ECLI:NL:RBAMS:2019:2502

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
1 april 2019
Publicatiedatum
5 april 2019
Zaaknummer
C/13/662644 / KG ZA 19-201 FB/MV
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis over de ontruiming van een gekraakt pand en de proportionaliteit van het huisrecht

In deze zaak, die op 1 april 2019 door de Rechtbank Amsterdam is behandeld, hebben eisers [Eiser 1] en [Eiser 2] een kort geding aangespannen tegen de Staat der Nederlanden. De eisers, die deel uitmaken van een groep krakers, vorderen een verbod op de ontruiming van een pand dat zij eind 2018 hebben gekraakt. De Staat heeft aangekondigd het pand te willen ontruimen op strafrechtelijke gronden, maar de eisers beroepen zich op hun huisrecht zoals vastgelegd in artikel 8 lid 1 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM). Tijdens de zitting op 18 maart 2019 hebben beide partijen hun standpunten toegelicht, waarbij de eisers aanvoeren dat het pand langdurig leeg heeft gestaan en dat de eigenaar geen concrete plannen heeft voor het gebruik ervan. De Staat daarentegen stelt dat het pand verhuurd is aan Hagatex en dat de kraak de eigenaar belemmert in zijn rechten.

De voorzieningenrechter heeft in zijn beoordeling vastgesteld dat kraken strafbaar is, maar dat de eisers in dit geval een huisrecht hebben dat bescherming verdient. De rechter heeft geconcludeerd dat de proportionaliteit van de ontruiming in dit geval niet kan worden gerechtvaardigd, gezien de lange geschiedenis van leegstand van het pand en het gebrek aan concrete plannen van de eigenaar. De rechter heeft daarom besloten dat de ontruiming niet kan plaatsvinden en heeft de Staat veroordeeld in de kosten van het geding. Dit vonnis benadrukt de noodzaak van een zorgvuldige afweging tussen het eigendomsrecht van de eigenaar en het huisrecht van de krakers.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling privaatrecht, voorzieningenrechter civiel
zaaknummer / rolnummer: C/13/662644 / KG ZA 19-201 FB/MV
Vonnis in kort geding van 1 april 2019
in de zaak van

1.[Eiser 1] ,

2.
[Eiser 2],
beiden wonende te [woonplaats] ,
eisers bij dagvaarding van 28 februari 2019,
advocaat mr. R.K. Uppal te Amsterdam,
tegen
de publiekrechtelijke rechtspersoon
DE STAAT DER NEDERLANDEN,
gevestigd te 's-Gravenhage,
gedaagde,
advocaat mr. M.L.A. Rijndorp te 's-Gravenhage.
Eisers zullen hierna ook [Eiser 1] en [Eiser 2] worden genoemd. Gedaagde zal hierna ook de Staat worden genoemd.

1.De procedure

Ter zitting van 18 maart 2019 hebben [Eiser 1] en [Eiser 2] gesteld en gevorderd overeenkomstig de in kopie aan dit vonnis gehechte dagvaarding. De Staat heeft verweer gevoerd met conclusie tot weigering van de gevraagde voorziening.
Beide partijen hebben producties en een pleitnota in het geding gebracht.
Ter zitting waren – voor zover van belang – aanwezig [Eiser 1] en [Eiser 2] met mr. Uppal en mr. Rijndorp.
Ook waren aanwezig [informant 1] (eigenaar van het pand [adres] ), zijn advocaat mr. J.L. Pit en [informant 2] , die als informant zijn gehoord.
Na verder debat hebben partijen verzocht vonnis te wijzen.

2.De feiten

2.1.
Eind 2018 is het pand aan het [adres] (hierna het pand) dat eigendom is van [informant 1] gekraakt. [Eiser 1] en [Eiser 2] maken deel uit van de groep krakers.
2.2.
Op 11 december 2018 heeft [informant 2] , directeur van Hagatex B.V. (hierna Hagatex), aangifte gedaan van de kraak bij de politie. Volgens het proces-verbaal van aangifte is Hagatex huurder van het pand.
2.3.
Op 21 februari 2019 heeft de officier van justitie het voornemen tot ontruiming van het pand aangekondigd. De ontruiming zal, aldus de aankondigingsbrief, plaatsvinden binnen acht weken na uitreiking van die brief, derhalve vóór 19 april 2019.

3.Het geschil

3.1.
[Eiser 1] en [Eiser 2] vorderen – kort gezegd – de Staat, en daarmee ook de officier van justitie, te verbieden op strafrechtelijke gronden tot ontruiming van het pand over te gaan, op straffe van een dwangsom van € 10.000,-.
3.2.
[Eiser 1] en [Eiser 2] stellen hiertoe – samengevat weergegeven – dat zij op grond van artikel 8 lid 1 EVRM beschikken over een huisrecht. De proportionaliteit van een inbreuk op dit huisrecht moet door een onafhankelijke rechter worden getoetst. Op grond van het arrest van de Hoge Raad van 28 oktober 2011 (ECLI:NL:HR:2011:BQ9880) kan het zijn dat in een concreet geval het belang van de krakers zwaarder weegt dan het belang van de eigenaar van een gekraakt pand. [Eiser 1] en [Eiser 2] zijn van mening dat in dit geval de proportionaliteitstoets in hun voordeel dient uit te vallen. Zij voeren hiertoe aan dat het pand voorafgaand aan de kraak langdurig heeft leeggestaan. De geschiedenis van het pand blijkt onder meer uit een vonnis van de voorzieningenrechter van deze rechtbank van 7 januari 2011. Hierin is ontruiming van de toenmalige krakers afgewezen – kort gezegd – omdat onvoldoende aannemelijk was dat het pand werd gebruikt op het moment van de kraak en omdat de eigenaar geen concrete plannen had voor toekomstig gebruik. Vervolgens is het pand in 2013 strafrechtelijk ontruimd, wat niet heeft geleid tot ingebruikneming door de eigenaar, waarna het pand in 2014 opnieuw is gekraakt. Uit een vonnis van de voorzieningenrechter van deze rechtbank van 9 april 2014 blijkt dat een vordering tot ontruiming opnieuw is afgewezen. Nadat de eigenaar tegen dit laatste vonnis hoger beroep had ingesteld en in die procedure een huurovereenkomst kon overleggen, zijn de toenmalige krakers vrijwillig vertrokken. Nadien heeft het pand echter opnieuw langdurig leeggestaan en is het verloederd. Dit blijkt uit verklaringen van buren en uit de foto’s die [Eiser 1] en [Eiser 2] in het geding hebben gebracht. Op die foto’s is de enorme ravage te zien die [Eiser 1] en [Eiser 2] aantroffen bij hun kraak van het pand. Hieruit blijkt dat het pand noch door de eigenaar, noch door de beweerde huurder Hagatex werd gebruikt. Ook heeft de eigenaar op dit moment geen concrete plannen voor toekomstige ingebruikneming. Er dreigt dan ook te worden ontruimd voor leegstand. De verhuurplannen die de eigenaar thans zegt te hebben (waarbij zijn dochter als makelaar optreedt), zijn dermate vaag dat sprake lijkt van een schijnconstructie om een spoedeisend belang bij ontruiming te creëren. Dit geldt ook voor de ‘overeenkomst tijdelijk beheer’ die de Staat als productie 5 in het geding heeft gebracht. Uit dit alles volgt dat het belang van de eigenaar bij ontruiming minder zwaar weegt dan het belang van de krakers. Het gaat om een groep jongvolwassenen die zich hebben georganiseerd onder de naam ‘ [groep] ’. Zij zijn geboren in [geboorteplaats] en zij werken en/of studeren in Amsterdam. Op de huidige Amsterdamse woningmarkt zijn zij niet in staat woonruimte te vinden. Zij beschikken niet over de inkomsten om een woning in de vrije sector te huren en zij zijn gezien de lange wachttijden te jong om in aanmerking te komen voor een woning in de sociale sector. Tot slot voeren [Eiser 1] en [Eiser 2] aan dat zij het pand hebben opgeruimd en opgeknapt en dat zij daarin ook maatschappelijke activiteiten (ook voor de buurtbewoners) organiseren.
3.3.
De Staat heeft – samengevat weergegeven – het verweer gevoerd dat het pand sinds 1 november 2014 is verhuurd aan Hagatex en wordt gebruikt voor de opslag van hotel- en bedrijfslinnen. Medio 2018 heeft de eigenaar de huurovereenkomst opgezegd omdat hij het pand tegen betere voorwaarden wilde gaan verhuren. Door de kraak heeft de eigenaar hiertoe niet de kans gekregen. Bovendien belemmert de kraak dat Hagatex haar eigendommen uit het pand kan halen.
Het pand staat thans te huur, hetgeen blijkt uit een in het geding gebrachte advertentie, en er hebben zich diverse geïnteresseerden gemeld bij de makelaar. Ook is een overeenkomst gesloten tot tijdelijk gebruik zodat het pand direct na ontruiming en in afwachting van verhuur in bruikleen kan worden gegeven aan een anti-kraakwacht. Van ontruiming voor leegstand is dan ook geen sprake.
De wetgever heeft bepaald dat het belang van de eigenaar van een gekraakt pand in abstracto zwaarder weegt dan het belang van de krakers. Dat de krakers na ontruiming hun woonruimte verliezen is een omstandigheid die de wetgever heeft meegewogen. Dit vormt dus geen bijzondere omstandigheid die ertoe kan leiden dat de afweging van belangen in dit concrete geval anders dient uit te vallen.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Vooropgesteld wordt dat kraken strafbaar is gesteld in de artikelen 138, 138a en 139 van het Wetboek van Strafrecht. In geval van een verdenking van overtreding van deze wetsartikelen kan in beginsel op de voet van artikel 551a Wetboek van Strafvordering tot ontruiming worden overgegaan (Hoge Raad 28 oktober 2011, ECLI:NL:HR:2011:BQ9880).
4.2.
Daarom kan de Staat in beginsel overgaan tot (aanzegging van de) strafrechtelijke ontruiming van het pand, temeer nu blijkens de aangifte van huisvredebreuk (zie 2.2) en gezien de verklaring van de eigenaar van het pand ter zitting, bij hem bezwaar bestaat tegen het gebruik van het pand door de krakers.
4.3.
Ingevolge artikel 8 lid 1 EVRM komt [Eiser 1] en [Eiser 2] echter een huisrecht toe op grond waarvan zij het voorgenomen besluit tot ontruiming in kort geding ter toetsing kunnen voorleggen. Het in artikel 8 lid 2 EVRM besloten proportionaliteitsvereiste brengt mee dat de voorzieningenrechter, naast de wederrechtelijkheid, tevens heeft te toetsen of de in abstracto door de wetgever gegeven voorrang aan het belang van de openbare orde en de bescherming van de rechten van derden boven het huisrecht van de kraker, in de concrete omstandigheden van het geval de proportionaliteitstoets kan doorstaan. Gezien enerzijds het belang van de openbare orde en anderzijds het belang dat het eigendomsrecht in beginsel bescherming verdient (ook door de overheid) tegen inbreuk daarop, heeft de wetgever het als een door de Staat (het openbaar ministerie) te behartigen belang beschouwd dat aan het wederrechtelijk verblijf door derden in een gekraakt pand, een einde wordt gemaakt. In het kader van de proportionaliteitstoets dient te worden bezien of in het concrete geval tot een andere dan de door de wetgever in het algemeen gemaakte afweging moet worden gekomen.
4.4.
Gelet op de stukken en hetgeen ter zitting naar voren is gebracht is de voorzieningenrechter voorshands van oordeel dat in de gegeven omstandigheden de strafvorderlijke ontruiming niet kan plaatsvinden.
Enerzijds is gesteld noch gebleken dat de krakers schade toebrengen aan het pand of dat het gebruik dat zij daarvan maken, leidt tot gevaarlijke situaties. Integendeel, niet weersproken is dat zij het pand in verloederde staat hebben aangetroffen en het na de kraak juist hebben opgeruimd.
Anderzijds is ter zitting het belang van de eigenaar van het pand bij een ontruiming op korte termijn, niet goed uit de verf gekomen. Het pand kent immers al een jarenlange geschiedenis van kraken (zie 3.2 van dit vonnis), terwijl het steeds aan dezelfde eigenaar heeft toebehoord. Weliswaar heeft die eigenaar in 2014 een huurovereenkomst gesloten met Hagatex, maar voorshands kan niet worden aangenomen dat die overeenkomst heeft geleid tot regulier gebruik van het pand. Wat dit betreft wordt verwezen naar de verklaringen van omwonenden (producties 4 en 5 van [Eiser 1] en [Eiser 2] ); bovendien spreken de (niet weersproken) foto’s die [Eiser 1] en [Eiser 2] als productie 3 in het geding hebben gebracht, waaruit de verloederde staat van het pand ten tijde van de kraak blijkt, boekdelen. Overigens is ter zitting gebleken dat de huurovereenkomst met Hagatex met instemming van de eigenaar/verhuurder op korte termijn zal worden beëindigd. Verder heeft de eigenaar van het pand ter zitting geen duidelijkheid kunnen verschaffen over de plannen die hij daarmee heeft. Er zou volgens hem een kandidaat-huurder zijn die bereid is een huurprijs van € 50.000,- per jaar te betalen (terwijl Hagatex slechts € 10.000,- betaalde), maar wie dit is en welke bestemming die nieuwe huurder aan het pand zal geven, wist de eigenaar niet te vertellen. Voorshands is daarom deze nieuwe huurovereenkomst onvoldoende aannemelijk geworden.
4.5.
Onder deze omstandigheden is het feit dat het pand thans te huur staat, zoals de advocaat van de Staat heeft aangevoerd en dat met betrekking tot het pand een gebruiksovereenkomst (‘anti kraak’) is gesloten, onvoldoende zwaarwegend om thans tot ontruiming over te gaan. Onvoldoende aannemelijk is geworden dat de eigenaar van het pand daarvan tot dusver overeenkomstig zijn bestemming gebruik heeft gemaakt, zelfs niet na de strafrechtelijke ontruiming in 2013, en het vrijwillige vertrek – na herkraak - van de toenmalige krakers in 2014 (zie 3.2). Mede gezien het feit dat thans de dochter van de eigenaar als makelaar optreedt, en de eigenaar toch niet op de hoogte is van de meest elementaire bijzonderheden van de gestelde, ophanden zijnde, nieuwe huurovereenkomst, kan worden getwijfeld aan de gestelde daadwerkelijke bedoeling het pand op korte termijn te verhuren. Evenmin kan worden uitgesloten dat de gebruikersovereenkomst slechts is gesloten om in dit kort geding een spoedeisend belang te creëren.
Het vorenstaande komt erop neer dat op dit moment onvoldoende aannemelijk is dat ontruiming niet (opnieuw) tot leegstand zal leiden. De vordering zal dan ook worden toegewezen.
Omdat de Staat rechterlijke vonnissen pleegt na te komen, hoeft aan de veroordeling geen dwangsom te worden verbonden.
4.6.
Als de in het ongelijk gestelde partij zal de Staat in de kosten van dit geding worden veroordeeld.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1.
verbiedt de Staat (de officier van justitie) op strafrechtelijke gronden tot ontruiming van het pand aan het [adres] over te gaan, waaronder begrepen het verlenen van medewerking aan het in gebruik geven van het pand aan derden,
5.2.
veroordeelt de Staat in de kosten van dit geding, tot op heden aan de zijde van [Eiser 1] en [Eiser 2] begroot op € 81,- aan griffierecht en op € 980,- aan salaris advocaat,
5.3.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.4.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. F.B. Bakels, voorzieningenrechter, bijgestaan door mr. M. Veraart, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 1 april 2019. [1]

Voetnoten

1.type: MV