ECLI:NL:RBAMS:2019:2497

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
5 april 2019
Publicatiedatum
5 april 2019
Zaaknummer
13/845013-14 (Promis)
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van verdachten in fraudezaak rond KPMG-gebouw Amstelveen

Op 5 april 2019 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen vier verdachten en twee bedrijven, die verdacht werden van fraude in verband met de bouw van het KPMG-kantoor in Amstelveen. De rechtbank heeft de verdachten vrijgesproken van alle ten laste gelegde feiten. De zaak kwam voort uit een onderzoek van de Belastingdienst naar de fiscale gang van zaken rondom het project. De verdachten werden beschuldigd van het valselijk opmaken van een realisatieovereenkomst en facturen, die bedoeld zouden zijn om als bewijs te dienen. De rechtbank heeft vastgesteld dat er onvoldoende bewijs was om te concluderen dat de realisatievergoeding onzakelijk was en dat de overeenkomst en facturen valselijk waren opgemaakt. De rechtbank oordeelde dat de verdediging overtuigend had aangetoond dat er geen opzet was op het plegen van strafbare feiten. De rechtbank merkte op dat de redelijke termijn van berechting was overschreden, maar verbond hieraan geen consequenties. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer, bestaande uit drie rechters, en de jongste rechter was niet in staat het vonnis mede te ondertekenen.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummer: 13/845013-14 (Promis)
Datum uitspraak: 5 april 2019
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
gevestigd op het adres [vestigingsadres] , [vestigingsplaats] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 21, 23, 24, 25, 28, 29 en 30 januari en 5 april 2019.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officieren van justitie, mrs. J.H. van der Werff en D. Hazejager, en van wat de bestuurder van verdachte, [medeverdachte 1] , en haar raadslieden, mrs. G.J.M.E. de Bont en V.A. Burgers, naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat

1. zij op of omstreeks 26 september 2006 te Amsterdam en/of Vught en/of Amstelveen, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen,

een (realisatie)overeenkomst d.d. 26 september 2006 tussen KPMG-gebouw Amstelveen II B.V. en [verdachte] (D-027)
zijnde een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen, valselijk heeft opgemaakt en/of doen opmaken en/of laten opmaken of vervalst en/of doen vervalsen en/of laten vervalsen, immers heeft/hebben zij en/of haar mededader(s) valselijk en/of in strijd met de waarheid – zakelijk weergeven -
in genoemde (realisatie) overeenkomst vermeld en/of doen vermelden dat KPMG-gebouw Amstelveen II B.V. een (aanvullende) vergoeding van EURO 12.850.000 betaalt aan [verdachte] , als tegenprestatie voor alle aanvullende werkzaamheden die door of vanwege [verdachte] worden uitgevoerd (ten opzichte van de werkzaamheden voorzien in de Raamovereenkomst en de Ontwikkelovereenkomst (D-006 en D-010)) en/of voor het feit dat [verdachte] garanties verleent als vermeld in deze overeenkomst en/of bouwkundige risico's ten aanzien van het project voor haar rekening neemt
zulks telkens met het oogmerk om dat geschrift als echt en onvervalst te gebruiken en/of door anderen te doen gebruiken.
art 225 lid 1 Wetboek van Strafrecht
art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht

2. zij in of omstreeks de periode van 9 oktober 2009 tot en met 10 februari 2010 te Vught en/of Amstelveen, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen,

- een factuur van [verdachte] aan KPMG-gebouw Amstelveen II B.V. d.d. 9 oktober 2009 (D-034) en/of
- een factuur van [verdachte] aan KPMG-gebouw Amstelveen II B.V. d.d. 10 februari 2010 (D-039)
zijnde een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen, (telkens) valselijk heeft opgemaakt en/of doen opmaken en/of laten opmaken of vervalst en/of doen vervalsen en/of laten vervalsen, immers heeft/hebben zij en/of haar mededader(s) valselijk en/of in strijd met de waarheid – zakelijk weergeven -
in die factu(u)r(en) opgenomen dat deze ziet/zien op hetgeen is bepaald in artikel 12 van de realisatieovereenkomst (D-027) en/of dat deze ziet/zien op een projectontwikkelingsvergoeding inzake het project [naam project]
zulks telkens met het oogmerk om dat geschrift als echt en onvervalst te gebruiken en/of door anderen te doen gebruiken
art 225 lid 1 Wetboek van Strafrecht
art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht

3.Vrijspraak

3.1.
Korte omschrijving van de zaak
In de kern komt de strafzaak tegen verdachte en haar medeverdachten op het volgende neer.
De Belastingdienst heeft een onderzoek ingesteld naar de fiscale gang van zaken bij de bouw van het KPMG-gebouw aan de A9 in Amstelveen (project [naam project] ). Dit gebouw werd ontwikkeld door KPMG-gebouw Amstelveen II B.V. (hierna: KPMG II). KPMG-gebouw Amstelveen II Holding B.V., een vennootschap waarvan alle aandelen middellijk werden gehouden door KPMG (Holding) N.V. (hierna tezamen: KPMG), was voor 70% aandeelhouder van deze rechtspersoon en verdachte voor 30%. [medeverdachte 1] was middellijk aandeelhouder en directeur van verdachte, en directielid van KPMG II. [medeverdachte 2] was sinds 30 september 2010 directielid van KPMG II. [medeverdachte 3] was stafdirecteur Finance bij KPMG. Middels een samenwerkingsovereenkomst was een deel van het economisch eigendom van verdachte in KPMG II overgedragen aan [naam B.V. 1] [medeverdachte 4] was hier (middellijk) aandeelhouder van en [medeverdachte 5] was (middellijk) enig bestuurder en aandeelhouder van deze rechtspersonen.
Op enig moment tijdens het bouwproces – nadat duidelijk was geworden dat het gebouw gebruiksklaar (
turnkey) zou worden opgeleverd – is besloten dat de kosten voor het inbouwpakket voor rekening kwamen van KPMG II. Dit is vastgelegd in de tussen KPMG Staffing and Facilities Services B.V. (vertegenwoordigd door [medeverdachte 2] ), [naam B.V. 2] (hierna: [naam B.V. 2] ) en KPMG II (vertegenwoordigd door o.a. [medeverdachte 1] ) op 25 september 2006 gesloten overeenkomst ter zake van Casco plus huurdersvoorzieningen en de tussen genoemde partijen in juli 2006 gesloten huurovereenkomsten Ook is er tussen KPMG II en verdachte een realisatieovereenkomst gesloten, waarbij door KPMG II een realisatievergoeding aan verdachte is toegekend voor aanvullende werkzaamheden, verstrekte garanties en overgenomen risico’s. De met het inbouwpakket en de realisatievergoeding gemoeide bedragen zijn als kostenpost opgenomen in de aangiften vennootschapsbelasting van KPMG II over de boekjaren 2009/2010 en 2010/2011. Naar het oordeel van de Belastingdienst, de FIOD en het Openbaar Ministerie hadden deze bedragen echter moeten worden aangemerkt als niet-aftrekbare, verkapte winstuitdelingen en is daardoor onterecht een te laag bedrag aan te belasten winst opgegeven. Ook zouden de realisatieovereenkomst en de daarop gebaseerde facturen valselijk zijn opgemaakt, omdat in die overeenkomst niet is opgenomen dat de realisatievergoeding ook of met name bestemd was als winstuitdeling. De aan verdachte betaalde realisatievergoeding, die deels bij rechtspersonen van [medeverdachte 5] terecht is gekomen, zou daarom moeten worden aangemerkt als een geldbedrag dat afkomstig is uit valsheid in geschrift.
3.2.
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officieren van justitie hebben gerekwireerd tot bewezenverklaring van alle ten laste gelegde feiten. In het kort hebben zij zich in een op schrift gesteld requisitoir en repliek op het standpunt gesteld, dat de realisatieovereenkomst valselijk is opgemaakt en dat daarom ook de onder 2 genoemde facturen valselijk zijn opgemaakt.
3.3.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft bepleit dat verdachte moet worden vrijgesproken van alle ten laste gelegde feiten. In haar pleitnotities heeft zij daartoe – kort gezegd – aangevoerd, dat de realisatieovereenkomst en de facturen niet valselijk zijn opgemaakt, en er geen (voorwaardelijk) opzet was op het plegen van strafbare feiten.
3.4.
Het oordeel van de rechtbank
De realisatievergoeding
De rechtbank stelt bij de beoordeling van de vraag, of de realisatievergoeding kwalificeert als verkapte winstuitdeling, een aantal uitgangspunten vast. Het eerste uitgangspunt is dat uit het dossier blijkt dat KPMG het project [naam project] niet op risico wilde ontwikkelen. Ten tweede staat vast dat er in 2006 sprake was van een gewijzigde situatie, omdat zich een koper van het project aandiende, die alleen turnkey wilde afnemen. Uit verklaringen van getuigen en het afhaken van ING REF als financier, omdat zij geen ontwikkelrisico’s wilde lopen, kan worden opgemaakt dat er op dat moment nog reële ontwikkelrisico’s waren. Ten derde stelt de rechtbank vast dat er vervolgens een realisatieovereenkomst is gesloten waarin aanvullende werkzaamheden waren opgenomen, risico’s werden overgedragen en garanties werden afgegeven. Hierover is geen discussie.
De rechtbank ziet zich gesteld voor de vraag, of en in hoeverre de realisatievergoeding een zakelijke vergoeding was voor de aanvullende werkzaamheden, overgedragen risico’s en afgegeven garanties. Bij deze vraag wordt de rechtbank ermee geconfronteerd, dat het dossier zeer weinig informatie bevat over de zakelijkheid van de overeengekomen realisatievergoeding. Meerdere getuigen hebben verklaard dat de risico’s beperkt van omvang waren, maar dat deze wel degelijk aanwezig waren. Deze getuigenverklaringen zijn echter niet specifiek genoeg om op grond daarvan de onzakelijkheid van de realisatievergoeding vast te kunnen stellen. Het Openbaar Ministerie heeft nagelaten onderzoeksgegevens te overleggen, waaruit volgt wat een realistische tegenprestatie voor de werkzaamheden, risico’s en garanties zou zijn geweest, ook nadat in de loop van het onderzoek duidelijk werd dat het partijdebat zich hierop mede zou toespitsen. Daarom is de enige, relatief onafhankelijke bron in het dossier, waarin op deze vraag wordt ingegaan, het rapport van Jones Lang LaSalle. Uit dit rapport blijkt in ieder geval niet onomstotelijk dat de overeengekomen realisatievergoeding onzakelijk is. Dit leidt tot de conclusie dat de rechtbank op basis van het dossier niet kan vaststellen dat de realisatievergoeding onzakelijk was en dat dus ook niet kan worden bewezen dat de realisatievergoeding geheel of gedeeltelijk een verkapte winstuitdeling was.
De realisatieovereenkomst en de facturen
Bij de beoordeling van de vraag, of de realisatieovereenkomst en de daarop gebaseerde facturen mogelijk toch vals zijn, stelt de rechtbank voorop, dat niet is bewezen dat opzettelijk onjuiste aangiften vennootschapsbelasting zijn gedaan door KPMG II. Niet bewezen is dat de realisatievergoeding onzakelijk was en dat de in de belastingaangifte opgevoerde kosten van het inbouwpakket feitelijk moeten worden gezien als een verkapte winstuitdeling. De rechtbank onderkent dat uit het dossier naar voren komt, dat van de zijde van verdachte en [medeverdachte 1] de gedachte heeft bestaan dat er compensatie zou moeten plaatsvinden voor het ten laste van KPMG II laten komen van het inbouwpakket. Ook blijkt uit het dossier, dat [medeverdachte 1] is geadviseerd over de mogelijke fiscale gevolgen van de realisatieovereenkomst en dat hij zijn bedenkingen heeft gedeeld met Wassing van KPMG. De rechtbank stelt echter vast dat het alternatieve voorstel van [medeverdachte 1] , om het bedrag van € 12.850.000, - aan te merken als dividend, niet is gevolgd en dat KPMG de realisatievergoeding uiteindelijk niet als winstuitdeling wilde zien. Ook uit de overeengekomen fiscale vrijwaring kan niet worden afgeleid dat partijen het oogmerk hadden de Belastingdienst te misleiden met de inhoud van de realisatieovereenkomst, omdat het – blijkens de vrijwaring – juist de bedoeling was dat de kwestie zou worden voorgelegd aan de Belastingdienst en dit uiteindelijk ook is gebeurd. Daarom kan niet worden bewezen dat de realisatieovereenkomst en de daarop gebaseerde facturen valselijk zijn opgemaakt.
Conclusie
Het voorgaande betekent dat niet bewezen kan worden dat verdachte de ten laste gelegde strafbare feiten heeft gepleegd. De rechtbank zal verdachte daarom daarvan vrijspreken.
Gelet op deze conclusie zal de rechtbank niet meer ingaan op de nog niet besproken verweren van de verdediging.

4.Slotopmerking

De rechtbank zou bij een strafbepaling rekening hebben gehouden met een overschrijding van de redelijke termijn van berechting, die zij aanwezig acht. Uit vaste jurisprudentie van de Hoge Raad blijkt dat deze termijn in beginsel twee jaren bedraagt vanaf het moment dat de verdachte in redelijkheid de verwachting kon ontlenen dat tegen hem een strafvervolging zou worden ingesteld tot het moment van afdoening van de zaak in eerste aanleg. Bijzondere omstandigheden kunnen echter aanleiding geven om een langere termijn redelijk te achten. Naar het oordeel van de rechtbank is daarvan sprake, omdat dit een gecompliceerde zaak betreft, waarin een groot aantal documenten en gegevensbestanden – waar ook nog over is geprocedeerd – beoordeeld moest worden en een aanzienlijk aantal getuigen is gehoord. De rechtbank acht de termijn die is verstreken tussen de aanvang van de redelijke termijn op 26 februari 2014, de eerste dag waarop doorzoekingen hebben plaatsgevonden, en de regiezitting op 3 oktober 2017 daarom alleszins redelijk. Ook na die regiezitting heeft nog enig onderzoek plaatsgevonden en bovendien moest daarna bij het plannen van de inhoudelijke behandeling rekening worden gehouden met de agenda’s van meerdere partijen. Daarom is op de regiezitting ook aan de orde gekomen dat de inhoudelijke behandeling van de zaak waarschijnlijk niet voor de zomer van 2018 plaats zou vinden. De tijd die vanaf de zomer van 2018 tot de dag van de uitspraak is verstreken, zal de rechtbank echter wel aanmerken als overschrijding van de redelijke termijn. Hier zal echter geen consequentie aan worden verbonden, omdat strafvermindering niet mogelijk is. De rechtbank zal daarom volstaan met de enkele constatering dat de redelijke termijn is overschreden.

5.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart het ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Dit vonnis is gewezen door
mr. M.R.J. van Wel, voorzitter,
mrs. P.P.P.C.M. Waarts en A.A. Fase, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. M. Spliet, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 5 april 2019.
De jongste rechter is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.