Overwegingen
1. Eiser heeft de Iraanse nationaliteit. Op 24 april 2014 heeft hij een verzoek om naturalisatie ingediend. Hij beschikte op dat moment over een asielvergunning voor onbepaalde tijd. Het verzoek om verlening van het Nederlanderschap is verleend bij koninklijk besluit van 15 september 2014.
2. Verweerder heeft bij het primaire besluit, gehandhaafd bij het bestreden besluit, het koninklijk besluit van 15 september 2014 – en dus het Nederlanderschap van eiser – ingetrokken, omdat eiser relevante informatie heeft verzwegen. Tijdens de asielprocedure in 2009 en de naturalisatieprocedure in 2014 heeft eiser verklaard te zijn [alias] , geboren op [geboortedag 1] 1969 te [geboorteplaats 1] . Op 1 juli 2016 heeft eiser verzocht om wijziging van de persoonsgegevens in de basisregistratie personen (brp) waarbij hij een originele geboorteakte, uitgegeven op 16 december 2007, heeft overgelegd met daarop de gegevens [eiser] , geboren op [geboortedag 2] 1969 te [geboorteplaats 2] . Het verstrekken van onjuiste gegevens over de identiteit waardoor mogelijkheden van onderzoek worden belemmerd, vormt een contra-indicatie voor statusverlening. Ook heeft eiser bij zijn naturalisatieverzoek niet naar waarheid verklaard. Als bekend zou zijn dat hij gebruik maakte van een valse identiteit zou hem niet het Nederlanderschap zijn verleend, omdat hij dan niet voldoet aan de voorwaarde van geen bedenkingen. Verweerder heeft een belangenafweging gemaakt.
3. Eiser ontkent dat hij gebruik heeft gemaakt van onjuiste persoonsgegevens in de asielprocedure in 2009 en in de naturalisatieprocedure in 2014. Bij zijn eerste asielaanvraag heeft hij een Iraans persoonsbewijs overgelegd, afgegeven op 1 juni 1974. Tijdens zijn nader gehoor op 4 maart 2005 heeft hij verklaard dat sprake was van twee geboortebewijzen. Voor zijn huwelijk diende hij over een geboorteakte te beschikken. Toen bleek dat hij in Iran stond geregistreerd met andere persoonsgegevens. De geboorteakte is uitgegeven op
16 december 2007. Eiser was hiervan tijdens de asielprocedure in 2009 en tijdens de naturalisatieprocedure in 2014 niet op de hoogte.
4. Op grond van artikel 14, eerste lid, van de Rijkswet op het Nederlanderschap (RWN) kan Onze Minister de verkrijging of verlening van het Nederlanderschap intrekken, indien zij berust op een door de betrokken persoon gegeven valse verklaring of bedrog, dan wel op het verzwijgen van enig voor de verkrijging of verlening relevant feit.
Volgens de Handleiding voor de toepassing van de RWN 2003 kan de minister besluiten tot intrekking van het Nederlanderschap indien de naturalisandus in het kader van de naturalisatieprocedure een valse verklaring heeft afgelegd, bedrog heeft gepleegd of relevante feiten heeft verzwegen. Bij "het verzwijgen van enig voor de verkrijging of verlening relevant feit" moet worden gedacht aan het verzwijgen van feiten, waarvan de betrokkene weet of redelijkerwijs moet vermoeden dat ze van belang kunnen zijn voor de beoordeling van het verzoek om naturalisatie. De intrekking van het Nederlanderschap is geen sanctie op de frauduleuze handelingen, maar heeft tot doel dat de gevolgen van het frauduleus handelen worden gecorrigeerd.
5. Uit het dossier blijkt dat eiser bij de herhaalde asielaanvraag tijdens het nader gehoor op 4 maart 2005 heeft verklaard dat zijn vader hem bij zijn geboorte twee keer heeft laten registreren als gevolg waarvan er twee documenten zijn over zijn geboorte met verschillende geboortedata. Volgens eiser heeft dit tot verwarring geleid. Zijn juiste geboortedatum is echter [geboortedag 1] 1969. Eiser heeft niet verklaard over andere uiteenlopende persoonsgegevens als gevolg van die dubbele registratie. De rechtbank is niet gebleken dat eiser bij de asielprocedure voor onbepaalde tijd in 2009 en bij de naturalisatieprocedure in 2014 meer openheid van zaken heeft gegeven over de dubbele registratie door zijn vader. Dit terwijl hem wel expliciet is gevraagd of de opgegeven persoonsgegevens ( [alias] geboren [geboortedag 1] 1969 te [geboorteplaats 1] ) volledig en juist zijn. Uit de geboorteakte die in 2007 is opgemaakt en die eiser heeft overgelegd teneinde zijn huwelijk te laten registreren in Nederland in de brp, blijkt echter dat niet alleen sprake is van twee verschillende geboortedata, maar ook van verschillende voornamen, deels van een andere achternaam en van verschillende geboorteplaatsen. Eiser stelt dat hij niet op de hoogte was van de nieuwe geboorteakte en dat hij er daarom tijdens de asielprocedure in 2009 en de naturalisatieprocedure in 2014 niet over kon verklaren. De rechtbank is met verweerder van oordeel dat niet aannemelijk is dat eiser niet wist van dit in 2007 uitgegeven document. Met verweerder is de rechtbank van oordeel dat het voor eiser mogelijk was om de persoonsgegevens zoals die vermeld staan op de nieuwe geboorteakte (uit 2007) aan verweerder kenbaar te maken. Ook als de rechtbank eiser volgt in zijn verhaal over dubbele registratie van zijn geboorte door zijn vader om zo meer land te verkrijgen, waren er, gelet op het voorgaande, twee gelegenheden (de asielprocedure in 2009 en de naturalisatieprocedure in 2014) waarop eiser deze dubbele registratie en de reden daarvoor met onderbouwing aan verweerder kenbaar had kunnen en moeten maken. Er is hem immers expliciet gevraagd of alle gegevens kloppen. De rechtbank overweegt verder dat eiser niets heeft verklaard over de gang van zaken over de geboorteakte uit 2007, niet wanneer de akte is opgevraagd, niet op wiens verzoek de akte is opgemaakt en niet aan wie de akte is afgegeven. Eiser heeft alleen verklaard dat hij de geboorteakte nodig had in verband met zijn huwelijk. Op de zitting heeft hij nog verklaard dat de akte is afgegeven aan zijn vrouw en zijn broer. Het huwelijk vond echter plaats in 2013, zodat de rechtbank dat niet aannemelijk acht. Ook de op de zitting naar voren gebrachte stelling van eiser dat de Iraanse autoriteiten de registratie van zijn andere persoonsgegevens heeft verwijderd, is niet onderbouwd, zodat dit niet kan worden gevolgd. De rechtbank is, gelet op het voorgaande, van oordeel dat verweerder terecht heeft geoordeeld dat eiser relevante gegevens heeft verzwegen en dat eisers naturalisatie kon worden ingetrokken.
6. De rechtbank overweegt verder dat eiser met de intrekking van zijn Nederlandse nationaliteit, ook zijn burgerschap van de Unie en de daaraan verbonden rechten verliest. Dit betekent dat moet worden beoordeeld of de intrekking in overeenstemming is met het evenredigheidsbeginsel, waarbij rekening moet worden gehouden met de gevolgen daarvan voor de situatie van eiser uit het oogpunt van het Unierecht. Verweerder heeft zich gemotiveerd op het standpunt gesteld dat het verlies van de rechten als EU-burger in dit geval gerechtvaardigd is vanwege de aard en de ernst van het verzwijgen van de juiste persoonsgegevens. Verweerder heeft daarbij eisers belangen, te weten het vanuit Nederland voeren van politieke activiteiten tegen het Iraanse regime en de omstandigheid dat eiser zijn vrouw naar Nederland wil laten overkomen, meegewogen. De rechtbank wijst in dit kader voor de volledigheid op de door eiser op de zitting genoemde uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Haarlem van 25 januari 2018. Hierin staat dat niet in geschil is dat eiser thans rechtmatig verblijf heeft op grond van de aan hem verleende verblijfsvergunning asiel voor onbepaalde tijd en dat de machtiging voor voorlopig verblijf (mvv) voor zijn vrouw niet kan worden geweigerd, omdat er van andere beletselen voor verlening van de mvv niet is gebleken. Verweerder heeft tegen deze uitspraak hoger beroep ingesteld. De rechtbank overweegt dat bij deze stand van zaken waarbij eiser is teruggevallen op de hem eerder verleende asielvergunning voor onbepaalde tijd, niet is gebleken van een onevenredigheid zoals bedoeld in het arrest [naam partij] van het Hof van Justitie van de Europese Unie.
7. De gronden dat sprake zou zijn van strijd met artikel 6 van het EVRMen dat het bestreden besluit inbreuk zou maken op zijn
family lifeheeft eiser verder niet onderbouwd zodat deze gronden daarom al niet kunnen slagen.
8. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.