte wordt opgelegd een taakstraf van honderd uren, met bevel, voor het geval dat verdachte de taakstraf niet naar behoren verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast van vijftig dagen.
Ten slotte heeft de officier van justitie gevorderd dat de vordering van de benadeelde partij moet worden toegewezen tot een bedrag van € 158,95, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
6.2.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte op dit moment in een traject zit dat succesvol verloopt. Het is dan ook van belang dat dit traject niet wordt onderbroken. De raadsman verzoekt dan ook aan verdachte een deels voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen met de bijzondere voorwaarden zoals deze door de reclassering zijn geadviseerd. Een taakstraf heeft geen toegevoegde waarde.
6.3.
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft acht geslagen op het uittreksel justitiële documentatie van verdachte van 22 februari 2019. Hieruit blijkt dat verdachte eerder voor soortgelijke strafbare feiten is veroordeeld, hetgeen hem er niet van heeft weerhouden het onderhavige feit te plegen.
De rechtbank heeft acht geslagen op een reclasseringsadvies van 30 juli 2018 ten behoeve van de raadkamerzitting van 6 augustus 2018. Hieruit blijkt dat sprake is van een delictpatroon en dat verdachte behoort tot de Top 600 van Amsterdam. Zijn sociaal netwerk en gedrag/denkpatronen vormen criminogene factoren, maar verdachte lijkt een redelijk stabiele leefsituatie te hebben. Hij woont bij zijn moeder en is haar mantelzorger, waardoor hij een inkomen heeft. Sinds begin 2018 is hij beter bereikbaar voor de medewerkers van de Top600-aanpak. Het is nog wel van belang dat verdachte, naast de mantelzorg, een vaste dagbesteding krijgt. Een duidelijke structuur en een dagvullend programma is dan ook noodzakelijk. Sinds vier maanden heeft verdachte een nieuwe relatie, die een positief effect op hem lijkt te hebben. Zijn vriendin en (de zorg voor) zijn moeder vormen beschermende factoren. De reclassering acht een reclasseringstoezicht met een behandelverplichting bij De Waag geïndiceerd. De reclassering adviseert de voorlopige hechtenis te schorsen met als bijzondere voorwaarden een meldplicht, een behandelverplichting – ambulante behandeling, een contactverbod met medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] en de verplichte medewerking aan een traject gericht op dagbesteding in de vorm van opleiding en/of werk.
De rechtbank heeft ook acht geslagen op het (aanvullend) reclasseringsadvies van 20 september 2018. Hieruit blijkt dat het schorsingstoezicht positief verloopt en dat verdachte zich coöperatief opstelt en goed bereikbaar is. Verdachte is aangemeld bij FPK De Waag en staat op de wachtlijst voor een intakegesprek. Daarnaast is hij aangemeld bij de gemeente, afdeling Werk, Participatie en Inkomen (WPI). Hij zal hier begeleid gaan worden naar een leerwerktraject, waarvoor hij zich gemotiveerd toont. Zij zullen hem ook gaan ondersteunen om zijn rijbewijs te halen. Daarnaast staat hij in contact met de casusregisseur van de Top1000. Vanuit de politie zijn er geen meldingen dat verdachte zich in een negatief netwerk begeeft of dat hij met andere jongens van de Top1000 wordt gezien. Verdachte zet zich in om zijn leven een positieve wending te geven en daarmee een delictvrij bestaan op te bouwen. De reclassering acht het van belang dat zijn hulpverleningstraject niet wordt onderbroken en het is dan ook niet wenselijk dat aan verdachte een detentiestraf langer dan zijn voorarrest wordt opgelegd. De reclassering adviseert een deels voorwaardelijke straf op te leggen met als bijzondere voorwaarden een meldplicht, een behandelverplichting – ambulante behandeling en de verplichting tot medewerking van verdachte aan een traject gericht op dagbesteding in de vorm van opleiding en/of werk.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft zich, samen met zijn mededaders, schuldig gemaakt aan een poging tot diefstal. Dergelijke feiten zorgen niet alleen voor materiële schade bij de slachtoffers, ook worden hierdoor gevoelens van onrust gecreëerd in de maatschappij en de wijk waar het feit is gepleegd in het bijzonder. Ondanks het overvloedige bewijs blijft verdachte ontkennen iets met het feit te maken te hebben. Dit baart de rechtbank zorgen, mede gelet op het feit dat verdachte al vaker voor soortgelijke feiten is veroordeeld en hij van eerdere veroordelingen weinig lijkt te hebben geleerd. Desalniettemin lijkt verdachte recentelijk een positieve weg ingeslagen te zijn. De reclassering kan afspraken met hem maken en hij houdt zich aan de voorwaarden die de reclassering stelt in het kader van het hulpverleningstraject.
Uit de oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS) komt naar voren dat voor een diefstal van een motorfiets bij recidive als uitgangspunt geldt een gevangenisstraf van drie maanden. De rechtbank overweegt dat sprake is van een poging, wat strafverlagend werkt, maar ook van medeplegen, wat strafverhogend werkt. Al met al zal de rechtbank voor dit misdrijf bij het bepalen van de hoogte van de straf als uitgangspunt een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van drie maanden hanteren.
Met de reclassering is de rechtbank van oordeel dat het van belang is dat het hulpverleningstraject van verdachte niet wordt onderbroken. De rechtbank zal dan ook een deels voorwaardelijke gevangenisstraf opleggen, zoals door de officier van justitie is gevorderd met de bijzondere voorwaarden zoals deze door de reclassering zijn geadviseerd. Om recht te doen aan het uitgangspunt dat de rechtbank in deze zaak hanteert, zal aan verdachte ook nog een taakstraf voor de duur van zestig uur worden opgelegd.
De rechtbank is van oordeel dat gelet op alle hiervoor genoemde omstandigheden aanleiding bestaat bij de straftoemeting enigszins af te wijken van wat de officier van justitie heeft gevorderd.
Ten aanzien van de benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel
De benadeelde partij [benadeelde] vordert € 130,- aan materiële schadevergoeding en € 150,- aan immateriële schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente.
De vordering is betwist. De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering onduidelijk is en onvoldoende onderbouwd. De benadeelde partij moet dan ook niet-ontvankelijk worden verklaard in haar vordering.
Vast staat dat aan de benadeelde partij door het bewezenverklaarde rechtstreeks materiële schade is toegebracht. De rechtbank begroot deze op een bedrag van € 130,-, nu de benadeelde partij heeft aangegeven dit te hebben betaald voor het vervangende slot. De rechtbank concludeert dan ook dat de vordering tot materiële schadevergoeding tot een bedrag van in totaal € 130,- zal worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd.
De vordering zal voor overige worden afgewezen. De benadeelde partij heeft geen omstandigheden aangevoerd die maken dat sprake is van een situatie waarin ruimte zou zijn voor toewijzing van een (vordering tot) immateriële schadevergoeding.
Ten aanzien van de schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank zal de hierna te noemen schadevergoedingsmaatregel opleggen, aangezien verdachte jegens het slachtoffer [benadeelde] , naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het bewezen geachte feit is toegebracht. De rechtbank waardeert deze op een bedrag van € 130,- (honderddertig euro).

7.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen en maatregel zijn gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 36f, 45 en 311 van het Wetboek van Strafrecht.
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.

8.Beslissing

Verklaart bewezen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezenverklaarde levert op:
Medeplegen van een poging tot diefstal, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak en/of verbreking.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvan
60 (zestig) dagen.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Beveelt dat een gedeelte, groot
20 (twintig) dagen, van deze gevangenisstraf niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij later anders wordt gelast.
Stelt daarbij een
proeftijdvan
2 (twee) jarenvast.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast, indien de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet aan de volgende algemene voorwaarden houdt.
Stelt als algemene voorwaarden dat de veroordeelde
1. zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
2. ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt.
De tenuitvoerlegging kan ook worden gelast indien de veroordeelde gedurende de proeftijd de hierna vermelde bijzondere voorwaarden niet naleeft.
Stelt als bijzondere voorwaarden:
Meldplicht
Verdachte moet zich melden bij Reclassering Nederland, [adres reclassering] , zodra hij opgeroepen wordt voor een gesprek. Hierna moet verdachte zich blijven melden zo frequent en zolang de reclassering dit noodzakelijk acht. Daarbij moet verdachte zich houden aan de aanwijzingen die de reclassering hem geeft, voor zover die niet reeds opgenomen zijn in andere bijzondere voorwaarden.
Behandelverplichting – Ambulante behandeling
Verdachte wordt verplicht mee te werken aan diagnostiek en een daaruit voortvloeiende behandeling gericht op delictpreventie bij de FPK de Waag of een soortgelijke ambulante forensische zorg, zulks ter beoordeling van de reclassering, waarbij verdachte zich zal houden aan de aanwijzingen die hem in het kader van die behandeling door of namens de instelling/behandelaar zullen worden gegeven.
Andere voorwaarden het gedrag betreffende
Verdachte wordt verplicht om mee te werken aan een traject gericht op dagbesteding in de vorm van opleiding en/of werk, zolang de reclassering dit noodzakelijk acht.
Veroordeelt verdachte tot een
taakstrafbestaande uit het verrichten van onbetaalde arbeid van
60 (zestig) uren, met bevel, voor het geval dat de verdachte de taakstraf niet naar behoren heeft verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast van 30 (dertig) dagen.
Wijst toede vordering van [benadeelde] , wonende op het adres [adres benadeelde] , tot € 130,- (honderddertig euro), te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade tot aan de dag van de voldoening.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [benadeelde] voornoemd, behalve voor zover deze vordering al door of namens anderen is betaald.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Wijst de vordering voor het overige af.
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [benadeelde] € 130,- (honderddertig euro), te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade tot aan de dag van de voldoening, aan de Staat te betalen. Bij gebreke van betaling en verhaal wordt deze betalingsverplichting vervangen door hechtenis van 2 (twee) dagen. De toepassing van die hechtenis heft de hiervoor opgelegde verplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van de genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Heft ophet - geschorste - bevel tot voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door
mr. M.F. Ferdinandusse, voorzitter,
mrs. G.H. Marcus en L. Voetelink, rechters,
in tegenwoordigheid van mrs. J.B.P. Terwindt en S.D. van der Heiden, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 2 april 2019.