ECLI:NL:RBAMS:2019:2529

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
8 april 2019
Publicatiedatum
8 april 2019
Zaaknummer
13-741138-18
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen poging tot diefstal van een motorfiets in Amsterdam

Op 2 april 2019 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van medeplegen van een poging tot diefstal van een motorfiets op 28 juni 2018. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte samen met twee medeverdachten betrokken was bij de poging om een motorfiets te stelen. Tijdens de zitting op 19 maart 2019 heeft de officier van justitie, mr. A.J.M. Vreekamp, de vordering ingediend, terwijl de verdediging, vertegenwoordigd door mr. D.E. Wiersum, pleitte voor vrijspraak. De rechtbank heeft de getuigenverklaring van een getuige, [persoon 1], als bewijs gebruikt, die verklaarde dat hij drie personen bij de motorfiets had gezien, waarvan één bezig was met het openmaken van het slot. De rechtbank oordeelde dat de verklaringen van de verdachten ongeloofwaardig waren en dat er voldoende bewijs was voor de betrokkenheid van de verdachten bij de poging tot diefstal. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van twee maanden en heeft de vordering van de benadeelde partij, [persoon 2], tot schadevergoeding van €130,- toegewezen, vermeerderd met wettelijke rente. De rechtbank heeft ook de schadevergoedingsmaatregel opgelegd, aangezien de verdachte aansprakelijk is voor de schade die door het bewezen geachte feit is toegebracht.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummer: 13/741138-18 (Promis)
Datum uitspraak: 2 april 2019
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1993,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres [BRP-adres] ,
thans uit anderen hoofde gedetineerd in [penitentiaire inrichting] te [plaats] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 19 maart 2019.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. A.J.M. Vreekamp en van wat verdachte en zijn raadsman mr. D.E. Wiersum naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is – kort gezegd – ten laste gelegd dat hij zich heeft schuldig gemaakt aan het medeplegen van een poging tot het stelen van een motorfiets op 28 juni 2018 in Amsterdam.
De tekst van de gehele tenlastelegging is opgenomen in bijlage I die aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.

3.Waardering van het bewijs

3.1
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie acht het tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen. Zij heeft gewezen op de aangifte en de getuigenverklaring van [persoon 1] , alsmede op het feit dat, behalve de drie verdachten, niemand op straat aanwezig was. Bovendien hebben de verdachten ongeloofwaardige verklaringen afgelegd voor hun aanwezigheid op straat op dat tijdstip.
3.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte moet worden vrijgesproken. Op de bewijsmiddelen valt immers het nodige af te dingen. Zo ontbreekt een foto van de betonschaar in het dossier en kan niet worden vastgesteld hoe lang een menselijke geur daarop blijft ‘zitten’. Bovendien heeft de aanhouding van verdachte buiten het gezichtsveld van [persoon 1] plaatsgevonden en zij heeft dan ook niet verklaard dat de personen die zijn aangehouden ook de daders waren.
3.3
Het oordeel van de rechtbank
Anders dan de raadsman, en met de officier van justitie, acht de rechtbank het tenlastegelegde bewezen. Uit de getuigenverklaring van [persoon 1] blijkt het volgende. Op 28 juni 2018, tussen 3:30 en 4:00 uur ’s nachts, staan drie personen bij een motor. Twee personen dragen zwarte/grijze kleding en de derde persoon draagt iets blauws. Eén van de daders is bezig om met een oranje tang het slot van het achterwiel open te maken, waarna de andere twee daders tegen de motor duwen. De tang wordt even later in de bosjes gegooid.
Op het moment dat de politieagenten ter plaatse komen, zien zij verdachte [medeverdachte 1] , gekleed in een opvallend blauw vest, zijwaarts weglopen met zijn rug richting de woningen. Verdachte [verdachte] , geheel in het zwart gekleed, maakt, op het moment dat hij door een agent wordt gezien, een snoekduik in de bosjes en verdachte [medeverdachte 2] , met een grijs vest aan, wordt liggend onder een auto aangetroffen. Alle drie de verdachten worden hierop aangehouden en de verbalisanten merken op dat buiten deze drie verdachten niemand anders op straat aanwezig is. Op aanwijzen van [persoon 1] wordt vervolgens in de bosjes een betonschaar aangetroffen, waarbij de diensthond het teken geeft dat er verse menselijke lucht aan zit. Ten slotte blijkt het slot dat de eigenaar door het achterwiel van de motor had geplaatst verbroken, omdat een schakel in de ketting was doorgeknipt.
Ten aanzien van de door de raadsman gevoerde verweren overweegt de rechtbank dat [persoon 1] weliswaar niet constant zicht op de daders c.q. de aangehouden verdachten heeft gehouden, maar de politie krijgt de verdachten in beeld op het moment dat [persoon 1] de daders uit het oog verliest. De verdachten voldoen ook aan het signalement en er is op dat moment niemand anders op straat. Bovendien proberen de verdachten, zodra de politie hen in beeld krijgt, te vluchten of zich te verstoppen.
Dat onbekend zou zijn hoe lang menselijke lucht op een betonschaar blijft hangen doet niet ter zake. [persoon 1] heeft immers verklaard dat deze betonschaar door de daders is gebruikt en heeft de locatie waar deze is weggegooid aangewezen. Het verweer behoeft dan ook geen nadere bespreking.
Op grond van het voorgaande acht de rechtbank bewezen dat verdachten hebben geprobeerd de motor te stelen. Elke verdachte heeft aan de motor gezeten en hun rollen zijn min of meer inwisselbaar. Er is dan ook sprake van medeplegen.

4.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in bijlage II vervatte bewijsmiddelen bewezen dat verdachte
op 28 juni 2018 te Amsterdam ter uitvoering van het door hem voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met anderen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening, weg te nemen een motor (merk/type: Yamaha MT-07, gekentekend [kenteken] ) toebehorend aan [persoon 2] , en die weg te nemen motor onder hun bereik te brengen door middel van braak en/of verbreking, opzettelijk met zijn mededaders naar die motor is toegegaan, waarna hij, verdachte en/of zijn mededaders een slot van voornoemde motor hebben verbroken en aan voornoemde motor hebben getrokken en geduwd.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

5.De strafbaarheid van het feit en de strafbaarheid van verdachte

Het bewezenverklaarde feit is strafbaar. Ook kan verdachte worden verweten dat hij dit feit heeft gepleegd.

6.Motivering van de straffen en maatregelen

6.1.
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor het door haar bewezen geachte feit zal worden veroordeeld tot een taakstraf van 150 uren, met bevel, voor het geval dat verdachte de taakstraf niet naar behoren verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast van 75 dagen met aftrek naar de maatstaf van twee uren per dag die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht.
Ten slotte heeft de officier van justitie gevorderd dat de vordering van de benadeelde partij moet worden toegewezen tot een bedrag van € 158,95, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
6.2.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat aan verdachte geen straf of maatregel moet worden opgelegd. Hij is immers op 29 oktober 2018 veroordeeld tot een gevangenisstraf van vijf jaar en als de huidige strafzaak op dat moment gevoegd was behandeld, zou deze straf niet wezenlijk anders zijn geweest.
6.3.
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft kennis genomen van het uittreksel justitiële documentatie van verdachte van 1 maart 2019. Hieruit blijkt dat verdachte eerder voor soortgelijke strafbare feiten is veroordeeld, hetgeen hem er niet van heeft weerhouden onderhavige feit te plegen.
De rechtbank heeft acht geslagen op een reclasseringsadvies van 31 juli 2018 ten behoeve van de raadkamerzitting van 6 augustus 2018. Hieruit blijkt dat in het kader van een schorsing van de voorlopige hechtenis begin juni 2018 een reclasseringstoezicht werd opgestart. Verdachte is enkele malen uitgenodigd, waarna hij eenmaal is geweest. De reden dat hij niet vaker is verschenen zou zijn dat de uitnodigingen naar een verkeerd adres zouden zijn gestuurd, maar dat bleek niet het geval. Naar aanleiding van de onderhavige strafzaak werd de reclassering verzocht de mogelijkheden van een Elektronisch Toezicht (ET) te onderzoeken. Verdachte heeft hieraan echter niet willen meewerken en geen toestemming gegeven voor een huisbezoek. Verdachte heeft wel aangegeven dat hij reclasseringsbegeleiding wil, maar de reclassering is van mening dat een reclasseringstoezicht zonder ET onvoldoende structuur en controle geeft. Tevens heeft de reclassering vraagtekens ten aanzien van de trouwheid in het nakomen van afspraken.
Verder heeft de rechtbank acht geslagen op het reclasseringsadvies van 6 september 2018. Hieruit blijkt dat ten aanzien van het op 31 juli 2018 opgemaakte rapport weinig is veranderd. De reclassering zet nog steeds vraagtekens bij de begeleidbaarheid van verdachte en om deze reden worden geen bijzondere voorwaarden van een (deels) voorwaardelijke straf geadviseerd. De reclassering ziet, gelet op de ontkennende houding van verdachte, zijn weigering om mee te werken aan toepassing van elektronische controle en het patroon van niet nakomen van afspraken, geen mogelijkheden om door middel van een toezicht te werken aan recidivevermindering en gedragsverandering. De reclassering adviseert dan ook aan verdachte een onvoorwaardelijke straf op te leggen.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft zich, samen met zijn mededaders, schuldig gemaakt aan een poging tot diefstal. Dergelijke feiten zorgen niet alleen voor materiële schade bij de slachtoffers, ook worden hierdoor onrustgevoelens gecreëerd in de maatschappij. Ondanks het overvloedige bewijs blijft verdachte ontkennen iets met het feit te maken te hebben. Dit baart de rechtbank zorgen, mede gelet op het feit dat verdachte al vaker voor soortgelijke feiten is veroordeeld en hij van eerdere veroordelingen niets lijkt te hebben geleerd, wat doet vrezen voor de toekomst.
Uit de oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS) komt naar voren dat voor een diefstal van een motorfiets bij recidive als uitgangspunt geldt een gevangenisstraf van drie maanden. De rechtbank overweegt dat sprake is van een poging, wat strafverlagend werkt, maar ook van medeplegen, wat strafverhogend werkt. Al met al zal de rechtbank voor dit misdrijf bij het bepalen van de hoogte van de straf als uitgangspunt een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van drie maanden hanteren.
Verdachte heeft drie maanden in voorarrest doorgebracht en uit zijn strafblad blijkt bovendien dat hij, naar het zich laat aanzien, nog een aanzienlijke periode, mogelijk enkele jaren, gedetineerd zal blijven. De rechtbank ziet dan ook geen toegevoegde waarde in het opleggen van een straf die hij, na het uitzitten van voornoemde vrijheidsstraffen, nog ‘voelt’. Hierbij houdt de rechtbank ook nadrukkelijk rekening met artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht. Toepassing van dit artikel maakt overigens niet dat aan verdachte geen enkele straf of maatregel wordt opgelegd. Wel zal de rechtbank in strafmatigende zin afwijken van het te hanteren uitgangspunt, in die zin dat aan hem een gevangenisstraf voor de duur van twee maanden zal worden opgelegd.
De rechtbank is dan ook van oordeel dat gelet op alle hiervoor genoemde omstandigheden aanleiding bestaat bij de straftoemeting af te wijken van wat de officier van justitie heeft gevorderd.
Ten aanzien van de benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel
De benadeelde partij [persoon 2] vordert € 130,- aan materiële schadevergoeding en € 150,- aan immateriële schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente.
De vordering is betwist. De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering onduidelijk is en onvoldoende onderbouwd. De benadeelde partij moet dan ook niet-ontvankelijk worden verklaard in haar vordering. Subsidiair kan maximaal een bedrag van € 130,- worden toegewezen.
Vast staat dat aan de benadeelde partij door het bewezenverklaarde rechtstreeks materiële schade is toegebracht. De rechtbank begroot deze op een bedrag van € 130,-, nu de benadeelde partij heeft aangegeven dit te hebben betaald voor het vervangende slot. De rechtbank concludeert dan ook dat de vordering tot materiële schadevergoeding tot een bedrag van in totaal € 130,- zal worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd.
De vordering zal voor overige worden afgewezen. De benadeelde partij heeft geen omstandigheden aangevoerd die maken dat sprake is van een situatie waarin ruimte zou zijn voor toewijzing van een (vordering tot) immateriële schadevergoeding.
Ten aanzien van de schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank zal de hierna te noemen schadevergoedingsmaatregel opleggen, aangezien verdachte jegens het slachtoffer [persoon 2] , naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het bewezen geachte feit is toegebracht. De rechtbank waardeert deze op een bedrag van € 130,- (honderddertig euro).

7.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen en maatregel zijn gegrond op de artikelen 36f, 45, 63 en 311 van het Wetboek van Strafrecht.
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.

8.Beslissing

Verklaart bewezen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezenverklaarde levert op:
Medeplegen van een poging tot diefstal, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak en/of verbreking.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvan
2 (twee) maanden.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Wijst toede vordering van [persoon 2] , wonende op het adres [adres] , tot € 130,- (honderddertig euro), te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade tot aan de dag van de voldoening.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [persoon 2] voornoemd, behalve voor zover deze vordering al door of namens anderen is betaald.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Wijst de vordering voor het overige af.
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [persoon 2] € 130,- (honderddertig euro), te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade tot aan de dag van de voldoening, aan de Staat te betalen. Bij gebreke van betaling en verhaal wordt deze betalingsverplichting vervangen door hechtenis van 2 (twee) dagen. De toepassing van die hechtenis heft de hiervoor opgelegde verplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van de genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Heft ophet - geschorste - bevel tot voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door
mr. M.F. Ferdinandusse, voorzitter,
mrs. G.H. Marcus en L. Voetelink, rechters,
in tegenwoordigheid van mrs. J.B.P. Terwindt en S.D. van der Heiden, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 2 april 2019.
Bijlage I [bijlage 1]
Bijlage II [bijlage 2]
  • [bijlage 2]
  • [bijlage 2]
  • [bijlage 2]
  • [bijlage 2]
  • [bijlage 2]
  • [bijlage 2]
  • [bijlage 2]
  • [bijlage 2]
  • [bijlage 2]